Home

Parket bij de Hoge Raad, 22-01-2008, BC1314, 00102/07

Parket bij de Hoge Raad, 22-01-2008, BC1314, 00102/07

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
22 januari 2008
Datum publicatie
22 januari 2008
ECLI
ECLI:NL:PHR:2008:BC1314
Formele relaties
Zaaknummer
00102/07

Inhoudsindicatie

Kraggenburg-zaak. Vooropgesteld wordt dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad een persoon die een verklaring tegenover de politie heeft afgelegd te (doen) ondervragen, art. 6 EVRM aan het gebruik tot het bewijs van het p-v van de politie met een dergelijke verklaring niet in de weg staat, als de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen.

Conclusie

Nr. 00102/07

Mr. Machielse

Zitting 20 november 2007

Conclusie inzake:

[verdachte 2](1)

1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft verdachte op 23 mei 2006 voor 1 en 2 telkens: Medeplegen van: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden, 3: Medeplegen van: Opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, 4, 5 en 6 telkens: Medeplegen van: Verkrachting, meermalen gepleegd, en Medeplegen van: Feitelijke aanranding van de eerbaarheid, 7: Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, en 8: Een ander door geweld of een andere feitelijkheid dwingen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. Voorts heeft het hof beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen en over de vorderingen van benadeelde partijen, en schadevergoedingsmaatregelen opgelegd.

2. Mr. F.G.W.M. Huijbers, advocaat te Arnhem, heeft cassatie ingesteld. Mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam heeft een schriftuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie.

3.1. Het eerste middel klaagt dat het hof ten grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door in feit 4 een ruimere delictsperiode bewezen te verklaren dan was telastegelegd.

De tenlastelegging van feit 4 luidde, na wijzigingen in eerste aanleg en ter terechtzitting in hoger beroep van 16 maart 2006, dat

"hij in de periode van 15 april 2004 tot en met 17 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder en/of elders in Nederland (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens)

- zijn/hun penis geduwd/gebracht/gekregen in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en/of

- die [slachtoffer 2] een (opblaasbare) dildo in de mond gestopt

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)

terwijl hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft/hebben vastgehouden en/of door haar (stelselmatig) te bedreigen en te mishandelen een zodanige bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken en/of

- (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat zij haar kleding moest uittrekken en/of de onderbroek van die [slachtoffer 2] van haar lichaam heeft/hebben afgescheurd/gerukt en/of

- die [slachtoffer 2] meermalen (hard) heeft/hebben geslagen op de rug en/of het hoofd, in ieder geval op/tegen het (gehele) lichaam en/of

- die [slachtoffer 2] meermalen (hard) heeft/hebben geslagen met een zweep op haar voeten en/of op het (gehele) lichaam en/of

- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben gezegd "Als je doet wat wij vragen is er niets aan de hand maar als je weigert mee te werken dan schiet ik je met dit pistool in je mond", in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en/of

- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gedrukt in de nek van die [slachtoffer 2] en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan

en/of

hij in de periode van 15 april 2004 tot en met 17 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder en/of elders in Nederland (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), hierin bestaande dat [slachtoffer 2] werd gedwongen

- de penis van een hond in haar mond te nemen en/of houden

en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)

terwijl hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft/hebben vastgehouden en/of door haar (stelselmatig) te bedreigen en te mishandelen een zodanige bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken en/of

- (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd dat zij haar kleding moest uittrekken en/of de onderbroek van die [slachtoffer 2] van haar lichaam heeft/hebben afgescheurd/gerukt en/of

- die [slachtoffer 2] meermalen (hard) heeft/hebben geslagen op de rug en/of het hoofd, in ieder geval op/tegen het (gehele) lichaam en/of

- die [slachtoffer 2] meermalen (hard) heeft/hebben geslagen met een zweep op haar voeten en/of op het (gehele) lichaam en/of

- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben gezegd "Als je doet wat wij vragen is er niets aan de hand maar als je weigert mee te werken dan schiet ik je met dit pistool in je mond", in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en/of

- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gedrukt in de nek van die [slachtoffer 2]

en/of (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."

Het hof heeft bewezenverklaard dat

"hij in de periode van 4 april 2004 tot en met 17 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2], hebbende verdachte en/of een of meer van zijn mededaders

- zijn/hun penis gebracht in de mond en/of de vagina van die [slachtoffer 2] en

- die [slachtoffer 2] een (opblaasbare) dildo in de mond gestopt

en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of een of meer van zijn mededaders terwijl hij, verdachte en (een of meer van) zijn mededaders die [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft/hebben vastgehouden en/of door haar stelselmatig te bedreigen en te mishandelen een zodanige bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken

- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen op de rug en het hoofd, en

- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen met een zweep op haar voeten en

- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben gezegd "Als je doet wat wij vragen is er niets aan de hand maar als je weigert mee te werken dan schiet ik je met dit pistool in je mond", in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en

- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gedrukt in de nek van die [slachtoffer 2] en (aldus) voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan

en

hij in de periode van 4 april 2004 tot en met 17 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen on/of duldon van een ontuchtige handeling, hierin bestaande dat [slachtoffer 2] werd gedwongen

- de penis van een hond in haar mond te nemen en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) terwijl hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededaders die [slachtoffer 2] tegen haar wil heeft/hebben vastgehouden en door haar (stelselmatig) te bedreigen en te mishandelen een zodanige bedreigende situatie heeft/hebben doen ontstaan waaraan die [slachtoffer 2] zich niet kon onttrekken en

- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen op de rug en het hoofd, en

- die [slachtoffer 2] heeft/hebben geslagen met een zweep op haar voeten en

- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de mond van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gedaan en vervolgens heeft/hebben gezegd "Als je doet wat wij vragen is er niets aan de hand maar als je weigert mee te werken dan schiet ik je met dit pistool in je mond", in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en

- een vuurwapen, in ieder geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft/hebben gedrukt in de nek van die [slachtoffer 2] en aldus voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan."

3.2. Inderdaad heeft het hof bewezenverklaard dat de feiten zijn geschied in een periode die ruimer is dan de gewijzigde tenlastelegging toeliet. Maar dat hoeft niet tot vernietiging te leiden. De gedragingen die onder 4 zijn bewezenverklaard zijn beschreven in de bewijsmiddelen 12 en 13. Uit de verklaring van verdachte, bewijsmiddel 22, is af te leiden dat medeverdachte [verdachte 1] de beide slachtoffers op donderdag 15 april 2004 naar de loods van verdachte in Kraggenburg heeft gebracht. Uit bewijsmiddel 12 is op te maken dat beide slachtoffers tot zaterdag 17 april 2004 bij verdachte zijn gebleven. Die zaterdagmiddag wisten beide slachtoffers uit een auto te ontsnappen.

De Hoge Raad kan de vergissing herstellen en in de bewezenverklaring in plaats van 4 april 2004 lezen 15 april 2004. De verbeterd gelezen bewezenverklaring wordt volledig gesteund door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen zodat met vernietiging geen rechtens te respecteren belang is gediend.

Het middel is bij verbeterde lezing tevergeefs voorgesteld.

4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof verzuimd heeft te beslissen op het verzoek het slachtoffer [slachtoffer 1] als getuige te horen. Het derde middel klaagt over de verwerping door het hof van het verweer dat de verklaring van deze getuige niet voor het bewijs mocht worden gebezigd. Beide middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

4.2. Op 31 augustus 2005 heeft de advocaat van verdachte per fax aan het hof verzocht om getuigen te doen horen bij de rechter-commissaris. Ter terechtzitting van 1 september 2005 heeft de advocaat van verdachte haar voorkeur uitgesproken voor het horen van drie getuigen, onder wie [slachtoffer 1], ter terechtzitting. De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de getuige [slachtoffer 1] onvindbaar was. In zijn tussenarrest van 15 september 2005 overwoog het hof:

"De raadsvrouwe heeft verzocht tot het horen van de getuigen: [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [verdachte 1], [betrokkene 2], [verdachte 3], [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 5]. Het hof wijst dit verzoek toe, waarbij wordt opgemerkt dat om praktische redenen wordt bepaald dat de verhoren bij de rechtercommissaris in de rechtbank te Zwolle zullen plaatsvinden. Met betrekking tot de aangeefsters overweegt het hof in het bijzonder dat het horen ter terechtzitting voorshands niet noodzakelijk wordt geacht, waarbij het hof mede heeft gelet op het belastende karakter van een verhoor.

Het hof is van oordeel dat - mede gelet op het hiervoor overwogene - door het Openbaar Ministerie nogmaals een poging dient te worden ondernomen om de huidige verblijfplaats van de getuige [slachtoffer 1] te achterhalen. Het hof ziet mede om praktische redenen - te weten: de complicaties die bij een planning van een verhoor ter terechtzitting kunnen rijzen nu [slachtoffer 1] waarschijnlijk in het buitenland verblijft - zoals hierboven overwogen af van het horen van de getuige ter terechtzitting."

Ter terechtzitting van 2 december 2005 heeft de advocaat van verdachte verklaard geen afstand te doen van de getuige [slachtoffer 1]. De advocaat-generaal heeft beloofd zich te zullen inspannen om de verblijfplaats van deze getuige te achterhalen. Het hof heeft daarop besloten de zaak naar de rechter-commissaris te verwijzen opdat de getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris wordt gehoord in het geval deze getuige alsnog wordt getraceerd. Op 3 februari 2006 heeft het hof deze beslissing herhaald. Ter terechtzitting van 16 maart 2006 deelde de advocaat-generaal mee dat het nog steeds niet was gelukt om de getuige [slachtoffer 1] op te sporen. Ter terechtzitting van 21 april 2006 heeft de advocaat van verdachte aangevoerd dat de getuige [slachtoffer 1] niet is gehoord kunnen worden door de verdediging en dat daarom haar verklaring zonder steunbewijs niet mag worden gebruikt.

In zijn arrest heeft het hof overwogen:

"Vooropgesteld wordt dat in de strafzaak tegen een medeverdachte in hoger beroep uitdrukkelijk door de verdediging is verzocht de getuige [slachtoffer 1] te traceren en deze op te roepen teneinde de getuige te kunnen bevragen. Na enkele vergeefse, maar in de ogen van het hof adequate, pogingen van het Openbaar Ministerie om de verblijfplaats van deze getuige te achterhalen, heeft het hof in die zaak het herhaalde verzoek van de verdediging afgewezen omdat redelijkerwijs niet te verwachten was dat de getuige binnen afzienbare tijd zou verschijnen. In deze zaak is door de verdediging noch in eerste aanleg noch in hoger beroep een zelfstandig verzoek gedaan om de getuige [slachtoffer 1] te horen.

Voor zover de raadsman met zijn verweer heeft willen bepleiten dat de verklaringen van [slachtoffer 1] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, ziet het hof daartoe - nu noch in eerste instantie noch tijdens de behandeling in hoger beroep een zelfstandig verzoek is gedaan tot het horen van deze getuige - geen redenen. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de getuigenverklaringen van [slachtoffer 1] wel voldoende steun vinden in de verklaringen van medeverdachten en van de aangeefsters [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2], welke laatste twee getuigen na verwijzing in eerste aanleg ([slachtoffer 3] en [slachtoffer 2]) en hoger beroep ([slachtoffer 3]) wel in aanwezigheid van de verdediging door de rechter-commissaris zijn gehoord."

4.3. Het verzoek om de getuige [slachtoffer 1] te horen is een verzoek als bedoeld in artikel 315 Sv.(2) Het hof heeft uitdrukkelijk beslist om af te zien van het horen ter terechtzitting van deze getuige, maar heeft wel de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld opdat deze de getuige zou kunnen horen indien zij althans kon worden opgespoord. Wat het hof in zijn eindarrest heeft besloten over het karakter van het verzoek van de verdediging met betrekking tot deze getuige komt mij niet overtuigend over. Het komt mij voor dat er wel degelijk een zelfstandig verzoek is gedaan om deze getuige ter terechtzitting te horen. Waarin het onzelfstandige van het verzoek is gelegen is mij niet helder kunnen worden.

4.4. Maar uit de overwegingen van het hof is meer op te maken. Daaruit blijkt immers dat het openbaar ministerie in een zaak tegen een medeverdachte adequate maar tevergeefs pogingen heeft gedaan om de verblijfplaats van deze getuige te achterhalen en dat redelijkerwijs niet te verwachten is dat de getuige binnen afzienbare tijd ter terechtzitting zou verschijnen. Dat het in de onderhavige zaak anders zou zijn, en dat in deze zaak de getuige wel ter terechtzitting mag worden verwacht lijkt mij niet reëel. In deze overweging ligt dan ook besloten waarom schorsing van het onderzoek ter terechtzitting om deze getuige alsnog op te roepen, maar dan in de zaak van verdachte, niet het belang van het onderzoek zou hebben kunnen dienen. Deze overweging bevat voldoende gegevens om de (impliciete) beslissing van het hof om het onderzoek niet nogmaals aan te houden voor het horen van deze getuige begrijpelijk te maken.

4.5. Onder 3 heeft het hof bewezenverklaard dat

"hij op 18 april 2004 te Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet

- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij al haar kleding moest uittrekken en (anders) gedwongen zou worden haar kleding uit te doen, in ieder geval woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en

- die kleding in een vuilniszak gedaan en die zak met kleding meegenomen en in een kast gestopt en

- die [slachtoffer 1] geslagen in het gezicht en tegen de oren en

- de telefoon en geld en de sleutel en documenten van die [slachtoffer 1] afgepakt en

- tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij niet mocht vluchten en dat zij anders vermoord zou worden en dat als zij raar zou doen dat dan de honden haar zouden opeten, in ieder geval woorden van gelijke aard en/of strekking en

- de ramen en deuren van de loods in Kraggenburg afgesloten."

4.6. Deze bewezenverklaring steunt op de verklaringen van verdachte (bewijsmiddel 1, 2, 21, 22, 24), verklaringen van [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 3 tot en met 9), de verklaringen van de buren bij wie [slachtoffer 1] op zondag 18 april 2004 naakt kwam aanlopen (bewijsmiddelen 10 en 11), de verklaring van de vriendin van verdachte, [betrokkene 4] (bewijsmiddel 25), de verklaringen van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 28, 30, 31, 32, 33, 34, 35), de verklaringen van de vriendin van [verdachte 1], [verdachte 3] (bewijsmiddel 36, 37, 38, 41, 42), de verklaringen van [betrokkene 3], de vriendin van [betrokkene 2] (bewijsmiddel 43, 44), de verklaringen van [verdachte 1] (bewijsmiddel 47, 48 en 50). De verklaringen die de twee andere slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben afgelegd over wat verdachten hun hebben aangedaan kon het hof ook betrekken in zijn overwegingen over het bewijs van feit 3. Dat in feit 3 geen sprake is van het gebruik van een vuurwapen door verdachte is irrelevant.

De verklaring van [slachtoffer 1] vindt dus in ruime mate steun in ander bewijsmateriaal.(3)

Het tweede en derde middel falen.

5.1. Het vierde middel klaagt over het bewijs van feit 7. De betrokkenheid van verdachte bij de feiten zou te zeer toevallig en incidenteel zijn geweest om het misdrijf van artikel 140 Sr te kunnen opleveren.

5.2. Als feit 7 is bewezenverklaard dat

"hij in de periode van 01 februari 2004 tot en met 19 april 2004 Kraggenburg, gemeente Noordoostpolder en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie die gevormd werd uit onder meer [verdachte 1] en [betrokkene 2] en [verdachte 3] en [betrokkene 3] welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk wederrechtelijke vrijheidsberoving en verkrachting en mensenhandel."

5.3. Het arrest bevat daarnaast nog de volgende bewijsoverwegingen:

"Deelneming aan een criminele organisatie ex artikel 140 Sr (feit 7)

De raadsman heeft in hoger beroep het verweer gevoerd dat niet kan worden gesproken van deelneming aan een criminele organisatie nu er geen sprake is geweest van een samenwerking van personen met een bepaalde structuur, overleg en een gemeenschappelijk doel.

Het hof verwerpt ook dat verweer. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht deelnemen, is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, een of meer gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Voor de vaststelling of van dat oogmerk sprake is is dan voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Dat verdachte met een dergelijke wetenschap tezamen met de medeverdachten - weliswaar gedurende een korte periode maar desalniettemin in een gestructureerd verband met enige duurzaamheid waarin verdachte met [verdachte 1] bij de gebeurtenissen in Kraggenburg tot tweemaal toe de boventoon voerde - ook zelf actief en initiërend heeft deelgenomen aan dat samenwerkingsverband volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen en verder nog blijkt uit de overige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.

Verdachtes betrokkenheid bij de criminele organisatie beperkt zich tot de feiten, zoals die zich tijdens en naar aanleiding van de voorvallen in de loods te Kraggenburg hebben afgespeeld. Niet aannemelijk is dat verdachte binnen het kader van de criminele organisatie betrokken is geweest bij of anderszins wetenschap heeft gehad van de wederrechtelijke vrijheidsberoving van de aangeefsters eerder in de woning van enkele medeverdachten te Almere of van de vermogensdelicten die door zijn medeverdachten in het kader van de exploitatie van een escortbureau bij enkele klanten zijn begaan.

5.4. De in deze overwegingen tot uitdrukking gebrachte uitleg van het bestanddeel "deelneming" in artikel 140 Sr geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.(4) Tevens heeft het hof in zijn overwegingen tot uitdrukking gebracht dat sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband dat door enige duurzaamheid werd kenmerkt. Ook die uitleg, nu van het bestanddeel "organisatie", geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.(5)

Wat wel mijn verbazing heeft gewekt is dat het hof heeft overwogen dat verdachtes betrokkenheid bij de criminele organisatie zich heeft beperkt tot de feiten zoals die zich in de loods te Kraggenburg hebben afgespeeld. Op zichzelf is dat al wel voldoende nu het gaat om feiten van verschillende aard jegens verschillende slachtoffers, zij het dat die feiten zijn begaan binnen een betrekkelijk kort tijdsbestek. Maar het had voor de hand gelegen als het hof ook rekening had gehouden met het oogmerk om nog andere, zelfs gruwelijkere, feiten in de toekomst te plegen. Ik wijs op de inhoud van bewijsmiddel 29, de verklaring van [betrokkene 2], onder meer inhoudende dat de meisjes verkocht zouden worden naar het buitenland en gebruikt zouden worden voor het maken van films met dierenseks, waarbij verdachte en [verdachte 1] ook de mogelijkheid bespraken om films te gaan maken waarbij ledematen worden afgehakt, bevestigd in bewijsmiddel 30. Deze medeverdachte heeft ook nog in bewijsmiddel 33, 34 en 35 over de plannen voor het maken van afschuwelijke films gesproken. Ook uit bewijsmiddelen 40 en 42, verklaringen van [verdachte 3], blijkt van zulke plannen. Er is dus in het door het hof gebezigde bewijsmateriaal voldoende bewijs voor het bestaan van een oogmerk dat verder strekte dan de strafbare feiten jegens de 3 slachtoffers waarvoor verdachte is veroordeeld. Maar wellicht heeft het hof gemeend dat de tenlastelegging te eng was geconcipieerd om ook het oogmerk op zulke in de toekomst liggende misdrijven mede te omvatten.

Wat daarvan ook zij, het middel faalt.

6. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. Namens verdachte is op 31 mei 2006 cassatieberoep ingesteld. In aanmerking genomen dat de verdachte ten tijde van de aanzegging gedetineerd was en inmiddels zestien maanden zijn verstreken, is de redelijke termijn in cassatie overschreden. Dat moet leiden tot strafvermindering.

7. De voorgestelde middelen falen. Het vierde middel kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen.

8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het arrest voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Deze zaak hangt samen met nr. 00101/07 ([verdachte 1]) en 00103/07 ([verdachte 3]) waarin ik ook vandaag concludeer.

2 Niet alleen is het verzoek te laat - één dag voor de zitting van 1 september 2005 - en dan nog per fax gedaan, maar ook is het verzoek niet gedaan voor de eerste terechtzitting waarop de zaak van verdachte diende. Artikel 288 lid 1 Sv is dus niet van toepassing.

3 HR 14 april 1998, NJ 1999, 73 m.nt. Knigge; HR 11 januari 2000, NJ 2000, 194; HR 5 december 2006, LJN AZ0690.

4 HR 18 november 1997, NJ 1998, 225 m.nt. De Hullu.

5 HR 22 juli 1985, NJ 1987, 323; HR 6 juni 1989, DD 89.449; HR 5 februari 2002, LJN AD5287; HR 11 april 2006, NJ 2006, 393 m.nt. Buruma.