Home

Parket bij de Hoge Raad, 06-07-2010, BJ7243, 08/00167

Parket bij de Hoge Raad, 06-07-2010, BJ7243, 08/00167

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
6 juli 2010
Datum publicatie
7 juli 2010
ECLI
ECLI:NL:PHR:2010:BJ7243
Formele relaties
Zaaknummer
08/00167

Inhoudsindicatie

Vordering BP. Wijzen van een ‘herstelarrest’.Het Hof heeft bij de beslissing tot toewijzing van de vordering van de BP bevolen dat bij gebreke van betaling vervangende hechtenis zal worden toegepast. Een maand later maakt het Hof een ‘herstelarrest’ op inhoudende dat voornoemde deelbeslissing berust op een kennelijke vergissing. HR: Nu de door het Hof in het ‘herstelarrest’ genoemde ‘omissie’ niet een onmiddellijk kenbare fout, verschrijving of verrekening betrof, stond het het Hof niet vrij een ‘herstelarrest’ te wijzen, zodat dat arrest in cassatie buiten beschouwing moet blijven. Het Hof heeft bij de toewijzing van de vordering van de BP ten onrechte bevolen dat bij gebreke van betaling vervangende hechtenis zal worden toegepast, nu de wet niet in die mogelijkheid voorziet.

Conclusie

Nr. 08/00167

Mr. Knigge

Zitting: 8 september 2009

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens verdachte bij arrest van 24 december 2007 wegens "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" en "handelen in strijd met artikel 13, eerste lid van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van vierentachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tweeënveertig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen en verdachte veroordeeld om aan deze [benadeelde partij] € 400,- te betalen. Tevens is verdachte de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door acht dagen hechtenis.

2. Namens de verdachte heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, drie middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel klaagt over de verwerping van het verweer dat het binnentreden van de woning van verdachtes grootouders (waar verdachte zich op dat moment bevond) en zijn aanhouding aldaar onrechtmatig zijn geweest. Het Hof zou dit verweer ten onrechte, althans onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd hebben verworpen, door in aanmerking te nemen dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden dat het binnentreden tegen de uitdrukkelijk verklaarde wil van de bewoner heeft plaatsgevonden.

4. Blijkens 's Hofs overwegingen onder 'Geen machtiging tot binnentreden in woning' en 'Verwerping bewijsverweren' heeft het Hof geoordeeld dat er bij het binnentreden een fout is gemaakt. De in art. 2 Awbi bedoelde machtiging ontbrak, terwijl uit de stukken niet kan worden afgeleid dat de bewoner toestemming heeft verleend. Het Hof verbindt aan deze fout echter niet de consequenties die door de verdediging zijn bepleit.

5. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de woning van zijn grootouders bevond, niet dat hij daar zelf ook woonachtig was. Dat is door de verdediging ook niet aangevoerd. Reeds daarom kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft geen nadere motivering nu noch het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, noch enig ander belang meebrengt dat wordt uiteengezet waarom het middel niet tot cassatie kan leiden.

6. Het tweede middel klaagt over de verwerping van het verweer dat de aanhouding van verdachte onrechtmatig is geweest, omdat daarbij ten onrechte handboeien zijn aangelegd. Het Hof zou dit verweer ten onrechte, althans onjuist of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd hebben verworpen, door te overwegen dat het feit dat verdachte tijdens de aanhouding is geboeid de rechtmatigheid van de aanhouding niet kan raken.

7. De raadsman van verdachte heeft, blijkens zijn overgelegde pleitnota, ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de politie bij de aanhouding in strijd met art. 22 Ambtsinstructie handboeien heeft gebruikt. Het Hof heeft dit verweer onder 'Bij de aanhouding zijn ten onrechte handboeien aangelegd' verworpen. In deze overweging ligt het kennelijk oordeel van het Hof besloten dat de politie verdachte heeft mogen boeien en geen disproportioneel geweld heeft gebruikt, zodat de aanhouding niet op onrechtmatige wijze is geschied. Deze motivering is niet onbegrijpelijk en het Hof heeft, gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd, hiermee kunnen volstaan. Het middel faalt derhalve. Dit behoeft geen nadere motivering nu noch het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, noch enig ander belang meebrengt dat wordt uiteengezet waarom het middel niet tot cassatie kan leiden.

8. Het derde middel bevat de klacht dat het Hof verdachte heeft veroordeeld om aan de benadeelde partij een bedrag te betalen, bij niet betalen te vervangen door een vervangende hechtenis van acht dagen, terwijl een wettelijke basis voor toepassing van vervangende hechtenis bij de beslissing over de vordering van de benadeelde partij ontbreekt.

9. De alinea's 8 tot en met 13 van het dictum van de bestreden uitspraak luiden als volgt:

"Veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen een bedrag van EUR 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bij niet betalen te vervangen door een vervangende hechtenis van 8 dagen

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe.

Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd, te betalen een bedrag van EUR 400,00 (vierhonderd euro).

Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Legt aan verdachte de verplichting op om, ten behoeve van [benadeelde partij], wonende te [a-straat 1] [plaats], aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 400,00 (vierhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 8 (acht) dagen hechtenis.

Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."

10. Het Hof heeft op 23 januari 2008 een 'Herstelarrest' gewezen, waarin het zijn arrest van 24 december 2007 in zoverre herstelt dat de deelbeslissing in de achtste alinea van het dictum, luidende "Veroordeelt verdachte om aan de benadeelde partij [benadeelde partij] te betalen een bedrag van EUR 400,00 (zegge: vierhonderd euro), bij niet betalen te vervangen door een vervangende hechtenis van acht dagen" als niet genomen dient te worden beschouwd.

11. Zoals de steller van het middel in zijn toelichting aangeeft, was deze deelbeslissing een kennelijke vergissing van het Hof, die het Hof ongedaan heeft willen maken met het 'Herstelarrest' van 23 januari 2008. Volgens de steller van het middel is de status van dit arrest onduidelijk, voorziet de wet niet in de mogelijkheid een dergelijk arrest te wijzen en doorkruist het onder omstandigheden het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Bovendien blijkt niet dat het arrest van 23 januari ter openbare terechtzitting is uitgesproken en is verdachte noch zijn raadman hiervan op de hoogte gesteld. Om deze redenen gaat het middel uit van en richt het zich tegen het arrest zoals dat is uitgesproken op 24 december 2007.

12. Van herstelarresten als de onderhavige wil de Hoge Raad inderdaad niet weten. Zelf herstelt de Hoge Raad de eigen misslagen wel, maar de feitenrechter wordt daarvoor geen ruimte gelaten.(1) Daarmee is overigens niet gezegd dat het wijzen van een herstelvonnis of -arrest door de feitenrechter geheel zinledig is. Ook zogenaamde "kennelijke" misslagen kunnen bij de (juridisch niet ingewijde) betrokkenen gemakkelijk tot misverstanden leiden, die door een expliciete verbetering van de uitspraak voorkomen of weggenomen kunnen worden. Maar een verdergaande functie kan aan een herstelarrest niet worden toegekend. Misslagen die niet kennelijk zijn, kunnen niet worden rechtgezet. Of sprake is van een kennelijke misslag, kan uiteindelijk alleen door de aanwending van een rechtsmiddel tegen de uitspraak bindend worden vastgesteld.(2)

13. Het bovenstaande brengt mee dat het middel zich terecht richt tegen het dictum, zoals dat luidde bij de uitspraak van het arrest op 24 december 2007. Echter, nu de daarin opgenomen veroordeling van verdachte tot een vervangende hechtenis in het geval van niet betaling van een bedrag aan de benadeelde partij berust op een kennelijke misslag, kan de Hoge Raad het dictum verbeterd lezen, met verwijdering van de gewraakte deelbeslissing. De verdachte noch het Openbaar Ministerie noch de benadeelde partij wordt hierdoor in enig rechtens te respecten belang geschaad. Na de hier voorgestelde verbeterde lezing is aan het middel de feitelijke grondslag ontvallen. Het derde middel is dus tevergeefs voorgesteld.

14. Alle middelen falen. Het eerste en het tweede middel lenen zich voor afdoening met de aan art. 81 RO ontleende motivering.

15. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

16. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Zie o.m. HR 28 januari 2002, NJ 2003, 168 en HR 2 december 2003, NJ 2004, 119. Zie hierover Simmelink, J.B.H.M. (2005). Kanttekeningen bij het 'gesloten stelsel van rechtsmiddelen', p. 462 e.v.. Zie ook de kritische noot van J. de Hullu bij het herstelarrest van de Hoge Raad, HR 30 oktober 2001, NJ 2002, 231.

2 In burgerlijke zaken is dit anders. Zie art. 31 Rv.