Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-04-2012, BW0652, 11/00208

Parket bij de Hoge Raad, 03-04-2012, BW0652, 11/00208

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 april 2012
Datum publicatie
3 april 2012
ECLI
ECLI:NL:PHR:2012:BW0652
Formele relaties
Zaaknummer
11/00208

Inhoudsindicatie

Bewijsklachten. HR leest de bewezenverklaring met verbetering van een misslag. De andere klacht doet de HR af onder verwijzing naar de conclusie van de A-G.

Conclusie

Nr. 11/00208

Mr. Machielse

Zitting 24 januari 2012

Conclusie inzake:

[Verdachte 3](1)

1. Het Gerechtshof Amsterdam, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, heeft verdachte op 23 december 2010 voor: Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van twee jaar.

2. Mr. R.J.M. Oerlemans, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.

3.1. Het middel klaagt over de bewezenverklaring. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet volgen dat [betrokkene 11] aan verdachte machtiging heeft verschaft om bankrekeningen van rechtspersonen te gebruiken. Ook kan niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid dat verdachte met een mededader in casino's geldbedragen heeft geïnd met een pinpas van [D]. Een verbeterde lezing van de bewezenverklaring komt volgens de steller van het middel niet aan de orde.

3.2. Het hof heeft bewezen verklaard dat:

"hij op tijdstippen in de periode van 22 mei 2007 tot en met 6 augustus 2007 te Rotterdam, Scheveningen, Utrecht en Breda, tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen, te weten telkens contant geld, te weten gepinde geldbedragen, afkomstig van de rekeningen van [D], [E] BV en/of Stichting [F] heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij en zijn mededader wisten dat die voorwerpen, middellijk of onmiddellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf."

3.3. [Betrokkene 11] wordt door het hof genoemd in de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs:

"Het door de beleggers betaalde geld werd aanvankelijk overgeboekt naar rekeningen in Turkije en daar contant opgenomen. In een later stadium, vanaf 22 mei 2007, vond overboeking plaats naar rekeningen van [D], [E] en, via laatstgenoemde rekening, naar de Stichting [F].

Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 22 mei 2007 tot en met 6 augustus 2007 in de vestigingen van Holland Casino in Rotterdam, Breda, Scheveningen en Utrecht pinopnames tot een totaal bedrag van 2.256.000 euro zijn gedaan ten laste van de bankrekeningen van [D], [E] CV en Stichting [F]. Deze rechtspersonen werden in die tijd bestuurd door [betrokkene 12] en [betrokkene 11]. Zij hadden aan verdachte een machtiging verschaft om die bankrekeningen te gebruiken."

3.4. De steller van het middel wijst er terecht op dat nergens blijkt dat [betrokkene 11] enige bemoeienis heeft gehad met het verschaffen van een machtiging aan [verdachte 3]. De vermelding van deze [betrokkene 11] in het aangehaalde deel der overwegingen berust op een vergissing en kan door de Hoge Raad worden gecorrigeerd.

3.5. Bewijsmiddel 78 houdt in dat in de periode van 22 mei 2007 tot en met 6 juni 2007 van de rekening van [C] € 1.230.000 is overgeschreven naar de rekening van [D]. Tevens is in dat bewijsmiddel te lezen dat € 1.285.820 via 360 pinopnames weer van deze rekening is afgehaald in de periode van 22 mei 2007 tot en met 15 juni 2007. Uit de omschrijving 'NSC' bij pinopnames ten laste van de rekening van [D] blijkt dat veel van deze pinopnames hebben plaatsgevonden in een Holland Casino. Volgens bewijsmiddel 80 gaat het om een bedrag van € 1.139.000. Een vergelijking tussen de bezoekerregistraties van de Holland Casino's en het pinoverzicht van de rekening van [D] toont aan dat verdachte en/of zijn zwager [betrokkene 13] net voor de betreffende pinopnames bij de vestiging van het Holland Casino binnenkwamen. Ook [betrokkene 14] heeft echter geld gepind van de rekening van [D] (bewijsmiddel 86). Bewijsmiddel 83 houdt als verklaring van [betrokkene 12] in dat hij bankpassen van de vennootschappen aan [verdachte 3] heeft overhandigd en een machtiging voor het gebruik van die passen ten behoeve van [verdachte 3] heeft uitgeschreven. Maar [betrokkene 12] spreekt in dat verband niet op dezelfde voet over [D]. Hij verklaart slechts dat de naam [D] hem wel wat zegt.

In bewijsmiddel 84 verklaart verdachte zelf dat hij wel € 1.000.000 of meer heeft gepind in verschillende casino's. Het geld overhandigde hij aan [betrokkene 12] die hem zijn provisie verschafte.

3.6. Hoewel het wel buitengewoon toevallig is dat telkens geld in een Holland Casino wordt gepind als verdachte zich daar ook bevindt, meen ik toch dat het bewijs te dun is om de pintransacties van de rekening van [D] te kunnen linken aan verdachte. Anders dan de steller van het middel ben ik evenwel van mening dat de Hoge Raad zelf "[D]" uit de bewezenverklaring kan schrappen. Zo'n operatie doet aan de aard en ernst van het bewezenverklaarde niet af. Verdachte heeft in bewijsmiddel 83 immers zelf gezegd dat hij 20 of 30 verschillende dagen naar het casino is geweest voor [betrokkene 12]. Het hof is in zijn bijzondere overwegingen omtrent het bewijs van deze opgave van verdachte uitgegaan. Het moet ervoor worden gehouden dat het hof ook voor de straftoemeting dit aantal bezoeken als uitgangspunt heeft genomen.

Het middel faalt.

4. Ambtshalve geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Deze zaak hangt samen met nr. 11/03109 ([verdachte 6]), nr. 11/01510 ([verdachte 4]), nr. 11/03111 ([verdachte 7]), nr. 11/00029 ([verdachte 1]), nr. 11/00183 ([verdachte 2]) en 11/00279 ([verdachte 5]) waarin ik ook vandaag concludeer.