Parket bij de Hoge Raad, 26-11-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1424, 11/03714
Parket bij de Hoge Raad, 26-11-2013, ECLI:NL:PHR:2013:1424, 11/03714
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 november 2013
- Datum publicatie
- 29 november 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2013:1424
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:770
- Zaaknummer
- 11/03714
Inhoudsindicatie
Recht op bijstand van advocaat tijdens politieverhoor (Salduz, Navone en Richtlijn 2013/48/EU)
Conclusie
Nr. 11/03714
Mr. Spronken
26 november 2013
Conclusie inzake:
[verdachte]
-
Verdachte is bij arrest van 1 augustus 2011 door het Gerechtshof te Amsterdam wegens het in bezit zijn van een reisdocument, waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit vervalst is, veroordeeld tot een geldboete van € 100,-.
-
Namens verdachte is tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
-
Mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte zes middelen van cassatie voorgesteld.
-
Het eerste middel klaagt dat het hof het Openbaar Ministerie ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard, althans dat dat oordeel onbegrijpelijk is dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
-
Aan onderhavige strafzaak liggen de navolgende feiten ten grondslag.
Verdachte, Amerikaans staatsburger en werkzaam als internationaal piloot op een vrachtvliegtuig bij het Amerikaanse luchtvaartbedrijf [A] Inc., wilde op 17 maart 2010 komende vanuit Dubai via Schiphol als passagier terugvliegen naar de Verenigde Staten. Op het vliegveld werd hij aangehouden omdat bij de paspoortcontrole bleek dat op pagina 12 van zijn paspoort het papier beschadigd was en de restanten zichtbaar waren van een verwijderd Chinees visum.
Tijdens zijn verhoor de volgende dag verklaarde hij dat op deze pagina een (verlopen) visum voor China, geldig voor 2004 was aangebracht. Hij had dit visum omstreeks 7 maart 2010 in zijn woning in de Verenigde Staten verwijderd omdat hij geen ruimte meer had voor stempels in zijn paspoort. Hij verklaart dit te hebben gedaan vanwege het feit dat hij het te druk had met zijn werk om extra pagina’s te laten aanbrengen in zijn paspoort en zijn paspoort gedurende 10 dagen kwijt zou zijn als hij een nieuw paspoort moest aanvragen. Bovendien wist hij niet dat het verwijderen van een verlopen visum strafbaar was. Hij was na 7 maart 2010 van Amerika naar Honolulu, Sydney, Shanghai-Pudong en Dubai gevlogen en had tot aan zijn aanhouding op 17 maart 2010 op Schiphol geen problemen ondervonden met zijn paspoort. Na twee dagen inverzekeringstelling werd verdachte in vrijheid gesteld en vervolgens vervolgd wegens het in bezit zijn van een vervalst paspoort.
6. In de toelichting op het middel worden de argumenten herhaald die zowel in eerste instantie1 als in de appelmemorie2 als in hoger beroep3 door de verdediging naar voren zijn gebracht waarmee de niet-ontvankelijkheid van het OM is bepleit. Deze kunnen als volgt worden samengevat:
- -
-
Dat het belang van verdachte bij niet vervolging gelet op zijn persoonlijke situatie en de mogelijke gevolgen voor de uitoefening van zijn beroep als piloot zwaarder moet wegen dan het geringe vervolgingsbelang van de Nederlandse overheid, omdat door de verwijdering van een verlopen visum geen wezenlijke afbreuk is gedaan aan schending van het vertrouwen dat in het internationale personenverkeer in identiteitspapieren dient te worden gesteld, nu een verlopen visum geen informatie bevat die op enigerlei wijze relevant kan zijn.
- -
-
Uit informatie van Amerikaanse autoriteiten blijkt dat het verwijderen van een verlopen visum naar Amerikaans recht geen strafbaar feit oplevert indien het paspoort daardoor niet beschadigd wordt,4 waardoor er onvoldoende Nederlands rechtsbelang zou bestaan bij een vervolging.
7. Het hof heeft op dit verweer als volgt beslist:
‘Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie marginaal getoetst. Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie redelijkerwijs heeft kunnen komen tot vervolging, nu het gaat om een verdenking van een misdrijf en het gaat om een belangrijk rechtsgoed, namelijk het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in documenten voor grensoverschrijding. Het moeten kunnen vertrouwen op onvervalste documenten grensoverschrijding betreft een internationaal- en nationaal belang.’
8. In het middel wordt betoogd dat het hof ten onrechte niet is ingegaan op de individuele merites van onderhavige zaak en de overweging van het hof er de facto op neer komt dat nu het een misdrijf betreft en het om een belangrijk rechtsgoed gaat, per definitie sprake zou zijn van een ‘redelijke vervolging’. Daarmee zou het hof het gevoerde verweer dat het gaat om schending van het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging en/of het zorgvuldigheidsbeginsel slechts op basis van algemeenheden hebben verworpen, waardoor het oordeel van het hof onbegrijpelijk zou zijn althans onvoldoende gemotiveerd.
9. Laat ik vooropstellen dat naar mijn mening, gelet op de specifieke omstandigheden van onderhavige zaak, er veel voor te zeggen zou zijn geweest een vervolging achterwege te laten.5 Dat het verwijt dat verdachte kon worden gemaakt ook door het hof niet zo zwaar werd opgenomen, blijkt uit de motivering van de strafoplegging, waarbij het hof overweegt:
‘De strafwaardigheid is naar het oordeel van het hof in deze zaak echter gering aangezien geen kwade nevenbedoelingen van de verdachte naar voren zijn gekomen’.
10. Voor de beoordeling van de vraag of het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het OM al dan niet terecht is, waarbij een oordeel wordt gevraagd over de redelijkheid van de vervolgingsbeslissing, geldt echter een streng criterium omdat het hierbij gaat om de beoordeling door de rechter van het gebruik van de discretionaire bevoegdheid van het OM die uit het opportuniteitsbeginsel voortvloeit.6
11. De Hoge Raad heeft nog niet zo lang geleden in het Checkpoint-arrest benadrukt dat een vervolgingsbeslissing zich maar in heel beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing en dat hiervoor slechts plaats is in uitzonderlijke gevallen als ‘geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat (met voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn’. Als een niet-ontvankelijkheid wordt uitgesproken, gelden daarvoor bovendien zware motiveringseisen.7
12. Het staat volgens de Hoge Raad de strafrechter niet vrij om de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie vol te toetsen.8 Dat lijkt tegenstrijdig met andere jurisprudentie, zoals de uitspraak van de Hoge Raad waarbij de niet-ontvankelijkverklaring van het OM wel in stand werd gelaten in een geval waarin de vervolging wegens bezit van een vals paspoort in strijd werd geacht met de strekking van art. 31.1 Vluchtelingenverdrag.9 Schalken merkt naar aanleiding van deze schijnbare tegenspraak in zijn noot bij het arrest in de Checkpoint-zaak op, dat de lijn van de jurisprudentie van de Hoge Raad minder dubbelzinnig is dan zij lijkt. Een marginale toets betekent niet dat de rechter bij de beoordeling van de vervolgingsbeslissing niet vol zou mogen toetsen aan de beginselen van een goede procesorde en daarbij alle inhoudelijke aspecten van de zaak betrekt, maar impliceert wel dat de rechter ‘bij het verbinden van procedurele consequenties aan die beoordeling’ terughoudend moet zijn.10 Met die analyse van Schalken ben ik het eens.
13. In de toelichting op het middel wordt van een zwaardere motiveringsplicht uitgegaan dan op grond van de hierboven vermelde jurisprudentie van de Hoge Raad van het hof mag worden geëist. De zware motiveringsplicht geldt immers met name bij een niet-ontvankelijkverklaring van het OM terwijl de vervolgingsbeslissing als zodanig, slechts marginaal getoetst kan worden.
14. Ik ben van mening dat het hof, door te overwegen zoals onder punt 7 van deze conclusie is weergegeven, de juiste maatstaf heeft aangelegd voor de beoordeling van het ontvankelijkheidsverweer en ook overigens voldoende heeft gemotiveerd waarom het dit verweer heeft verworpen.
15. In deze verwerping ligt immers besloten dat het hof, marginaal toetsend, niet tot het oordeel is gekomen dat ‘geen redelijk handelend lid van het OM heeft kunnen oordelen dat (met voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn’ nu het OM het (inter)nationale belang van het vertrouwen dat gesteld moet kunnen worden in onvervalste grensdocumenten zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de verdachte niet vervolgd te worden. Dat vind ik, hoezeer ik ook begrip kan opbrengen voor het standpunt van de verdediging, niet onbegrijpelijk. Het is niet apert onredelijk om van een ervaren piloot te verwachten dat hij zorgvuldig met zijn paspoort om gaat. Hij zou zich ervan bewust moeten zijn dat er problemen kunnen ontstaan als hij daar een visum uit verwijdert met de bedoeling ruimte te maken voor stempels, ook al is dat een verlopen visum. Het is niet moeilijk voor te stellen dat een pagina van een paspoort, waarop zich sporen van papierresten bevinden van iets wat daar was opgeplakt, vragen kan oproepen over de authenticiteit van dit reisdocument. Dat daardoor het belang van het internationaal vertrouwen dat in reisdocumenten moet kunnen worden gesteld, kan worden geschaad, zoals het hof heeft overwogen, is dan ook niet onbegrijpelijk.
16. Daarbij wil ik nog opmerken dat de kwestie of het verwijderen van een visum naar Amerikaans recht al dan niet strafbaar is of het paspoort nog niet vals maakt, zo dit al gevolgen zou moeten hebben voor de vraag of naar Nederlands recht sprake is van een vervalst reisdocument, bij uitstek een kwestie is die bij de inhoudelijke behandeling van de zaak aan de orde komt en niet bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, nu de standpunt van de verdediging hierover niet bij voorbaat als evident juist kan worden aangemerkt.
17. Bovendien is de brief d.d. 17 december 2010,11 waaruit kan worden afgeleid dat het verwijderen van een verlopen visum uit een Amerikaans paspoort op zichzelf geen strafbaar feit is naar Amerikaans recht, pas in de appel-fase in de procedure ingebracht, zodat de officier van justitie daarmee bij zijn vervolgingsbeslissing en bij het aanbrengen van de zaak voor de politierechter in Haarlem geen rekening heeft kunnen houden. Dit is van belang omdat de rechter de beslissing om tot vervolging over te gaan ex tunc dient te toetsen.12
18. Het middel is vergeefs voorgesteld.
19. Voordat ik overga tot bespreking van het tweede tot en met het vijfde middel, zal ik eerst het zesde middel bespreken, dat een Salduz klacht inhoudt en betrekking heeft op de vraag of het hof voor het bewijs gebruik heeft mogen maken van de verklaring die verdachte op 18 maart 2010 tegenover de politie heeft afgelegd zonder dat hij daarvoor in de gelegenheid was gesteld een raadsman te consulteren.
Hierbij wil ik zowel ingaan op de in het middel ingenomen stelling dat in casu het recht op consultatie van een advocaat voorafgaand aan het verhoor is geschonden, als op de kwestie of de Hoge Raad zou moeten terugkomen op zijn bestendige jurisprudentie dat uit de Straatsburgse jurisprudentie niet kan worden afgeleid dat een volwassen verdachte recht heeft op bijstand van een advocaat tijdens het politieverhoor. Daarbij zal ik betogen dat een recente uitspraak van het EHRM van 24 oktober 2013, Navone e.a. tegen Monaco,13 alsmede het feit dat op 22 oktober 2013 de Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures formeel is aanvaard en het Publicatieblad heeft bereikt,14 aanleiding zouden moeten zijn voor een koerswijziging.
Maar ik zal eerst uiteenzetten wat er in onderhavige zaak is gebeurd.
20. De raadsman van verdachte heeft blijkens zijn pleitnota in appel onder punt 11 op pagina 3 de opmerking gemaakt dat verdachte zijn verklaring bij de politie had afgelegd voordat hij de aan hem toegezegde advocaat mocht spreken.
21. Het hof heeft daarop het volgende overwogen:
‘Het hof constateert dat aannemelijk is geworden dat de verdachte :
• nadat hem de cautie was gegeven en
• nadat hem was medegedeeld dat hij recht op aanwezigheid van een raadsman bij het verhoor door de dienstdoende wachtmeester van de Koninklijke Marechaussee en
• nadat deze op 18 maart 2008 omstreeks 9 uur was uitgenodigd bij het verhoor van verdachte omstreeks 12.30 uur aanwezig te zijn,
• waarna noch de raadsman, noch een vervang(st)er is verschenen, hetgeen aan verdachte is medegedeeld,
• waarbij niet is gesteld en evenmin anderszins aannemelijk is geworden dat een verzoek tot uitstel van het verhoor door de verdachte of door verdediging is gedaan, vrijwillig een verklaring heeft afgelegd.
Gelet daarop is, naar 's hofs oordeel niet gehandeld in strijd met enig recht van verdachte.
Nu verdachte niet heeft geweigerd een verklaring af te leggen, doch een bekentenis heeft afgelegd dat hij een Chinees visum uit zijn paspoort heeft verwijderd, kan deze verklaring van verdachte voor bewijs worden gebezigd.’
22. In het onderliggende strafdossier bevinden zich de navolgende processen-verbaal waarvan de voor de beoordeling van het middel relevante passages hieronder worden geciteerd:
Een proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 1], opperwachtmeester van de Koninklijke Marechaussee District Schiphol waarin, voor zover relevant, het volgende wordt gerelateerd:
‘VOORGELEIDING en INVERZEKERINGSTELLING
Op woensdag 17 maart 2010, te 11.15 uur is de verdachte geleid voor M. Zomerdijk, adjudant onderofficier der Koninklijke Marechaussee, dienstdoend hulpofficier van justitie.
Nadat deze de verdachte, mondeling, kort, in de Engelse taal, had gehoord is de verdachte in het belang van het onderzoek, te 11;30 uur, door hem in verzekering gesteld.
Van de aanhouding, voorgeleiding, verhoor voor inverzekeringstelling, alsmede het bevel tot inverzekeringstelling zijn afzonderlijke processen-verbaal opgemaakt. Deze processen-verbaal zijn bij dit dossier gevoegd.
NOOT VERBALISANT:
Verdachte heeft aangegeven gebruik te willen maken van het recht om alvorens gehoord te worden eerst met een advocaat te mogen spreken. 15
Tevens verzocht de verdachte dat zijn ambassade in kennis werd gesteld van het feit dat hij was aangehouden.
Op woensdag 17 maart is de ambassade van de Verenigde Staten van Amerika in kennis gesteld, omtrent de aanhouding van verdachte.
[…]
INSLUITING:
Op woensdag 17 maart omstreeks 15:25 uur is de verdacht, door de zorg van de arrestantenwacht, overgebracht naar het Detentiecentrum Noord-Holland, lokatie Schiphol, alwaar hij is ingesloten in een daarvoor bestemd verblijf
[…]
RETOUR VERDACHTE:
Op donderdag 18 maart 2010 omstreeks 08:00 uur, was verdachte retour op de afdeling Falsificaten Schipholdesk.