Parket bij de Hoge Raad, 09-04-2013, BZ6505, 11/02001
Parket bij de Hoge Raad, 09-04-2013, BZ6505, 11/02001
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 april 2013
- Datum publicatie
- 9 april 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2013:BZ6505
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ6505
- Zaaknummer
- 11/02001
Inhoudsindicatie
Slagende bewijsklacht medeplegen. Uit de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging kan niet zonder meer volgen dat verdachte van wie niet is vastgesteld dat hij is herkend als een van de feitelijke daders zo bewust en nauw met anderen heeft samengewerkt dat hij kan worden aangemerkt als iemand die zich “tezamen en in vereniging” – dus als mededader – aan de diefstal heeft schuldig gemaakt. I.h.b. bieden de door het Hof als vaststaand aangenomen omstandigheden dat verdachte vrijwel direct nadat de mededaders waren ingestapt in de auto waarin hij verbleef, het alarmlabel van een door een van hen aan hem gegeven trainingsbroek kapot heeft geknipt en verwijderd niet voldoende steun aan dat oordeel.
Conclusie
Nr. 11/02001
Mr. Knigge
Zitting: 12 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft bij arrest van 15 april 2011 verdachte wegens "diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
4.2. Ten laste van verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 23 november 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (in/uit een winkel gelegen aan de Rijnkade) heeft weggenomen een hoeveelheid kleding (waaronder sportkleding van het merk Adidas en het merk Puma en merk Nike), toebehorende aan winkelbedrijf Vroom en Dreesman."
4.3. Uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan het volgende worden afgeleid. Twee beveiligingsbeambten die, in burger gekleed, werkzaam zijn in Vroom en Dreesman nemen waar dat drie mannen sportkleding aan het verzamelen zijn. Zij zien dat de drie mannen pashokjes ingaan en één van de beveiligingsbeambten hoort uit een pashokje een knakkend geluid dat vrijkomt bij het doorknippen van alarmlabels. Vervolgens zien de beambten dat de mannen uit de pashokjes komen en enkele kledingstukken weer terugleggen. De mannen ogen alle drie een stuk dikker dan voordat zij het pashokje ingingen. De beambten volgen de man die als laatste uit de pashokjes kwam naar buiten en even later zien zij ook één van de andere mannen. Vervolgens zien zij de twee mannen die als eersten uit de pashokjes kwamen en naar buiten gingen. Eén zien zij achterin een Peugeot stappen, de andere zat al achterin die Peugeot. Voorin de Peugeot zitten ook twee mannen. Zij zien dat de man die zij zagen instappen een trainingsbroek doorgeeft aan de bijrijder voorin de auto en dat de bijrijder met een kniptang het alarmlabel verwijdert. De beambten spreken vervolgens de mannen aan. De politie wordt gealarmeerd en de vier mannen in de auto worden aangehouden. Eén van de mannen in de auto is verdachte.
4.4. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat verdachte één van de mannen is geweest die in V&D kledingstukken hebben weggenomen. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de beveiligingsbeambte [betrokkene 1] blijkt dat hij de twee mannen die achterin de auto zaten, herkent als degenen die hij eerder in V&D zag. Niet blijkt dat hij of zijn collega de mannen voorin de auto herkenden. Een blik achter de papieren muur leert dat [betrokkene 1] de mannen die voorin de auto zaten, omschrijft als hem onbekende personen.(1) Een blik achter de papieren muur leert bovendien dat de man die als laatste uit de pashokjes kwam (en die door de beveiligingsbeambten naar buiten is gevolgd) niet in de auto zat en is weggelopen op het moment dat de mannen in de auto werden aangehouden. Deze derde man is niet aangehouden door de politie.(2)
4.5. Uit de bewijsmiddelen blijkt wel dat de verdachte als één van de inzittenden van de auto is aangehouden, maar niet of hij achterin dan wel voorin de auto zat. Door de steller van het middel en ook ter terechtzitting in eerste aanleg is aangevoerd dat verdachte de bijrijder voorin de auto was. Dat lijkt ook het uitgangspunt van het Hof te zijn geweest. In het verkorte arrest heeft het Hof met betrekking tot het bewijs het volgende overwogen:
"De feitelijke constellatie waarin het onderhavige feit werd gepleegd (meerdere personen, die gelijktijdig en met dezelfde modus operandi opereren), de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de feitelijke daders zich na het wegnemen van de goederen naar de auto hebben begeven, waarin verdachte zich bevond (gezamenlijk en rechtstreeks) en de handelingen die daar vrijwel direct na het instappen door zijn mededaders door verdachte werden gepleegd (het kapot knippen en verwijderen van een label van een van de weggenomen goederen), leveren naar het oordeel van het hof in onderlinge samenhang bezien een zodanige nauwe en bewuste samenwerking op dat verdachte als medepleger van het misdrijf van diefstal dient te worden aangemerkt."
4.6. Uitgangspunt in cassatie zal gelet op deze overweging moeten zijn dat dat verdachte inderdaad de bijrijder was en dat hij dus degene was die vrijwel direct van de medeverdachte die achterin de auto stapte een trainingsbroek kreeg aangereikt waarvan hij het label doorknipte. Daaruit heeft het Hof kunnen afleiden dat de verdachte te voren op de hoogte was van de kledingdiefstal en wellicht ook dat hij daarmee instemde. De vraag is echter of dat genoeg is om hem als medepleger van de diefstal te kunnen aanmerken. Uit de bewijsvoering blijkt niet van enige betrokkenheid van verdachte bij de feitelijke uitvoering van de diefstal. Zo blijkt niet dat verdachte de daders naar de plaats van het misdrijf heeft gereden en aldaar als bestuurder van de vluchtauto optrad. Desondanks zou van medeplegen sprake kunnen zijn als de verdachte een rol speelde als organisator achter de schermen. Daarvan blijkt echter uit de bewijsmiddelen niets. Wat overblijft is dat verdachte een label heeft verwijderd van een weggenomen trainingsbroek. Deze gedraging zou wellicht een veroordeling wegens heling rechtvaardigen, maar is naar mijn oordeel onvoldoende om aan te nemen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen heeft gestolen.
5. Het middel slaagt.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
1 Proces-verbaal van aangifte van 23 november 2010 van [betrokkene 1], proces-verbaalnummer LJN PL0910 2010282065-1, p. 3.
2 Proces-verbaal van bevindingen van 26 november 2010, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 6], inhoudende de verklaring van [betrokkene 1], proces-verbaalnummer LJN PL0987 2010282065-33.