Home

Parket bij de Hoge Raad, 26-05-2015, ECLI:NL:PHR:2015:1388, 14/02582

Parket bij de Hoge Raad, 26-05-2015, ECLI:NL:PHR:2015:1388, 14/02582

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
26 mei 2015
Datum publicatie
3 september 2015
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:1388
Formele relaties
Zaaknummer
14/02582

Inhoudsindicatie

Bewijsklachten medeplegen vervoer en verkoop van cocaïne en heroïne. 1. De klacht ten aanzien van (het medeplegen van) het vervoeren van de verdovende middelen faalt. 2. De klacht ten aanzien van het medeplegen van de verkoop van de verdovende middelen is terecht voorgesteld, nu de bewijsmiddelen omtrent de verkoop van de cocaïne hun geheel niets inhouden, terwijl ten aanzien van verdachtes rol bij de verkoop van de heroïne uit de bewijsmiddelen niet meer kan worden afgeleid dan dat hij in dat verband als chauffeur is opgetreden.

Conclusie

Nr. 14/02582

Zitting: 26 mei 2015

Mr. Vellinga

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Den Haag wegens “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.

2. Namens verdachte heeft mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel klaagt dat het bewezenverklaarde medeplegen niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.

4. Het Hof heeft ten laste van verdachte bewezenverklaard dat:

“hij op 11 januari 2013 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd

- ongeveer 13 gram van een materiaal bevattende cocaïne en-

- ongeveer 8 gram van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine),

en heeft verkocht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine),

zijnde heroïne en cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.”

5. Het Hof heeft met betrekking tot het bewijs van het medeplegen overwogen:

“Voorts is door de raadsvrouw aangedragen dat geen sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben en verkopen van de drugs, zodat geen sprake kan zijn van medeplegen. Ook is niet gebleken van wetenschap van de verdachte ten aanzien van de aangetroffen middelen in de auto.

Het hof overweegt dienaangaande dat het door de raadsvrouw aangedragen alternatieve scenario dat iemand anders in de tussenliggende periode de later aangetroffen drugs in de auto heeft gelegd niet nader is onderbouwd en ook niet voor de hand ligt, zodat het hof dit niet aannemelijk acht. Veeleer is aannemelijk dat het raam aan bestuurderszijde is ingeslagen om 'iets' uit de auto te halen nu de berglade onder de bestuurdersstoel open stond. Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat gelet op het feit dat de verdachte en zijn medeverdachte samen in de auto reden, er verdovende middelen bij de medeverdachte én in de auto zijn aangetroffen, de medeverdachte voorts een aanzienlijke hoeveelheid geld in kleine coupures bij zich droeg - voor welk geld de medeverdachte desgevraagd geen verklaring heeft gegeven, anders dan de stelling dat het niet zijn geld betrof - er naar de uiterlijke verschijningsvorm genoegzaam gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking in de zin van medeplegen als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht. Hieruit leidt het hof tevens af dat de verdachte wetenschap had van de aangetroffen drugs in de auto. Dat de verdachten in een huurauto reden maakt dit niet anders, gelet op het feit van algemene bekendheid dat huurauto's na gebruik volledig worden schoongemaakt en gecheckt op eventuele achtergebleven spullen zodat het hof aan de - verder niet onderbouwde - stelling dat de drugs mogelijk door een voorgaande huurder in de auto zouden zijn achtergelaten voorbij gaat.”

6. In zijn arrest van 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:928 overwoog de Hoge Raad:

“2.3. In zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven, in het bijzonder gericht op de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid en meer in het bijzonder met het oog op gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is.

Indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), rust op de rechter de taak om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering - dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging - dat medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.”

7. De gebezigde bewijsmiddelen houden in dat in de door verdachte bestuurde auto zowel aan zijn zijde als aan de zijde van de bijrijder zakjes heroïne en cocaïne zijn aangetroffen. Voorts houden de bewijsmiddelen in dat de bijrijder – medeverdachte – vanuit de door verdachte bestuurde auto heroïne heeft afgeleverd aan [betrokkene 1] . Uit een en ander kan worden afgeleid dat in elk geval verdachte als bestuurder van de auto, heroïne en cocaïne heeft vervoerd. Als bestuurder pleegt hij immers de macht over de auto te hebben terwijl niet is aangevoerd dat dat in het onderhavige geval niet het geval was.

8. Anders dan het middel wil is het dus niet de vraag of verdachte als medepleger heeft deelgenomen aan het vervoer van de in de auto aangetroffen verdovende middelen, maar of de bijrijder als medepleger heeft deelgenomen aan het vervoer door verdachte van de in de auto aangetroffen verdovende middelen.

9. Uit de omstandigheid dat de verdovende middelen op diverse plaatsen in de auto zijn aangetroffen, niet alleen aan de kant van de bijrijder maar ook aan de kant van de verdachte heeft het Hof kunnen afleiden dat verdachte (minstgenomen) op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto. Daarbij neem ik aanmerking dat in cassatie niet is bestreden het oordeel van het Hof dat niet aannemelijk is dat de verdovende middelen door een ander in de door verdachte bestuurde auto, een huurauto, zijn achtergelaten omdat het een feit van algemene bekendheid is dat huurauto's na gebruik volledig worden schoongemaakt en gecheckt op eventuele achtergebleven spullen en verdachte een ter zake gevoerd verweer niet nader heeft onderbouwd.

10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte opzettelijk heroïne en cocaïne heeft vervoerd. In aanmerking genomen dat de bijrijder in het bezit was van heroïne en cocaïne en op afspraak heroïne uit de door verdachte bestuurde auto heeft afgeleverd aan [betrokkene 1] , kan uit de gebezigde bewijsmiddelen voorts worden afgeleid dat de bijrijder voor wat betreft het vervoer van de verdovende middelen zo bewust en nauw met verdachte heeft samengewerkt dat verdachte tezamen en in vereniging met de bijrijder opzettelijk de in de auto aanwezige heroïne en cocaïne heeft vervoerd. Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen handelde verdachtes bijrijder immers in verdovende middelen terwijl verdachte als bestuurder van de auto deze tot stilstand heeft gebracht op een plaats waar de bijrijder heroïne heeft afgeleverd. Daaruit spreekt een op vervoer naar die plaats gerichte bewuste en nauwe samenwerking.

11. Het Hof heeft ook bewezenverklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander cocaïne en heroïne heeft verkocht. Voor verkoop van cocaïne ontbreekt ieder bewijs. De bewijsmiddelen houden immers alleen in dat aan [betrokkene 1] op bestelling heroïne is afgeleverd.

12. De heroïne is op bestelling afgeleverd door de medeverdachte, de bijrijder in de door verdachte bestuurde auto. Deze heeft de heroïne dus verkocht. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte ter zake van de verkoop van heroïne zo bewust en nauw met de medeverdachte heeft samengewerkt dat van medeplegen van de verkoop van heroïne kan worden gesproken. Van enige bemoeienis van de verdachte met de verkoop anders dan dat hij heroïne heeft vervoerd en de auto op het adres van aflevering tot stilstand heeft gebracht teneinde de bijrijder in de gelegenheid te stellen heroïne af te leveren blijkt niet. De door verdachte verrichte gedragingen hebben het karakter van hulp bij verkoop, niet van samen verkopen. Met dat karakter van hulp bij verkoop strookt dat de medeverdachte bij aanhouding beschikte over een aanzienlijke, bij de handel in verdovende middelen passende som geld in contanten, verdachte niet. Voor wat betreft het medeplegen van de verkoop van heroïne is de bewezenverklaring dus onvoldoende met redenen omkleed.

13. Het bewezenverklaarde vervoer van cocaïne en heroïne heeft betrekking op de totale inbeslaggenomen hoeveelheid cocaïne en heroïne, dus ook op de twee zakjes verdovende middelen die onder de broeksband van de medeverdachte zijn aangetroffen.1 Na de hiervoor geconstateerde gebreken in de motivering van de bewezenverklaring ga ik niet meer in op de vraag of uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachtes opzet ook de in die zakjes aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen omvat.

14. Het middel slaagt.

15. Het tweede middel houdt in dat het Hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten door naast het vervoeren van de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen ook bewezen te verklaren dat daarnaast nog een hoeveelheid cocaïne en een hoeveelheid heroïne is verkocht.

16. De in de tenlastelegging genoemde hoeveelheden verdovende middelen van 13 en 8 gram komen exact overeen met de onder verdachte en de medeverdachte inbeslaggenomen hoeveelheden cocaïne en heroïne. Daarom ligt het voor de hand ervan uit te gaan dat de Officier van Justitie met zijn tenlastelegging doelde op de onder de verdachte en zijn medeverdachte aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen en niet ook op de verkoop van andere hoeveelheden. Niettemin is de bewezenverklaring niet onverenigbaar met de bewoordingen van de tenlastelegging, die immers niet spreekt van exacte hoeveelheden verdovende middelen maar van ongeveer die hoeveelheden en daarnaast aldus kan worden gelezen dat het vervoer op de exacte hoeveelheid betrekking heeft, het verkopen op een – andere - hoeveelheid. Voorts is bij pleidooi onder ogen gezien of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van verkoop van heroïne aan [betrokkene 1] . Derhalve heeft de door het Hof gegeven uitleg aan de tenlastelegging de verdediging niet verrast. Tegen deze achtergrond moet de door het Hof gegeven uitleg aan de tenlastelegging in cassatie worden geëerbiedigd.

17. Het middel faalt.

18. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.

19. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG