Parket bij de Hoge Raad, 24-03-2015, ECLI:NL:PHR:2015:667, 14/02274
Parket bij de Hoge Raad, 24-03-2015, ECLI:NL:PHR:2015:667, 14/02274
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 maart 2015
- Datum publicatie
- 26 mei 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2015:667
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1332, Gevolgd
- Zaaknummer
- 14/02274
Inhoudsindicatie
Verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen en art. 80a RO. HR verklaart - gezien art. 80a RO - het beroep in cassatie n-o. Daarin ligt besloten dat het in de schriftuur vervatte verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU niet voor inwilliging vatbaar is. Een uitspraak waarbij het cassatieberoep met toepassing van en onder verwijzing naar art. 80a dan wel art. 81 RO n-o wordt verklaard onderscheidenlijk wordt verworpen, bevat een beknopte motivering van die beslissing. Zo een uitspraak bevat tevens de vaststelling dat geen vragen aan de orde zijn die behandeling in cassatie rechtvaardigen dan wel in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming beantwoording behoeven. Aangezien prejudiciële vragen op de voet van art. 267 VWEU de uitleg van het Unierecht betreffen en daarmee rechtsvragen zijn, ligt in een dergelijke uitspraak besloten dat geen aanleiding bestaat tot het stellen van een prejudiciële vraag. De uitspraak impliceert daarmee dat zich in desbetreffende zaak één van de situaties voordoet waarin van het stellen van prejudiciële vragen kan worden afgezien, te weten dat de opgeworpen prejudiciële vragen niet relevant zijn voor de oplossing van het geschil dan wel dat deze kunnen worden beantwoord a.d.h.v. de rechtspraak van het HvJEU of dat redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan over de wijze waarop deze vragen over de betrokken Unierechtelijke rechtsregel moet worden opgelost (vgl. ECLI:NL:RVS:2015:785 t.a.v. art. 91.2 Vreemdelingenwet 2000).
Conclusie
Nr. 14/02274 Zitting: 24 maart 2015 |
F.W. Bleichrodt Standpunt/conclusie inzake: [verdachte] |
Na bestudering van de zaak ben ik van mening dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG |