Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-03-2017, ECLI:NL:PHR:2017:198, 16/03548

Parket bij de Hoge Raad, 28-03-2017, ECLI:NL:PHR:2017:198, 16/03548

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 maart 2017
Datum publicatie
29 maart 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:198
Formele relaties
Zaaknummer
16/03548

Inhoudsindicatie

A-G Niessen heeft op 28 maart 2017 conclusie genomen in de zaak met nummer 16/03548. In deze zaak had de Hoge Raad aan de procureur-generaal medegedeeld toepassing van artikel 80a Wet RO te overwegen.

In cassatie is in geschil of belanghebbendes herzieningsverzoek moet worden toegewezen. In de conclusie wordt niet alleen de gegrondheid van belanghebbendes verzoek om herziening onderzocht, maar wordt tevens gerapporteerd over achtergrond, totstandkoming en de fiscaalrechtelijke toepassing van artikel 80a Wet RO. Met deze conclusie beoogt A-G Niessen in de literatuur en praktijk gesignaleerde onduidelijkheden ten aanzien van de toepassing van artikel 80a Wet RO weg te nemen. In de conclusie zijn diverse schema’s, grafieken en tabellen opgenomen met daarin cijfermateriaal. Daaruit komt onder meer naar voren dat het aantal zaken waarin in de afgelopen jaren artikel 80a Wet RO of artikel 81 Wet RO is toegepast, acht procentpunten op het totaal aantal belastingzaken hoger ligt dan in de jaren waarin alleen artikel 81 Wet RO verkorte motivering mogelijk maakte.

De A-G merkt verder op dat de Hoge Raad in de hier bedoelde zaken de ongegrondverklaring van het beroep nagenoeg altijd motiveert met de tekst welke is vermeld in het eerste lid van artikel 80a Wet RO. Hij geeft de Hoge Raad in overweging een inhoudelijk meer toegespitste standaardoverweging op te nemen in gevallen waarin dit mogelijk is zonder de beoogde efficiencyvoordelen van art. 80a te verspelen.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2008 een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Na bezwaar, beroep en hoger beroep heeft de Hoge Raad bij arrest van 18 april 2014 zijn klachten afgewezen met toepassing van artikel 81 Wet RO. Belanghebbende heeft vervolgens om herziening van dat arrest gevraagd. Dit herzieningsverzoek is op 8 juli 2016 onder verwijzing naar artikel 80a Wet RO niet-ontvankelijk verklaard. Daarop heeft belanghebbende op 12 juli 2016 opnieuw een verzoek om herziening van het arrest van 2014 ingediend. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het verzoek omdat geen nieuwe feiten en omstandigheden worden aangevoerd als vereist in artikel 8:119 Awb.

De conclusie strekt tot afwijzing van het herzieningsverzoek van belanghebbende.

Conclusie

Conclusie van 28 maart 2017 inzake:

Nr. Hoge Raad

(tweede herzieningsverzoek): 16/03548

[X]

Nr. Hoge Raad

(eerste herzieningsverzoek): 16/01776

Nr. Hoge Raad: 13/04524

Nr. Gerechtshof: 12/00839

Nr. Rechtbank: AWB 12/351

tegen

Staatssecretaris van Financiën

Derde Kamer B

Inkomstenbelasting/premie volksverz. 2008

1 Inleiding

1.1

Aan [X] wonende te [Z] (hierna: belanghebbende) is voor het jaar 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) opgelegd naar een verzamelinkomen van € 38.134. Bij beschikking is een bedrag van € 290 aan heffingsrente in rekening gebracht.

1.2

Het bezwaar dat belanghebbende tegen deze aanslag heeft ingediend, is door de Inspecteur afgewezen bij uitspraak op bezwaar van 9 januari 2012.

1.3

Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de Rechtbank). Bij uitspraak van 16 november 2012 heeft de Rechtbank het beroep ongegrond verklaard.1

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof). Bij uitspraak van 18 oktober 2013 heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard.2

1.5

Tegen de uitspraak van het Hof heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van 18 april 2014 heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard en de zaak afgedaan met artikel 81 Wet op de rechterlijke organisatie (hierna: Wet RO).3

1.6

Belanghebbende heeft bij brief van 31 maart 2016 om herziening van het arrest van 18 april 2014 verzocht.4 Dat verzoek om herziening is bij arrest van 8 juli 2016 onder verwijzing naar artikel 80a Wet RO niet-ontvankelijk verklaard.5 De Hoge Raad oordeelde dat het verzoek geen behandeling in cassatie rechtvaardigde, nu het klaarblijkelijk niet tot herziening van het arrest van 18 april 2014 kon leiden, aangezien het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1 Awb behelsde.

1.7

Daarop heeft belanghebbende bij brief van 12 juli 2016 een tweede herzieningsverzoek ingediend. Bij brief van 25 juli 2016 heeft belanghebbende (naar aanleiding van de ontvangstbevestiging6 van het tweede herzieningsverzoek door de griffier van de Hoge Raad) gereageerd op het arrest van 8 juli 2016 en zijn (inhoudelijke) stellingen herhaald. Op deze brief heeft de griffie van de Hoge Raad bij brief van 3 augustus 2016 gereageerd met de mededeling dat een einde aan de procedure was gekomen.

1.8

Op 17 augustus 2016 is door het LDCR7 aan belanghebbende per aangetekende post een herinneringsnota griffierecht verstuurd. Op 19 september 2016 heeft de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende laten weten dat het verschuldigde griffierecht ter zake van het tweede verzoek tot herziening niet was ontvangen.8

1.9

Belanghebbende heeft in een brief van 22 september 2016 laten weten dat hij mede gelet op de brief van 3 augustus 2016 geen aanleiding zag om (ter zake van het tweede verzoek om herziening) opnieuw het verschuldigde griffierecht te voldoen.

1.10

Bij brief van 4 oktober 2016 heeft de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende excuses aangeboden voor de verwarring en medegedeeld dat de procedure met betrekking tot het tweede herzieningsverzoek zou worden voortgezet. Er is niet opnieuw om betaling van griffierecht verzocht.

1.11

Nadat de griffier van de Hoge Raad mij had medegedeeld dat in deze zaak toepassing van artikel 80a Wet RO werd overwogen, heb ik (alsnog) beslist conclusie te nemen.

1.12

In cassatie is in geschil of belanghebbendes herzieningsverzoek moet worden toegewezen.

1.13

In deze conclusie wordt niet alleen de gegrondheid van belanghebbendes verzoek om herziening onderzocht, maar wordt tevens gerapporteerd over achtergrond, totstandkoming en de fiscaalrechtelijke toepassing van artikel 80a Wet RO. Met deze ‘overzichtsconclusie’ beoog ik in de literatuur en praktijk gesignaleerde onduidelijkheden ten aanzien van de toepassing van artikel 80a Wet RO weg te nemen. Ten slotte ga ik ook in op de wijze van motiveren in de arresten waarin dit artikel wordt toegepast.

1.14

De conclusie bevat de volgende onderdelen:

1 Inleiding

2 Herzieningsverzoek belanghebbende

3 Herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak

4 Niet-ontvankelijkverklaring in de oorspronkelijke zin

5 Niet-ontvankelijk in de zin van artikel 80a Wet RO

7 Toepassing artikel 80a Wet RO door de fiscale sector van de Hoge Raad

8 Beschouwing over de toepassing van artikel 80a Wet RO in belastingzaken

9 Beoordeling herzieningsverzoek

10 Conclusie

2 Herzieningsverzoek belanghebbende

3 Herziening van een onherroepelijk geworden uitspraak

4 Niet-ontvankelijkverklaring in de oorspronkelijke zin

5 ‘Niet-ontvankelijk’ in de zin van artikel 80a Wet RO

7 Toepassing artikel 80a Wet RO door de Belastingkamer van de Hoge Raad

8 Gemachtigden in cijfers

9 Beschouwing over de toepassing van artikel 80a Wet RO in belastingzaken

10 Beoordeling herzieningsverzoek

10 Conclusie