Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-02-2017, ECLI:NL:PHR:2017:243, 16/02765

Parket bij de Hoge Raad, 28-02-2017, ECLI:NL:PHR:2017:243, 16/02765

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 februari 2017
Datum publicatie
12 april 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:243
Formele relaties
Zaaknummer
16/02765

Inhoudsindicatie

Moord (art. 289 Sr). Bewijsklachten over voorbedachte raad. HR: art. 81.1. RO.

Conclusie

Nr. 16/02765

Zitting: 28 februari 2017

Mr. A.E. Harteveld

Conclusie inzake:

[verdachte]

  1. De verdachte is bij arrest van 29 april 2016 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “moord”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor duur van twintig jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft voorts de teruggave gelast van een aantal in beslaggenomen voorwerpen, een en ander als vermeld in het bestreden arrest. Het hof heeft ten slotte de vorderingen van de benadeelde partijen al dan niet gedeeltelijk toegewezen en de verdachte dienaangaande schadevergoedingen opgelegd, een en ander zoals bepaald in het bestreden arrest.

  2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

  3. Het middel

3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde “voorbedachte raad” niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen dan wel ontoereikend is gemotiveerd.

3.2. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:

“hij op 10 september 2013 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] meermalen met een mes gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”

3.3. De verdachte is ook in eerste aanleg veroordeeld voor moord. De verdediging heeft zich in hoger beroep gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de doodslag maar verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde voorbedachte raad. Het hof heeft het bewijs van het tenlastegelegde feit neergelegd in een promis-bewijsoverweging, naar de inhoud waarvan ik verwijs. Het bestreden arrest bevat voorts de volgende bewijsoverwegingen1:

“H. Bewijsoverwegingen

Aangepaste verklaring van de verdachte

De verdachte is in hoger beroep teruggekomen op de verklaring die hij ten overstaan van de rechtbank had afgelegd. De verdachte heeft op zijn verzoek eerst een nieuwe verklaring afgelegd in de beslotenheid van het kabinet van de raadsheer-commissaris; daarover is hij vervolgens ter terechtzitting in hoger beroep bevraagd. Zijn nieuwe verklaring komt erop neer dat hij bij de rechtbank heeft gelogen toen hij zei dat hij niets met de dood van [slachtoffer] had te maken. Vanwege zijn ontkennende proceshouding heeft hij, zoals hij het zelf omschreef, “maar gewoon een lulverhaal verteld”. Volgens zijn verklaring in hoger beroep is hij in de vroege ochtend van 10 september 2013 met de trein van Utrecht naar Den Bosch gegaan om te kijken of het goed zou kunnen komen en anders wilde hij op zijn minst zijn verontschuldigingen aanbieden voor de bedreigingen die hij had geuit. Hij wilde dat doen voordat hij op wereldreis zou gaan. Die wereldreis zou hij vier of vijf dagen later (op zaterdag 14 of zondag 15 september 2013) beginnen en het plan was om via Moskou naar China en Japan te gaan (volgens zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris) om vervolgens door te reizen naar Zuid-Azië (volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep). Voor deze wereldreis had hij naar zijn zeggen ook het junglemes, de duct tape en de tierips gekocht (volgens zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris ten behoeve van een survivaltocht; volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep was het niet zijn bedoeling te gaan survivallen en was het meer voor het geval zich een noodgeval zou voordoen). Hij had deze voorwerpen in zijn schoudertas gedaan en daarin zaten die, naar het hof begrijpt min of meer toevallig, nog steeds toen hij [slachtoffer] ging opzoeken.

Hij heeft die ochtend anderhalf uur gewacht op [slachtoffer] en kreeg een gevoel van blijdschap toen hij haar zag. Toen hij op haar afliep, zag hij aan de blik in haar ogen dat hij niets meer voor haar betekende (volgens zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris). Het kan ook zijn dat ze dat met woorden heeft duidelijk gemaakt (volgens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep). Het volgende moment dat hij zich kon herinneren was dat [slachtoffer] op de grond lag en dat hij zelf onder het bloed zat. Wat er in de tussenliggende tijd is gebeurd, kan hij zich niet herinneren. Hij begreep niet wat er was gebeurd en is weggelopen. Bij een meertje heeft hij de weg naar het station gevraagd. Hij heeft de groene trui ergens uitgedaan en achtergelaten. Hij kan zich niet meer herinneren dat hij het mes heeft achtergelaten, maar in de trein terug naar Utrecht had hij het niet meer bij zich.

In de trein realiseerde hij zich deels wat er was gebeurd. Hij probeerde zich tevergeefs te herinneren wat er was voorgevallen. Na een bezoek aan zijn moeder, bij wie hij heeft gedoucht, is hij naar [betrokkene 1] gegaan en daar heeft hij op het internet gezien dat [slachtoffer] was overleden.

Verweer van de verdediging

De raadsman heeft, indachtig deze door de verdachte afgelegde verklaring, aangevoerd dat het bewijs tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Daarbij heeft hij het perspectief geschetst van de problemen die zich kunnen aandienen bij een eerste serieuze relatie tussen twee jongeren. In dat verband heeft hij gewezen op het feit dat [slachtoffer] kort voor het verbreken van de relatie blijk heeft gegeven van affectieve gevoelens voor de verdachte. Uit de berichtenwisseling zou kunnen worden afgeleid dat [slachtoffer] op dat moment nog niet goed wist wat ze wilde.

Tegen die achtergrond is het niet onvoorstelbaar dat de verdachte, zoals uit zijn verklaring naar vorenkomt, de hoop koesterde dat het goed zou kunnen komen. De verdachte heeft in hoger beroep toegegeven verantwoordelijk te zijn voor de dood van [slachtoffer], maar heeft ontkend dat er sprake was van een vooropgezet plan. Die verklaring wordt door geen enkel bewijsmiddel weersproken en daarom zou moeten worden geconcludeerd, aldus de raadsman, dat de besluitvorming van de verdachte kennelijk heeft plaatsgevonden in een plotselinge hevige emotie en dat - vanwege de zeer korte tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering - onvoldoende gelegenheid heeft bestaan voor beraad. De omstandigheden die de rechtbank ten grondslag heeft gelegd aan haar andersluidende oordeel, kunnen dat oordeel volgens de raadsman niet dragen.

Juridisch kader

Weging en waardering van de verklaring van de verdachte

Aanwijzingen voor en tegen aanwezigheid van voorbedachte raad

Conclusie