Rechtbank Alkmaar, 24-08-2005, AU1711, AWB 05/1518
Rechtbank Alkmaar, 24-08-2005, AU1711, AWB 05/1518
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Alkmaar
- Datum uitspraak
- 24 augustus 2005
- Datum publicatie
- 30 augustus 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBALK:2005:AU1711
- Zaaknummer
- AWB 05/1518
Inhoudsindicatie
exporteren wajong-uitkering toegestaan gelet op prejudiciële vragen en hardheidsclausule
Uitspraak
Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Voorzieningenrechter
UITSPRAAK
op grond van de artikelen 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: WAJONG 05/1518, WAJONG 05/1519
Inzake: [eiser], wonende te Heerhugowaard, eiser,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Het besluit van verweerder van 23 juni 2005.
2. Zitting
Datum: 19 augustus 2005.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.W de Wolf, advocaat te Amsterdam en door zijn vader, [naam], woonachtig in [woonplaats], Duitsland.
Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. J.F.J.A. Jennekens, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3. Ontstaan en loop van het geding
Eiser is meervoudig gehandicapt. Hij verblijft permanent in de zorginstelling Esdégé-Reigersdaal te Heerhugowaard. Hij ontvangt een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong). In een regelmaat van eenmaal per drie weken vertoeft hij een lang weekend bij zijn ouders thuis. Eiser is door de rechtbank Alkmaar onder curatele gesteld waarbij zijn vader is benoemd tot curator en zijn moeder tot toeziend curatrice.
Zijn ouders zijn in Duitsland gaan wonen. Zij hebben aangegeven dat zij een zorginstelling in Duitsland hebben gevonden waar hun zoon opgenomen kan worden, zodat hij weer dicht bij zijn ouders kan wonen. Zij hebben zich tot verweerder gewend met het verzoek om eiser toestemming te verlenen om in Duitsland te gaan wonen met behoud van zijn Wajong-uitkering.
Bij besluit van 9 maart 2005 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat de Wajong-uitkering wordt beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarop eiser buiten Nederland is gaan wonen, overwegende van mening te zijn dat beëindiging van de uitkering in eisers geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Bij brief van 14 april 2005 is bij verweerder namens eiser een bezwaarschrift ingediend, gericht tegen het besluit van 9 maart 2005.
Op 10 mei 2005 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij beslissing op bezwaar van 23 juni 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Bij brief van 8 juli 2005 is namens eiser beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 23 juni 2005.
Bij brief van gelijke datum is namens eiser de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 26 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter zitting van 19 augustus 2005.
4. Motivering
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande het volgende.
Wettelijk kader
Ingevolge het bepaalde in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wajong, eindigt het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen.
De vraag is gerezen of de Wajong-uitkering een socialezekerheidsprestatie is als bedoeld in artikel 4, lid 2bis, van de Verordening (EEG) nummer 1408/71 (vo. 1408/71), die gelet op het bepaalde in artikel 10bis, lid 1, van de vo. 1408/71, door de personen waarop die verordening van toepassing is, uitsluitend wordt ontvangen op het grondgebied van de lidstaat waar zij wonen en krachtens de wetgeving van die lidstaat. In het geval dit niet zo is en de Wajong derhalve ten onrechte is opgenomen in bijlage IIbis van de vo. 1408/71, is het in strijd met die verordening om het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering te beëindigen in het geval de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen.
De rechtbank Amsterdam heeft dienaangaande bij wijze van tussenuitspraak op 4 april 2005 (nummer Wajong 03/3447 en 03/3540, gepubliceerd op Rechtspraak.nl onder LJN AT3171) een verzoek gedaan aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om een prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 234 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG).
Ook de Centrale Raad van Beroep heeft in een (niet geheel) soortgelijke zaak (nummer Wajong 01/3406P, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN AT9540) op 19 juli 2005 een dergelijk verzoek gedaan aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, daarbij de beschouwingen van de rechtbank Amsterdam onderschrijvende.
Ingevolge het bepaalde in artikel 17, zevende lid, van de Wajong, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
In het Besluit van 29 april 2003 van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Staatscourant van 2 mei 2003, nr. 84, pag. 17 (Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland, verder te noemen: de Beleidsregels) is aangeduid in welke gevallen en op welke wijze het UWV uitvoering zal geven aan deze in artikel 17, zevende lid, van de Wajong omschreven hardheidsclausule.
Ingevolge artikel 2 van de Beleidsregels is van een onbillijkheid van overwegende aard sprake indien de jonggehandicapte naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig reïntegratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
In artikel 4 van de Beleidsregels is bepaald dat, indien het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen van oordeel is dat het beëindigen van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, het de jonggehandicapte het besluit bekend maakt dat het de in artikel 1 bedoelde bevoegdheid te zijnen gunste zal uitoefenen indien hij binnen de termijn van één jaar buiten Nederland zal gaan wonen.
Standpunt van partijen
Verweerder heeft overwogen dat eiser niet aan de onder a, b of c gestelde voorwaarden voldoet. Het enkele gegeven dat eisers ouders vanwege het werk van de vader naar Duitsland zijn verhuisd merkt verweerder niet aan als een zwaarwegend belang omdat niet is komen vast te staan dat de vader genoodzaakt was om werk in Duitsland te aanvaarden. Eiser is naar de mening van verweerder voorts niet voor zijn verzorging afhankelijk van zijn ouders omdat hij in een instelling verblijft en de instelling de verzorging biedt.
Namens eiser is aangevoerd dat de in de beleidsregels aangegeven zwaarwegende belangen geen limitatieve opsomming betreffen. Hoewel hij in een zorginstelling verblijft is hij wel in grote mate afhankelijk van zijn ouders, die tevens zijn curatoren zijn. De afhankelijkheid is, mede gelet op de zakelijke belangen van eiser, van dien aard dat de ouders en eiser altijd dicht bij elkaar in de buurt dienen te zijn. De reden van de verhuizing van eisers vader, die beheerder was van een museum, is onder andere gelegen in het feit dat deze vanwege de uitkomst van een langlopend arbeidsconflict zich genoodzaakt ziet zijn loopbaan in het buitenland voort te zetten. Eisers vader heeft ter zitting verklaard dat hij werkzaam is in de kunstwereld en in dat verband in Duitsland bezig is met onderzoek naar het exploiteren van tentoonstellingen. Eisers vader heeft daar betere perspectieven op zijn vakgebied en kan daarmee zijn zoon een beter toekomstperspectief bieden. Verder is gesteld dat gelet op alle feiten en omstandigheden het exportverbod tot een apert onbillijke uitkomst leidt.
Overwegingen
Verweerder heeft geen toepassing gegeven aan de hem in het zevende lid van artikel 17, zevende lid, van de Wajong gegeven bevoegdheid het eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van die bevoegdheid.
Uit de inhoud van de tussenuitspraken van de rechtbank Amsterdam en van de Centrale Raad van Beroep, waarnaar de voorzieningenrechter in dit verband verwijst, volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat gerede twijfel bestaat over de vraag of het recht op arbeidsongeschikt-heidsuitkering in eisers geval met toepassing van artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de Wajong mag worden beëindigd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin eiser buiten Nederland gaat wonen. Gelet op de twijfel omtrent de toepasselijkheid van die bepaling, bestaat er geen uitsluitsel over het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschikt-heidsuitkering. Dat belang acht de voorzieningenrechter in het onderhavige geval evenmin aanwezig bij de beschouwing van de redenen waarom in de Wajong een exportverbod is opgenomen. De situatie van eiser is duidelijk: hij is volledig en blijvend arbeidsongeschikt. De verstrekking van de uitkering blijft ook na zijn verhuizing controleerbaar en handhaafbaar en misbruik van de uitkering is uitgesloten.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de onzekerheid omtrent de toepasselijkheid van artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de Wajong en het gegeven dat een antwoord op de prejudiciële vragen op korte termijn niet is te verwachten, niet in het nadeel van eiser mogen worden uitgelegd en zodoende moeten worden beschouwd als omstandigheden op grond waarvan kan worden gezegd dat de toepassing van artikel 17, eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing moet worden gelaten omdat de beëindiging leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Het bestreden besluit kan (reeds) om die reden niet in stand blijven.
De voorzieningenrechter volgt verweerder bovendien ook overigens niet in diens stelling dat bij de uitleg van de onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 2 van de Beleidsregels in casu geen sprake is van zwaarwegende redenen om buiten Nederland te gaan wonen.
Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
De in artikel 2 van de Beleidsregels gegeven opsomming is niet limitatief van aard. Blijkens de toelichting op de Beleidsregels kunnen de redenen voor een jonggehandicapte om buiten Nederland te gaan wonen van persoonlijke, medische, sociale of andere aard zijn. Omdat een hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast, kunnen hiervoor geen strikte inhoudelijke normen worden aangelegd. In het geval van het in het buitenland gaan wonen van een verzorgende moeten de redenen daarvoor objectief en dwingend van aard zijn, en dus niet in overwegende mate zijn gebaseerd op een eigen keuze.
Verweerder is van mening dat eiser voor zijn verzorging niet afhankelijk is van zijn ouders, aangezien hij in een instelling verblijft en dat zodoende geen sprake is van de in artikel 2, onderdeel c, omschreven zwaarwegende reden.
Het begrip ‘verzorging’ is in de Beleidsregels niet nader omschreven.
Eiser is voor een deel van zijn verzorging niet afhankelijk van zijn ouders omdat hij in een zorginstelling verblijft. Omdat eiser niet in staat is zijn belangen behoorlijk waar te nemen is eiser wel van zijn ouders afhankelijk voor andere beslissingen die moeten worden genomen, waaronder die van zakelijke en financiële aard. Regelmatig direct contact met zijn ouders is verder vanuit sociaal-medisch oogpunt bezien van groot belang voor eiser. Dat contact vindt nu plaats eens per drie weken. Dat regelmatige contact is niet meer mogelijk indien eiser in de zorginstelling in Heerhugowaard moet achterblijven.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen onder het begrip verzorging in het onderhavige geval tevens te worden verstaan het door de ouders behartigen van de zakelijke en financiële belangen van eiser en het onderhouden van de ouder-kind-relatie. Zij moeten dan ook als verzorgenden als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Beleidsregels worden aangemerkt.
Met betrekking tot de ‘noodzaak’ van de verhuizing overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Eisers vader is in Zuid-Duitsland gestart met het opbouwen van een werkkring. Hij heeft in dat opzicht buiten Nederland, respectievelijk in Duitsland, betere perspectieven dan in Nederland, gezien de achtergrond van zijn werkloosheid (een arbeidsconflict) in samenhang met zijn vakgebied (de -kleine-kunstwereld). Verweerder heeft dit op zichzelf niet weersproken.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan aan een werkzoekende, die de stap zet zich buiten Nederland en binnen de EU een werkkring te verwerven, in het kader van de toepassing van de sociale verzekeringswetgeving -en ook in dit geval- niet worden tegengeworpen dat deze stap niet noodzakelijk zou zijn. Dit is ook niet het criterium waaraan in het kader van de Beleidsregels wordt getoetst. Artikel 2, onderdeel c, van de Beleidsregels koppelt het noodzakelijkheidscriterium immers niet aan het gaan werken, maar aan het gaan wonen/de verhuizing als zodanig.
In aanmerking genomen dat het als gegeven moet worden beschouwd dat eisers vader zijn werkkring in Zuid-Duitsland heeft gevestigd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat van eisers vader redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat deze zijn werk vanuit Nederland verricht. Aldus bezien moet worden aangenomen dat sprake is van een noodzaak om buiten Nederland te gaan wonen als bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Beleidsregels.
Ook in zoverre heeft verweerder ten onrechte geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule.
Al het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat eiser zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden, zodat sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Bij deze stand heeft verweerder derhalve ten onrechte geen gebruik gemaakt van de hem in artikel 17, zevende lid, van de Wajong, gegeven bevoegdheid om artikel 17, eerste lid, onderdeel c, buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken.
De voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding om, naast het vernietigen van het bestreden besluit, tevens de voorlopige voorziening te treffen zoals hieronder in rubriek 5 is aangegeven.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 966,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 3 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift, het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
Beslist is als volgt.
5. Beslissing
De voorzieningenrechter,
- verklaart het beroep in de hoofdzaak gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst verweerders besluit van 9 maart 2005;
- bepaalt dat verweerder geacht moet worden toewijzend te hebben beslist als bedoeld in artikel 4 van de Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland;
- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiser het griffierecht ten bedrage van (tweemaal € 37,00 is) € 74,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 966,00;
- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. M. Zijp, voor-zieningen-rechter, in tegen-woordig-heid van F.H. Burgman, als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005 door voornoemde voor-zieningen-rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend hoger beroep open, voorzover dit de hoofdzaak betreft. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.