Home

Rechtbank Alkmaar, 10-04-2006, ECLI:NL:RBALK:2006:509 AX6286, AWB 05/2354

Rechtbank Alkmaar, 10-04-2006, ECLI:NL:RBALK:2006:509 AX6286, AWB 05/2354

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
10 april 2006
Datum publicatie
30 mei 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2006:AX6286
Zaaknummer
AWB 05/2354

Inhoudsindicatie

Het medisch onderzoek is niet verricht overeenkomstig de eisen die de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit daaraan stellen. Gebleken is dat het medisch onderzoek in eerste instantie is verricht door een "arts" in dienst van het UWV. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat deze arts geen verzekeringsarts is. De bewoordingen van artikel 3, tweede en derde lid, van het Schattingsbesluit, bezien op zichzelf als in samenhang met de overige genoemde voorschriften van het Schattingsbesluit betreffende het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, laten geen andere conclusie toe dan dat het ingevolge de WAO uit te voeren verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitsluitend dient plaats te vinden door een verzekeringsarts.

Er zijn geen aanwijzingen dat de regelgever het ook mogelijk heeft willen maken het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, al dan niet vanwege of mede vanwege die verzekeringsarts en al dan niet onder verantwoordelijkheid van die arts, geheel of ten dele door een andere functionaris te doen plaatsvinden. De omstandigheid dat die andere functionaris in het onderhavige geval een arts is, geeft geen aanleiding om anders te oordelen. De rechtbank vindt hiervoor steun in het Besluit van het College voor Sociale Geneeskunde van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst van 26 maart 2004, houdende "opleidingseisen voor het sociaal-geneeskundig specialisme arbeid en gezondheid - verzekeringsgeneeskunde". Uit deze opleidingseisen blijkt dat voor het specialisme "verzekeringsgeneeskunde" specifieke competenties worden vereist en dat artsen slechts kunnen worden geregistreerd als verzekeringsarts nadat zij een speciaal scholingsprogramma van, respectievelijk, één, twee of drie jaar met goed gevolg hebben doorlopen.

Gegeven het feit dat het primaire medisch onderzoek niet is verricht door een verzekeringsarts, had de bezwaarverzekeringsarts niet mogen volstaan met het toetsen van de rapportage van de primaire arts, het bijwonen van de hoorzitting en het opvragen van informatie bij de behandelende sector. Het aan het primaire onderzoek klevende gebrek is hierdoor niet hersteld. Onder de gegeven omstandigheden had de bezwaarverzekeringsarts zelf een verzekeringsgeneeskundig onderzoek overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit moeten verrichten. Nu dit achterwege is gebleven, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en kan niet worden gezegd dat het op een juiste medische grondslag berust.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr: WAO 05/2354

Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,

vertegenwoordigd door mr. S. van Andel te Amsterdam

tegen: De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van verweerder van 12 september 2005.

2. Zitting

Datum: 4 april 2006.

Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. van Andel, advocaat te Amsterdam.

Verweerder is verschenen bij gemachtigde B.P.M. Schlatmann, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

3. Ontstaan en loop van het geding

Eiseres is op 6 september 1995 wegens psychische klachten uitgevallen voor haar werk als apothekersassistente. Op 25 september 1995 is haar een verkeersongeval overkomen ten gevolge waarvan zij onder meer een bekkenfractuur heeft opgelopen.

Per 4 september 1996 is aan haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van 23 augustus 2000 ingetrokken.

Tijdens de uitkeringsperiode ingevolge de Werkloosheidswet heeft eiseres zich op 17 november 2003 ziekgemeld.

Bij besluit van 20 december 2004 heeft verweerder geweigerd eiseres per 15 november 2004 een WAO-uitkering toe te kennen.

Tegen dat besluit heeft eiseres bij brief van 17 januari 2005 bezwaar gemaakt. In verband hiermee heeft verweerder op 9 mei 2005 een hoorzitting gehouden.

Bij besluit van 12 september 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dat besluit is namens eiseres bij brief van 3 oktober 2005 beroep ingesteld. Het beroep is aangevuld bij brief van 23 maart 2006.

Bij brief van 2 november 2005 heeft verweerder de op het geding betrekking hebbende stukken en een verweerschrift aan de rechtbank gezonden.

4. Motivering

4.1 In dit geding moet worden beoordeeld of verweerder terecht geweigerd heeft eiseres per 15 november 2004 een WAO-uitkering toe te kennen. Bij de beantwoording van deze vraag is de volgende regelgeving van belang.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Schattingsbesluit dient de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling te worden gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Volgens het eerste lid van artikel 3 van het Schattingsbesluit strekt het verzekeringsgeneeskundig onderzoek ertoe om vast te stellen of betrokkene ten gevolge van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ongeschikt is tot werken.

Volgens het tweede lid van dat artikel onderzoekt de verzekeringsarts daarbij of bij betrokkene sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft. Tevens stelt volgens het derde lid de verzekeringsarts vast welke beperkingen betrokkene in zijn functioneren in arbeid ondervindt ten gevolge van het verlies of vermindering van vermogens, bedoeld in het tweede lid, alsmede in welke mate betrokkene belastbaar is voor arbeid.

Als kwaliteitseis aan dit onderzoek stelt artikel 4, eerste lid onder b, van het Schattingsbesluit dat een door een andere verzekeringsarts uitgevoerd verzekeringsgeneeskundig onderzoek tot dezelfde bevindingen en conclusies zal kunnen leiden, en stelt artikel 4, tweede lid, dat de vaststellingen en het onderzoek, bedoeld in artikel 3, geschieden aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden die gericht zijn op het kunnen vaststellen van ongeschiktheid tot werken als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling.

4.2 Eiseres heeft aan het beroep - zakelijk weergegeven - ten grondslag gelegd dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en genomen en dat dit besluit niet berust op een juiste medische en/of arbeidskundige grondslag. De schatting is niet overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 3 en 4 van het Schattingsbesluit, nu in eerste instantie geen onderzoek is verricht door een verzekeringsarts. Dit gebrek is in bezwaar niet hersteld, aangezien de bezwaarverzekeringsarts slechts de werkwijze van de primaire arts heeft beoordeeld en niet alsnog een volledige medische beoordeling heeft verricht. Voorts is eiseres van mening dat de door de primaire arts vastgestelde beperkingen, onvolledig en onjuist zijn vastgesteld. De FML is ten onrechte uitsluitend herzien voor wat betreft de longklachten. Er is onvoldoende rekening gehouden met beperkingen ten gevolge van gewrichtsklachten in hand/pols, hartklachten en pijnklachten, psychische klachten en bekkenklachten. Eiseres is niet in staat om arbeid te verrichten. De geduide functies zijn niet passend.

4.3 Verweerder heeft, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van

7 juli 2005 en de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 augustus 2005 gesteld, dat het bestreden besluit op een juiste grondslag berust.

Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder nog een reactie van de bezwaarverze- keringsarts van 18 november 2005 overgelegd, waarin deze stelt dat niet kan worden gesproken van onvoldoende onderzoek. Conform de werkwijze heroverweging bezwaar- verzekeringsarts is de primaire oordeelsvorming getoetst. De bezwaarverzekeringsarts merkt op dat de primaire verzekeringsarts "lege artis" (volgens de regelen der kunst) onderzoek heeft gedaan en dat er geen aanleiding is om op medische gronden een andere beslissing te nemen.

4.4 De rechtbank overweegt dat zij met eiseres van oordeel is dat het medisch onderzoek niet is verricht overeenkomstig de eisen die de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit daaraan stellen. Gebleken is dat het medisch onderzoek in eerste instantie is verricht door [X], "arts" in dienst van het UWV. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat deze arts geen verzekeringsarts is. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 29 september 2005 (LJN AU3603, gepubliceerd in USZ 2005, 362) van oordeel dat de bewoordingen van artikel 3, tweede en derde lid, van het Schattingsbesluit, bezien op zichzelf als in samenhang met de overige hiervoor genoemde voorschriften van het Schattingsbesluit betreffende het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, geen andere conclusie toelaten dan dat het ingevolge de WAO uit te voeren verzekeringsgeneeskundig onderzoek uitsluitend dient plaats te vinden door een verzekeringsarts.

Er zijn geen aanwijzingen dat de regelgever het ook mogelijk heeft willen maken het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, al dan niet vanwege of mede vanwege die verzekeringsarts en al dan niet onder verantwoordelijkheid van die arts, geheel of ten dele door een andere functionaris te doen plaatsvinden. De omstandigheid dat die andere functionaris in het onderhavige geval een arts is, geeft geen aanleiding om anders te oordelen. De rechtbank vindt hiervoor steun in het Besluit van het College voor Sociale Geneeskunde van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst van 26 maart 2004, houdende "opleidingseisen voor het sociaal-geneeskundig specialisme arbeid en gezondheid - verzekeringsgeneeskunde". Uit deze opleidingseisen blijkt dat voor het specialisme "verzekeringsgeneeskunde" specifieke competenties worden vereist en dat artsen slechts kunnen worden geregistreerd als verzekeringsarts nadat zij een speciaal scholingsprogramma van, respectievelijk, één, twee of drie jaar met goed gevolg hebben doorlopen.

4.5 Gegeven het feit dat het primaire medisch onderzoek niet is verricht door een verzekeringsarts, had de bezwaarverzekeringsarts niet mogen volstaan met het toetsen van de rapportage van de primaire arts, het bijwonen van de hoorzitting en het opvragen van informatie bij de behandelende sector. Het aan het primaire onderzoek klevende gebrek is hierdoor niet hersteld. Onder de gegeven omstandigheden had de bezwaarverzekeringsarts zelf een verzekeringsgeneeskundig onderzoek overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit moeten verrichten. Nu dit achterwege is gebleven, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en genomen en kan niet worden gezegd dat het op een juiste medische grondslag berust.

4.6 De rechtbank is ook om een andere reden van oordeel dat het medisch onderzoek niet met de vereiste zorgvuldigheid is verricht. Uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 juli 2005 blijkt dat eiseres in de bezwaarfase een intakeverslag heeft overgelegd van Centrum voor psychosomatiek "[X]" van 1 maart 2005. In zijn rapport heeft de bezwaarverzekeringsarts een tweetal passages uit het intakeverslag, waaronder de gestelde diagnose volgens DSM-IV, weergegeven. Uit het rapport blijkt evenwel niet

dat de bezwaarverzekeringsarts overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van het Schattingsbesluit naar aanleiding van de in het intakeverslag neergelegde informatie is nagegaan of bij eiseres sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft. Het rapport van 7 juli 2005 bevat, behalve de hiervoor bedoelde twee passages, geen beoordeling van de informatie en de daaraan te verbinden verzekeringsgeneeskundig relevante conclusies. In het rapport staat voorts weliswaar vermeld dat "naar aanleiding van het verzoek om inlichtingen en een rappelbrief geen schriftelijke informatie [werd] ontvangen", maar de rechtbank heeft in het dossier geen brief aangetroffen waarin het centrum voor psychosomatiek "[X]" om (nadere) inlichtingen is gevraagd. Het dossier bevat wel brieven met een verzoek om informatie aan de behandelend cardioloog en internist van eiseres (dossier stukken 55 tot en met 57). Bij gebreke van een brief aan het centrum "[X]" gaat de rechtbank er van uit dat de bezwaarverzekeringsarts nagelaten heeft informatie in te winnen. Evenmin is gebleken dat de bezwaarverzekeringsarts zelf een (oriënterend) psychiatrisch onderzoek ten aanzien van eiseres heeft verricht of dat hij is nagegaan of consultatie van een externe deskundige

- bijvoorbeeld een psychiater - aangewezen was. Gelet op de bevindingen neergelegd in het intakeverslag - de rechtbank wijst in dit verband op het gestelde onder het kopje "psychologisch onderzoek dd. 3/2/2005" - had een dergelijke beoordeling niet mogen ontbreken.

4.7 Al het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 2,3 en 4 van het Schattingsbesluit en met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is derhalve reeds hierom gegrond, zodat de overige grieven van eiseres geen bespreking meer behoeven.

4.8 De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces-kosten die eisereses in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (een punt voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting; gewicht van de zaak: gemiddeld).

5. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit van 12 september 2005;

- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt;

- bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het griffierecht ten bedrage van € 37,00 vergoedt;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten à € 644,00 die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken;

- wijst het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan als rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden aan eiseres.

Aldus gewezen door mr. N.O.P. Roché, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van L.T.C. Krijff, als griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2006.

door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.

De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.