Home

Rechtbank Alkmaar, 12-08-2010, BN7079, 09/817

Rechtbank Alkmaar, 12-08-2010, BN7079, 09/817

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
12 augustus 2010
Datum publicatie
15 september 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2010:BN7079
Formele relaties
Zaaknummer
09/817

Inhoudsindicatie

Niet voldaan aan de re-integratieverplichting.

Deskundigenoordeel door het UWV ten aanzien van de re-integratieactiviteiten behelst geen allesomvattende beoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR

Sector Bestuursrecht

Zaaknummer: 09/817 WIA

Uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak van:

Ammeraal Service Centrum B.V.,

gevestigd te Heerhugowaard,

eiseres,

gemachtigde mr.drs. M.A. van der Mast,

tegen

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(districtskantoor Alkmaar),

verweerder.

Ontstaan en loop van de zaak

Bij besluit van 19 juni 2008 heeft verweerder het tijdvak waarin [naam], werknemer van eiseres (hierna: de werknemer), jegens eiseres recht heeft op loon tijdens ziekte met 52 weken verlengd, in aansluiting op de normale periode van 104 weken en de aanvraag van de werknemer voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) opgeschort.

Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 4 februari 2009 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 2 maart 2009 beroep ingesteld.

De zaak is op 3 juni 2010 ter zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door [naam 2], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Voor verweerder is de gemachtigde mr. W.M.G. van Nieuwburg verschenen.

Met toepassing van het bepaalde in artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Motivering

1. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de termijn waarin eiseres is gehouden aan de werknemer loon door te betalen, heeft verlengd met 52 weken.

2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aan haar re-integratieverplichtingen ten aanzien van de werknemer heeft voldaan en dat daarom de loondoorbetalingsverplichting met 52 weken wordt verlengd. Eiseres is bij de re-integratieactiviteiten uitgegaan van een door de Arbo-arts verkeerd ingeschatte belastbaarheid en daardoor zijn inadequate re-integratie-inspanningen verricht. Bij de door verweerder gegeven deskundigenoordelen heeft geen beoordeling plaatsgevonden van het medisch oordeel van de Arbo-arts.

3. Eiseres betwist onvoldoende re-integratieactiviteiten te hebben ondernomen. Eiseres heeft tweemaal een deskundigenoordeel bij verweerder aangevraagd. In de brief van 14 november 2007 heeft de arbeidsdeskundige aangegeven dat de werkgever tot op dat moment voldoende re-integratieactiviteiten heeft ontplooid en dat dit oordeel en het effect hiervan op de re-integratie-inspanningen in elk geval bij de beoordeling van het re-integratieverslag bij de WIA-aanvraag wordt betrokken. Eiseres mocht op het deskundigenoordeel vertrouwen en zij heeft op grond van dit oordeel haar re-integratieactiviteiten voortgezet. Er is sprake van rechtsonzekerheid omdat thans blijkt dat de re-integratie-inspanningen toch onvoldoende zijn. Verweerder heeft de uitslag van het deskundigenoordeel niet bij de beoordeling van het re-integratieverslag betrokken.

4. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving van belang.

Ingevolge artikel 65 van de WIA beoordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersver-zekeringen (hierna: UWV) bij de aanvraag voor een uitkering op grond van de WIA, of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.

Artikel 25, negende lid, van de WIA bepaalt onder meer – voor zover hier van belang – dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.

Ingevolge artikel 25, veertiende lid, van de WIA, eindigt het tijdvak, bedoeld in het negende lid, zes weken nadat het UWV heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven.

Ingevolge artikel 25, zestiende lid, van de WIA kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld voor de toepassing van het negende tot en met het vijftiende lid.

In de beleidsregels beoordelingskader poortwachter (besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, zoals laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) is bepaald dat het UWV bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen als bedoeld in artikel 65 van de WIA, het beoordelingskader hanteert, zoals vastgelegd in de bijlage bij dit besluit.

Paragraaf 10 van de beleidsregels beoordelingskader poortwachter, de rol van het deskundigenoordeel, luidt als volgt.

Het kan zijn dat de werkgever of werknemer zich in de ziekteperiode afvraagt of een werkaanbod passend is. Ook kan het zijn dat werkgever of de werknemer zich afvraagt of de re-integratie-activiteiten adequaat zijn. Een dergelijke vraag of verschil van inzicht kan tot gevolg hebben dat het re-integratieproces wordt vertraagd of zelfs stokt. Het is daarom van belang dat partijen stagnatie in de re-integratie voorkomen en zo snel mogelijk stappen ondernemen om uit de ontstane impasse te komen. Het vragen van een deskundigenoordeel bij het UWV of bij een in het kader van een CAO aangewezen deskundige is hiervoor een goed middel (Artikel 7:629a, lid 1 en lid 7 BW). In feite wordt van de werkgever en werknemer verwacht dat zij in geval van vragen of bij verschillen van inzicht de re-integratie niet laten stagneren, maar dat ze door middel van een deskundigenoordeel de vicieuze cirkel doorbreken. In eerste instantie mag dit van de werkgever worden verwacht. Bij hem ligt immers het initiatief voor de re-integratie. Is de werkgever geheel passief, dan mag van de werknemer worden verwacht dat hij de werkgever op re-integratie-activiteiten aanspreekt. Ook daarvoor kan hij zo nodig een deskundigenoordeel vragen. Laat één van beide partijen dit ten onrechte na, dan kan dit leiden tot een loonsanctie voor de werkgever of een maatregel op een eventuele uitkering voor de werknemer. Overigens kunnen de werkgever of werknemer ook een deskundigenoordeel vragen in geval van een geschil over de geschiktheid voor de bedongen arbeid.

5.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.

Uit het formulier “Aanvraag deskundigenoordeel door werkgever” blijkt dat een werkgever bij verweerder een deskundigenoordeel aan kan vragen ten aanzien van

- de arbeids(on)geschiktheid van de werknemer;

- de re-integratie-inspanningen van de werknemer;

- passend werk binnen het bedrijf voor de werknemer;

- uw re-integratie-inspanningen.

Bij vraag 1 van het betreffende formulier dient de werkgever aan te geven waarover hij een onafhankelijk oordeel van het UWV wil. De werkgever dient één vakje aan te kruizen. De werkgever kan uit de volgende mogelijkheden kiezen

- verschil van mening over de volledige geschiktheid voor eigen werk;

- verschil van mening of een vraag over de aanwezigheid van passend werk in het eigen bedrijf (gedeeltelijke geschiktheid voor eigen werk, geschiktheid voor aangepast eigen werk, geschiktheid voor ander werk);

- verschil van mening of een vraag over uw re-integratie-inspanningen voor uw werknemer;

- verschil van mening of een vraag over de re-integratie-inspanningen van uw werknemer.

5.2 Eiseres heeft op 12 maart 2007 verzocht om een deskundigenoordeel bij het UWV waarbij het vakje op het formulier is aangekruist bij het onderwerp: verschil van mening of een vraag over uw re-integratie-inspanningen voor uw werknemer. Bij de vraag: ”Wat is de concrete vraagstelling waarover u van UWV een onafhankelijk deskundigen oordeel wilt.” heeft de werkgever de volgende toelichting gegeven. “Het is van belang te weten of werkgever met re-integratie-inspanning op de goede weg zitten, of er mogelijk nog een andere insteek is. Werknemer stelt niet in staat te zijn (te willen) zijn medewerking daaraan te verlenen.”

Bij brief van 19 maart 2007 heeft H. Lodder, arbeidsdeskundige bij het UWV, de werkgever meegedeeld dat op grond van de resultaten van zijn onderzoek hij van oordeel is dat de werknemer beperkingen heeft, dat er sprake is van benutbare mogelijkheden en dat hij in staat is om deel te nemen aan re-integratieactiviteiten. Voorts staat vermeld dat het UWV een uitgebracht deskundigenoordeel en het effect hiervan op de re-integratie-inspanningen in ieder geval betrekt bij de beoordeling van het re-integratieverslag bij een WIA-aanvraag.

5.3 Bij aanvraag van 6 november 2007 heeft de werkgever bij het UWV opnieuw een deskundigenoordeel aangevraagd ten aanzien van hetzelfde onderwerp. In deze aanvraag staat bij de toelichting vermeld: “Toetsing of de inspanningen tot re-integratie van werknemer en werkgever voldoende zijn”.

Bij brief van 14 november 2007 heeft H. Lodder de werkgever meegedeeld dat op grond van de resultaten van zijn onderzoek hij van oordeel is dat de werkgever tot dat moment voldoende re-integratieactiviteiten ontplooit om zijn werknemer te begeleiden naar passend werk. Voorts staat vermeld dat het UWV een uitgebracht deskundigenoordeel en het effect hiervan op de re-integratie-inspanningen in ieder geval betrekt bij de beoordeling van het re-integratieverslag bij een WIA-aanvraag.

6. De centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in haar uitspraak van 18 november 2009, met LJ-nummer LJN BK3713 onder meer het navolgende overwogen.

“Met betrekking tot de grief van betrokkene dat haar geen verwijt treft, omdat zij het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige heeft gevolgd en niet zelf op de stoel van de bedrijfsarts kan gaan zitten om te beoordelen of haar werkneemster op medische gronden haar werk wel of niet kan hervatten, overweegt de Raad het volgende. De Raad is met appellant van oordeel dat artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, artikel 7:658a BW, de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar en de Beleidsregels, in onderling verband bezien, beogen te bereiken dat, nadat een werknemer wegens ziekte of gebrek is uitgevallen, de werkgever in samenwerking met de arbodienst gaat onderzoeken of er direct dan wel op termijn mogelijkheden bestaan om de werknemer in het bedrijf van de werkgever dan wel in andere passende arbeid te doen verrichten en indien is gebleken dat dit niet tot de mogelijkheden behoort — zeker ter gelegenheid van de evaluatie van het eerste ziektejaar (het opschudmoment) — onderzoekt wat daartoe de mogelijkheden zijn in het bedrijf van een andere werkgever. Daarbij is appellant er naar het oordeel van de Raad terecht van uitgegaan dat de verantwoordelijkheid voor de re-integratie bij betrokkene is gelegen. In dat verband wijst de Raad op de Nota naar aanleiding van het verslag behorende bij de Wet tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in verband met een gewijzigde organisatie van de deskundige bijstand, waarin wordt gesteld: "‘De werkgever is en blijft verantwoordelijk voor de reïntegratie met inbegrip van de werkzaamheden van degene die hij daarbij inschakelt. Indien het Uwv de WAO-aanvraag afwijst en de werkgever het loon langer moet doorbetalen, kan het zijn dat de oorzaak van de onvoldoende re-integratie-inspanningen bij de begeleidende arbodienst of andere deskundige (bedrijfsarts en/of ingeschakelde derde) ligt. In dat geval kan de werkgever de betrokken dienstverlener civielrechtelijk aansprakelijk stellen.’" (Kamerstukken II 2004/05, 29 814, nr. 6, p. 20). Met de Wet verbetering poortwachter en de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003 heeft de regering niet met deze koers willen breken, maar heeft zij de verantwoordelijkheid van de werkgever en de werknemer verder versterkt door voort te bouwen op hetgeen op dit punt al was bereikt (Kamerstukken II 2003/04, 29 231, nr. 3, p. 16). De verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer impliceert verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde diensten door ingeschakelde deskundigen, zoals de arbodienst. De grief van betrokkene dat zij redelijkerwijs mocht vertrouwen op het oordeel van haar eigen deskundige, kan dan ook niet slagen.”

7.1 Aan verweerders standpunt ligt onder meer ten grondslag de rapportage van de verzekeringsarts van 30 mei 2008. Daarin is geconcludeerd dat het FML door de Arbo-arts niet juist is opgesteld. Er is bij de werknemer sprake van verminderde benutbare mogelijkheden, doch er is geen reden om inspanning te vermijden. Bedrust in de middag is ook niet noodzakelijk. Er zijn geen redenen om concentratie, aandacht verdelen, geheugen en zelfstandig handelen te beperken. Als gevolg van het vorenstaande zijn re-integratiekansen gemist.

De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 11 juni 2008 geconcludeerd dat geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat. De werknemer werkt niet. De verrichte re-integratieactiviteiten zijn gebaseerd op een verkeerde inschatting van de belastbaarheid. Ten onrechte is op basis van de FML van de Arbo-arts geconcludeerd dat de werknemer het eigen werk, ook in aangepaste vorm, blijvend niet meer kon verrichten. Er is ten onrechte geconstateerd dat er geen alternatieven meer bij de eigen werkgever aanwezig waren. Het re-integratietraject gericht op ander werk bij een andere werkgever had meer kans van slagen gehad als de belastbaarheid van de werknemer goed was ingeschat. Een concrete herplaatsingskans in spoor 1 heeft de werkgever voorbij laten gaan. Als gevolg hiervan zijn de inspanningen van de werkgever onvoldoende geweest. De werkgever heeft daarvoor geen deugdelijke grond.

In zijn rapportage van 18 november 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts het oordeel van de verzekeringsarts onderschreven. Ook de bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 28 januari 2009 het op 11 juni 2008 gegeven arbeidskundig oordeel bevestigd.

Uit de stukken blijkt voorts dat uit de gesprekken tussen enerzijds de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige en anderzijds de werkgever en de Arbo-arts is gebleken dat de Arbo-arts werknemer is gevolgd in zijn klachten, en dat er geen interventies hebben plaatsgevonden om de belastbaarheid van de werknemers te testen omdat de werknemer dit niet wilde. Omdat de werknemer steeds pijn aangaf op het werk en het voor zijn collega’s ook schrikken is, is de werknemer maar een urenbeperking gegeven.

7.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de beschikbare gegevens, mede in aanmerking genomen vorenaangehaalde overweging uit de uitspraak van de CRvB van 18 november 2009, terecht heeft geconcludeerd dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het besluit tot oplegging van de loonsanctie mitsdien in rechte stand kan houden. Daarbij is in aanmerking genomen dat er geen aanleiding is om de hiervoor aangehaalde conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voor onjuist te houden. Eiser heeft daartoe overigens niets in het geding gebracht. Eiseres wordt voorts niet gevolgd in haar stelling dat, gelet op het deskundigenoordeel van 14 november 2007, sprake is van rechtsonzekerheid. Eiseres mocht en kon begrijpen dat het, in dit geval door het Uwv gegeven, deskundigenoordeel, mede gelet op hetgeen hiervoor in 4 en 5.1 is overwogen, niet een allesomvattende beoordeling inhield. Eiseres heeft derhalve aan het deskundigenoordeel niet de zekerheid mogen ontlenen dat de door de Arbo-arts gehanteerde uitgangspunten mede zijn beoordeeld en bevestigd. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.

8. Voor vergoeding van de proceskosten zijn geen termen aanwezig.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Lauryssen, rechter, in tegenwoordigheid van

D.M.M. Luijckx, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2010 te Alkmaar.

De griffier is buiten staat deze rechter

uitspraak te ondertekenen.

Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.