Home

Rechtbank Almelo, 14-02-2005, AS5909, 67564 / HA RK 04-66

Rechtbank Almelo, 14-02-2005, AS5909, 67564 / HA RK 04-66

Gegevens

Instantie
Rechtbank Almelo
Datum uitspraak
14 februari 2005
Datum publicatie
14 februari 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBALM:2005:AS5909
Zaaknummer
67564 / HA RK 04-66

Inhoudsindicatie

Verzoek om inzage in persoonsgegevens toegewezen. Een collectief aan inzage verzoeken geeft geen reden definitief alle inzage verzoeken in persoonsgegevens te weigeren. Dexia dient elk verzoek om inzage afzonderlijk te bekijken en te beoordelen. Verzoekers vallen niet onder de grote bulk die na afloop van het consumentenprogramma Radar collectief een verzoek om inzage in hun persoonsgegevens hebben ingediend. Geen misbruik van recht. Dexia komt geen beroep op een uitzonderingsgrond toe.

Uitspraak

RECHTBANK ALMELO

zaaknummer: 67564 / HA RK 04-66

datum beschikking: 14 februari 2005 (jm)

Beschikking van de rechtbank Almelo, meervoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

Verzoekers

wonende te Enschede,

verzoekers,

verder tezamen ook te noemen verzoekers,

tegen

de naamloze vennootschap

Dexia Bank Nederland N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gerekestreerde,

verder ook te noemen Dexia,

procureur: mr. T.J. van Drooge,

advocaat mr. W.A.K. Rank, te Amsterdam.

Het procesverloop

Verzoekers hebben bij verzoek van 11 november 2004 de rechtbank verzocht ex artikel 46 Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) Dexia op te dragen de volledige persoonsgegevens inclusief de door Dexia opgenomen telefoongesprekken aan verzoekers te overhandigen. Op 6 december 2004 is bij de rechtbank het verweerschrift van Dexia binnengekomen. Om 13 december 2004 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Ter zitting zijn verschenen verzoekers en namens Dexia, mr. Rank, voornoemd.

De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

1. Het verzoek is tijdig ingediend.

2. In deze zaak staat het navolgende vast. Verzoekers hebben op 16 mei 2000 een effectenlease overeenkomst met een rechtsvoorganger van Dexia gesloten. Deze overeenkomst is op 28 april 2003 beëindigd met een voor verzoekers negatief resultaat. Verzoekers hebben bij brief van 15 september 2004 en 11 oktober 2004 Dexia verzocht verzoekers inzage te geven in hun volledige persoonlijke dossier. In verband met het uitblijven van een reactie van Dexia hebben verzoekers op 26 oktober 2004 het College Bescherming Persoonsgegeven (CPB) om bemiddeling gevraagd. Het CPB heeft verzoekers bericht dat het niet verwacht dat de bemiddeling iets zal opleveren en verzoekers gewezen op de mogelijkheid een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 46 WBP. Dexia heeft verzoekers bij brief van 30 november 2004 bericht het verzoek om inzage in de persoonsgegevens niet te honoreren. Dexia beroept zich daarbij op artikel 43 sub e WBP. Verzoekers hebben bij brief van 11 november 2004 de rechtbank verzocht om Dexia opdracht te geven de volledige persoonsgegevens aan verzoekers te doen toekomen.

3. Dexia stelt dat haar een beroep op artikel 43 sub e WBP toekomt nu zij sterk het vermoeden heeft dat verzoekers met hun verzoek om informatie op oneigenlijke wijze proberen hun eigen procespositie ten nadele van Dexia te versterken. Dexia stelt dat in dat geval het inzage verzoek berust op misbruik van recht. Dexia is van mening dat het belang van verzoekers om inzage in hun persoonlijk dossier dient te wijken voor het processuele belang van Dexia. Dexia verwijst hiervoor tevens naar een uitspraak van het Engelse Court of Appeal, Durant vs FSA. Verder stelt Dexia dat het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt voor wat betreft een viertal verwerkingen van persoonsgegevens. Deze betreffen het beleggingsprofiel, de aankoopbewijzen van de onderliggende aandelen van de effecten-lease overeenkomst, de toetsing van de kredietwaardigheid en de bandopnamen van gevoerde telefoongesprekken.

4. De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 35 WBP heeft een ieder het recht zich tot een instelling te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. Indien zodanige gegevens worden verwerkt bevat de mededeling van de instelling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens. Welk doel een betrokkene heeft met zijn verzoek om inzage in de persoonsgegevens speelt hierbij in beginsel geen rol. Indien van een persoon persoonsgegevens worden verwerkt komt de persoon het recht op inzage toe tenzij een van de uitzonderingsgronden als genoemd in de wet zich voordoet. Uitgangspunt hierbij is het transparantiebeginsel: iedereen moet in de gelegenheid zijn om na te gaan waar gegevens over hem zijn vastgelegd en verwerkt; de betrokkene die de wijze waarop zijn gegevens worden verwerkt onrechtmatig vindt, moet in staat zijn dit zelf in rechte aan te vechten (art. 13 EVRM). Het begrip persoonsgegevens dient ruim te worden uitgelegd (MvT pagina 45 en verder). Onder persoonsgegevens dient te worden verstaan: alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. De aard van de gegevens spelen hierbij een rol;

- context waarin het gegeven wordt vastgelegd en gebruikt kan een rol spelen;

- gegevens die bepalend zijn voor de wijze waarop de betrokken persoon in het maatschappelijk verkeer wordt beoordeeld of behandeld;

- gegevens die een neerslag vormen van een over een bepaalde persoon genomen beslissing;

- telefoonnummers, kentekens, postcodes, huisnummers kunnen als persoonsgegevens worden aangemerkt;

Niet als persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt: zuivere object gegevens.

4.1. De verplichting tot het verschaffen van inzage in de verwerkte persoonsgegevens geldt niet indien zich één van de uitzonderingsgronden als genoemd in artikel 43 WBP voordoen. De gronden om een uitzondering te maken zijn in de wet opgenomen. De toepasselijkheid van deze gronden is onderworpen aan het “noodzakelijkheidscriterium”. Dexia beroept zich op de uitzonderingssituatie als genoemd in onderdeel e van artikel 43 WBP: “de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen”. Dexia dient hierbij onder ‘anderen’ te worden begrepen. Dexia dient te bewijzen dat zij een gewichtig belang heeft bij afwijzing van het verzoek op deze grond. Hierbij geldt een verzwaring van de bewijslast aan de kant van Dexia.

4.2. Aan de orde is de vraag of Dexia een beroep op deze uitzonderingsgrond toekomt. Het gaat hier om een belangenafweging waarbij het belang om administratieve lasten te beperken niet voldoende is. Dexia zal onder andere aannemelijk moeten maken dat door inwilliging van een dergelijk verzoek de administratieve lasten zodanig disproportioneel zijn dat zij in één van haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast. Dexia voert ter motivering van haar stelling het volgende aan:

1. Verzoekers verkeren met Dexia in een conflictsituatie. Indien een cliënt in een conflictsituatie verkeert en via het inzagerecht zijn processuele positie probeert te versterken ten nadele van Dexia weigert Dexia inzage in de persoonsgegevens. Het inzage verzoek betreft dan immers slechts een “fishing expedition”.

2. De inzage verzoeken dienen te worden beschouwd als misbruik van recht. Door op collectieve wijze inzageverzoeken te doen en deze vlak voor Sinterklaas bij Dexia te laten binnenkomen wilde men een cadeautje uitdelen. De oproep van de collectieve belangenverenigingen om tegelijk een verzoek om inzage in de persoonsgegevens te vragen kan niet anders worden verstaan dan een poging tot het frustreren van de bedrijfsvoering van Dexia. Deze verzoeken worden voor een ander doel gebruikt dan waarvoor dit gegeven is. Het belang van verzoekers dient dan ook te wijken voor het belang van Dexia bij een goede uitoefening van haar bedrijf.

3. De administratieve lasten zijn zodanig disproportioneel dat Dexia in haar rechten en vrijheden worden aangetast. Dexia wordt reeds nu geconfronteerd met meer dan 3000 inzage verzoeken. Iedere inzage vergt een reactie en brengt administratieve lasten met zich mee. Van Dexia kan in redelijkheid niet worden gevergd dat zij haar hele bedrijf afstemt op het beantwoorden van inzage verzoeken. De kosten van de beantwoording van al deze inzage verzoeken bedragen enkele honderdduizenden euro’s en belemmeren Dexia ernstig in haar bedrijfsvoering.

4.3. De rechtbank zal de door Dexia hierboven genoemde gronden achtereenvolgens bespreken. Het verzoek van verzoekers dient als individueel verzoek beoordeeld te worden en niet als collectief verzoek. Aan de orde is slecht de vraag of Dexia terecht weigert verzoekers inzage te geven in hun persoonsgegevens. Dat er ook anderen zijn die een dergelijk verzoek hebben ingediend mag voor verzoekers geen beperking zijn van hun recht op inzage. Wat betreft grond 1 oordeelt de rechtbank als volgt. Het gaat hier om een beroep op het bepaalde in artikel 43 onder e WBP. Aan de orde is dan ook de vraag of indien partijen in een conflictsituatie verkeren en één van de partijen inzage vraagt in de persoonsgegevens de andere partij in haar rechten en vrijheden wordt aangetast of dreigt te worden aangetast. Tijdens een procedure geldt voor beide partijen een waarheidsplicht (artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Beide partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. De van belang zijnde feiten die enkel in het bezit zijn van Dexia dienen in een procedure boven tafel te komen. Gelet op het doel van de nieuwe rechtsvordering is het juist in overeenstemming met dit doel om vooraf de feiten duidelijk te krijgen. De rechtbank ziet zoals hiervoor aangegeven derhalve niet in welk recht van Dexia wordt geschaad door verzoekers inzage te geven in hun persoonlijk dossier.

4.4. Niet gebleken is dat verzoekers met het indienen van hun verzoek slechts tot doel hebben gehad Dexia te schaden. Uit de stukken blijkt dat verzoekers reeds meermalen verzocht hebben om gegevens uit hun persoonlijk dossier. Dit is door Dexia steeds geweigerd. Verzoekers hebben vervolgens op 15 september 2004 officieel schriftelijk om inzage verzocht. Verzoekers vallen dan ook niet onder de grote bulk die na de oproep van het consumentenprogramma Radar collectief bij wijze van Sinterklaascadeau vlak voor Sinterklaas een soortgelijk verzoek bij Dexia hebben ingediend. Indien Dexia persoonsgegevens verwerkt is zij gehouden aan de verplichtingen die hiervoor gelden op grond van de WBP. Deze verplichtingen gelden voor iedere zaak afzonderlijk. Ook Dexia dient elk verzoek afzonderlijk te bekijken en te beoordelen. Indien Dexia in verband met de grote hoeveelheid klanten niet aan deze verplichting kan voldoen dient dit voor haar rekening te komen. Dexia had hier bij het aangaan van de overeenkomsten rekening mee dienen te houden en haar bedrijfsvoering daar tijdig op in dienen te stellen. Een collectief aan inzage verzoeken kan echter ook Dexia niet vooraf voorzien. Dit geeft echter een gegronde reden om de termijn voor het afgeven van het volledig overzicht te verlengen en niet om definitief alle inzage verzoeken in persoonsgegevens te weigeren. Het belang van verzoekers dient hier te prevaleren.

4.5 Gelet op bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat Dexia in deze zaak geen beroep toekomt op het bepaalde in artikel 43 onder e WBP of een andere uitzonderingsgrond genoemd in dat artikel. Dexia dient derhalve inzage te geven in de persoonsgegevens van verzoekers. Aan de orde is dan de vraag wat dient te worden verstaan onder persoonsgegevens. Hier is hetgeen overwogen onder 3 eveneens van belang. Inzage wordt gevraagd in het totale dossier inclusief de opgenomen telefoongesprekken. Dexia stelt dat vier specifieke verwerkingen niet onder persoonsgegevens en dus niet onder het inzagerecht van artikel 35 WBP vallen. Het betreffen hier het beleggingsprofiel, de aankoopbewijzen van de onderliggende aandelen van de effectenlease overeenkomst, de toetsing van de kredietwaardigheid en de bandopnames van de gevoerde telefoongesprekken.

5. Wat betreft het beleggingsprofiel oordeelt de rechtbank als volgt. Dexia stelt dat zij bij het afsluiten van een effecten-lease overeenkomst niet verplicht is te informeren naar beleggingservaring, beleggingsdoelstelling en de financiële positie van cliënt. Dexia geeft echter niet aan op grond waarvan zij hiertoe niet verplicht zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat Dexia is aan te merken als een effectenbemiddelaar in de zin van artikel 1 onder b Wet toezicht effectenverkeer (Wte). Dexia is immers bij het aanbieden van de onderhavige overeenkomst werkzaam bij een transactie in effecten. Op grond van het bepaalde in artikel 24 Besluit toezicht effectenverkeer 95 en artikel 28 lid 1 Nadere Regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002 alsmede op grond van de speciale zorgplicht die rust op een effecteninstelling dient een effecteninstelling in het belang van haar cliënten informatie in te winnen over onder meer hun financiële positie, hun ervaring met beleggen, en hun beleggingsdoelstelling. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verweer van Dexia niet opgaat. Bovendien geldt daarnaast dat indien dergelijke gegevens zijn verwerkt (verplicht of onverplicht) deze in het te verstrekken overzicht opgenomen dienen te worden.

5.1 Wat betreft de aankoopbewijzen van de onderliggende aandelen is de rechtbank met Dexia van oordeel dat dit objectgegevens zijn en geen persoonsgegevens in de zin van de WBP, voor zover althans deze aankoopbewijzen geen geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon betreffen. Het zijn zaakgegevens in het geval de aandelen gebundeld zijn aangekocht of verkocht, waarbij het aankoop- c.q. verkoopbewijs betrekking heeft op aandelen voor meerdere contractspartijen van Dexia. Voor zover de aangekochte of verkochte aandelen enkel betrekking hebben op het contract van verzoekers zijn deze aan- en verkoopbewijzen wel herleidbaar tot de persoon van verzoeker en derhalve wel als persoonsgegevens aan te merken.

Dexia behoeft aan verzoekers derhalve op dit onderdeel slechts de in artikel 35 WBP bedoelde informatie te verstrekken indien zij daarover beschikt in de in de vorige alinea als persoonsgegeven omschreven wijze.

5.2 De rechtbank is van oordeel dat Dexia verzoekers voor de gegevens omtrent de kredietwaardigheid niet enkel kan verwijzen naar het Bureau Kredietregistratie (BKR). Hetgeen onder 4 is overwogen geldt ook hier. Indien Dexia dergelijke gegevens heeft verwerkt dient zij deze gegevens in het overzicht op te nemen. Hetzelfde geldt voor de melding en de inhoud van die melding aan het BKR. Dat verzoekers zelf bij het BKR de door Dexia verstrekte gegevens kunnen opvragen, ontneemt verzoekers niet van hun rechten tegenover Dexia op grond van de WBP.

5.3 Dexia stelt dat op haar niet de verplichting rust om telefoongesprekken op te nemen en bandopnames op te slaan. Ter zitting is echter komen vast te staan dat Dexia vanaf augustus 2002 telefoongesprekken is gaan opnemen en deze opnames ook zijn bewaard. De telefoongesprekken die verzoekers met Dexia hebben gevoerd hebben plaats gevonden op 12 maart 2003 om 19.45 uur met mevrouw Oosterbeek en op 28 april 2003 om 19.30 uur met de heer Overwater. Beide gesprekken hebben een duur van ongeveer 5 minuten gehad en in beiden gesprekken werd aan verzoekers meegedeeld dat het gesprek werd opgenomen, aldus verzoekers. Nu Dexia ter zitting heeft verklaard dat telefoongesprekken zijn opgenomen en de bandopnames zijn bewaard is hiermee voldaan aan de definitie van verwerking van persoonsgegevens als vermeld in artikel 1 onder b Wbp. Op grond van het bepaalde in artikel 35 lid 2 Wbp dient inzage in alle verwerkte persoonsgegevens verstrekt te worden. Of er al dan niet een verplichting bestaat tot het opnemen van dergelijke gegevens is hierbij niet van belang. Van belang is enkel of de gegevens zijn verwerkt. In casu is hiervan sprake. Dexia stelt dat de bandopnames niet voldoen aan de definitie van bestand in artikel 1 sub c WBP en daardoor buiten het bereik vallen van het inzagerecht van artikel 35 WBP. De rechtbank is van oordeel dat de bandopnames deel uitmaken van de samenhangende verzameling van persoonsgegevens van verzoekers en zodanig samen als bestand zijn aan te merken. Hierbij is van belang dat verzoekers precies de datum, tijdstip en personen kunnen noemen waarmee zij hebben gesproken. Met deze informatie zijn de bandopnames voldoende toegankelijk en vallen deze onder het bereik van artikel 35 WBP.

6. Dexia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

De beslissing

De rechtbank:

I. Beveelt Dexia om, binnen vier weken na betekening van deze beschikking aan haar een schriftelijk overzicht als bedoeld in artikel 35, tweede lid WBP aan verzoekers te verstrekken, zulks met in achtneming van hetgeen hierboven onder 5, 5.1, 5.2, 5.3.

II. Veroordeelt Dexia in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van verzoekers begroot op € 241,00 aan verschotten.

III. Wijst af het meer of anders verzochte.

Aldus gegeven door mrs. Moes, Breitbarth en Verhoeven en op 14 februari 2005 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.