Rechtbank Amsterdam, 15-01-2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:489, C/13/510440 / HA ZA 12-189
Rechtbank Amsterdam, 15-01-2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:489, C/13/510440 / HA ZA 12-189
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 januari 2014
- Datum publicatie
- 7 februari 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2014:489
- Zaaknummer
- C/13/510440 / HA ZA 12-189
- Relevante informatie
- Burgerlijk Wetboek Boek 2 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2026], Burgerlijk Wetboek Boek 2 [Tekst geldig vanaf 01-05-2023 tot 01-07-2026] art. 345, Burgerlijk Wetboek Boek 3 [Tekst geldig vanaf 25-06-2023], Burgerlijk Wetboek Boek 3 [Tekst geldig vanaf 25-06-2023] art. 305a, Burgerlijk Wetboek Boek 3 [Tekst geldig vanaf 25-06-2023] art. 310, Burgerlijk Wetboek Boek 3 [Tekst geldig vanaf 25-06-2023] art. 316, Burgerlijk Wetboek Boek 3 [Tekst geldig vanaf 25-06-2023] art. 317
Inhoudsindicatie
Collectieve actie 3::305a BW; Verjaring; Stuiting; Voldoende belang 3:303 BW. Heeft de VEB na verjaring van de vorderingen van de individuele aandeelhouders LCI nog voldoende belang bij de door haar gevorderde verklaringen voor recht? De VEB beoogt met de op de voet van artikel 3:305a BW gevorderde verklaringen voor recht de individuele aandeelhouders van LCI in staat te stellen jegens gedaagde 1 en gedaagden 2, 3 en 4 een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad te gelde te maken. Op basis van de voorhanden publieke informatie moet in februari 2003 duidelijk zijn geweest dat gedaagde 1 en gedaagden 2, 3 en 4 van LCI konden worden aangesproken voor de door hen geleden schade zodat de verjaringstermijn voor de vorderingen van de aandeelhouders in ieder geval op 1 maart 2003 is gaan lopen en de verjaring, nu deze niet tijdig is gestuit, per 1 maart 2008 is voltooid. VEB heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat zij desondanks (nog) een voldoende belang heeft bij de jegens gedaagde 1 en gedaagden 2, 3 en 4 van LCI ingestelde rechtsvorderingen. Dit betekent dat zij daarin niet-ontvankelijk is.
Uitspraak
vonnis
Afdeling privaatrecht, meervoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: C/13/510440 / HA ZA 12-189
Vonnis van 15 januari 2014
in de zaak van
1. de vereniging
VEB NCVB,
gevestigd te Den Haag,
2. de stichting
VEB ACTIE LCI,
gevestigd te Den Haag,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. drs. G.F.E. Koster te Den Haag,
tegen
1 [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
gevoegde partij in het incident aan de zijde van gedaagden sub 2,3 en 4,
advocaat mr. J.G. Princen te Rotterdam,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J. Fleming te Amsterdam,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J. Fleming te Amsterdam,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J. Fleming te Amsterdam,
5. naamloze vennootschap
PRICEWATERHOUSECOOPERS ACCOUNTANTS N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. P.D. Olden te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna VEB en de Stichting worden genoemd. Gedaagde sub 1 zal [gedaagde 1] worden genoemd, gedaagden sub 2, 3 en 4 zullen afzonderlijk [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] en gezamenlijk [gedaagden 2,3,4] worden genoemd. [gedaagde 1] en [gedaagden 2,3,4] zullen samen ook [gedaagden] worden genoemd. PricewaterhouseCoopers zal hierna PWC worden genoemd.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
-
de dagvaarding met producties van 22 december 2011,
- -
-
conclusie van antwoord met producties van PWC,
- -
-
conclusie van eis van [gedaagden 2,3,4] in het incident tot vrijwaring tevens houdende beroep op verjaring en rechtsverwerking met producties,
- -
-
conclusie tot referte in het incident tot vrijwaring met productie,- vonnis in incident van 22 augustus 2012, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- -
-
de incidentele conclusie van [gedaagde 1] tot voeging in het incident tussen [gedaagden 2,3,4] en de VEB en de Stichting,
- -
-
de akte tot referte van [gedaagden 2,3,4] in het incident tot voeging,
- -
-
de akte tot referte van VEB en de Stichting in het incident tot voeging,
- -
-
conclusie van eis (van [gedaagde 1]) in het incident houdende beroep op verjaring en rechtsverwerking,
- -
-
conclusie van antwoord van VEB en de Stichting in het (verjarings)incident met producties,
- -
-
de beslissing van de rechtbank dat de comparitie van partijen geen doorgang zal vinden en dat in het incident schriftelijk wordt verder geprocedeerd,
- -
-
conclusie van repliek van [gedaagde 1] in het (verjarings)incident met producties,
- -
-
conclusie van repliek van [gedaagden 2,3,4] in het (verjarings)incident met producties,
- -
-
conclusie van dupliek van VEB en de Stichting in het (verjarings)incident met producties,
- -
-
het proces-verbaal van pleidooi in incident van 2 juli 2013 en de daarin genoemde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald .
2 De feiten
LCI Group Technology N.V. (hierna: LCI) was een beursgenoteerde vennootschap. Zij ontplooide activiteiten op het gebied van informatie- en internetcommunicatietechnologie. Omstreeks 2001 stond LCI aan het hoofd van een groep van 35 entiteiten, verspreid over tien landen, met uiteenlopende activiteiten op het gebied van distributie, internet hard- en softwareontwikkeling, opleiding (e-learning), systeemonderhoud, -integratie en -beveiliging alsmede projectmanagement en consultancy.
[gedaagde 1] was van [datum] tot [datum] enig bestuurder van LCI. Op de laatstgenoemde datum is hij teruggetreden.
[gedaagde 3] en [gedaagde 4] zijn op [datum] toegetreden tot de raad van [naam raad] van LCI (hierna: de [naam raad]). [gedaagde 2] was sinds [datum] lid van de [naam raad].
PWC heeft (in ieder geval) over de jaarrekening over het gebroken boekjaar 2000/2001 van LCI een goedkeurende verklaring afgegeven.
Op 13 november 2001 heeft de rechtbank Den Bosch aan LCI voorlopig surséance van betaling verleend.
De VEB behartigt overeenkomstig haar statutaire doelstelling de belangen van Nederlandse beleggers in effecten in het algemeen en die van haar leden in het bijzonder. Als onderdeel daarvan stelt de VEB, zoals ook hier, rechtsvorderingen in op grond artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek (BW).
In een publicatie in nr. 24 van jaargang 2001 van Effect, het tweewekelijkse magazine van de VEB, uitgegeven op 24 november 2001 met de titel “Smartelijke smartpen” staat onder meer het volgende vermeld:
[…]
Terugkijkend op het afgelopen halfjaar moet je helaas concluderen dat beleggers voor het lapje zijn gehouden. De betrokken beleggers gebruiken zelf liever de woorden “belazerd, bedrogen, misleid en bestolen.”
Op 17 december 2001 is LCI door de rechtbank Den Bosch in staat van faillissement verklaard. Daarnaast zijn ook verschillende groepsvennootschappen van LCI in staat van faillissement verklaard.
Op 18 en 19 december 2001 hebben het Financieel Dagblad respectievelijk Het NRC Handelsblad melding gemaakt van het faillissement van LCI.
Op 12 januari 2002 heeft het Brabants dagblad bericht dat 200 gedupeerde beleggers zich beraden op stappen tegen de voormalig bestuurders van LCI.
In een publicatie in nr. 2 van Effect, het magazine van de VEB, uitgegeven op 19 januari 2002 met de titel “LCI droom is ook bedrog” , staat onder meer het volgende:
[…]
Als de directie werkelijk niet op de hoogte was van de fraude, is zij wel verantwoordelijk voor de ondeugdelijke interne controleprocedures.
De raad van [naam raad] kan eveneens falend toezicht worden verweten. Niet alleen was het toezicht gebrekkig op de Oostenrijkse activiteiten, maar ook op de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Vooral de grote kapitaalbehoefte en de mate van voortgang in deze ontwikkeling had door de [gedaagden 2,3,4] beter gecontroleerd moeten worden. Verder zijn ook vraagtekens te zetten bij de acquisities en desinvesteringen van bedrijven. Vooral bij de uitbreiding van het belang in SMARTpen in februari 2001 en bij het afstoten van de verkooporganisatie van CCW, maar ook bij kleinere acquisities. […]
In het op 15 juli 2002 door de curatoren van LCI gepubliceerde eerste tussentijdse (openbare) faillissementsverslagstaat onder meer ten aanzien van de vooruitzichten voor schuldeisers en aandeelhouders het volgende vermeld:
[…]
Afgezien van boedelbijdragen en de opbrengst van de verkoop van aandelen die niet aan de banken verpand zijn (Denemarken, Svstem Plus) zijn er vooralsnog geen baten in de boedel te verwachten. […]
Op 18 juli 2002 heeft de VEB een persbericht uitgebracht met twee bijlagen waarin onder meer gedupeerde LCI-aandeelhouders worden opgeroepen om zich bij de VEB te melden teneinde gezamenlijk juridische stappen te ondernemen. Een gelijkluidend bericht is op 19 juli 2002 ook op de site van de VEB geplaatst. Het bericht en de bijlagen houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
De Vereniging van Effectenbezitters roept gedupeerde beleggers op die schade hebben geleden als aandeelhouder van de ondernemingen KPNQwest, Landis en LCI. Bij deze drie ondernemingen. die op 31 mei 2002, 9 juli 2002 respectievelijk 17 december 2001 failliet zijn gegaan, is naar het oordeel van de VEB sprake geweest van onjuiste en te positieve berichtgeving in de periode voorafgaand aan het faillissement. Deze conclusie is gebaseerd op het eerste feitenonderzoek dat door de VEB is verricht. Ten opzichte van de koers van 1 januari 2000 hebben deze beleggers in totaal bijna 5 miljard euro aan waardeverlies geïncasseerd De grootste verliezen zijn geleden hij KPNQwest (3.8 miljard euro) gevolgd door Landis (0,9 miljard euro) en LCI (0,2 miljard euro.
[…]
Het is belangrijk op te merken dat de toezichthouders (Euronext Amsterdam en AFM) en de curatoren over uitgebreide informatie beschikken of kunnen beschikken die inzicht geeft in de precieze gang van zaken en het eventueel verwijtbaar handelen van bijvoorbeeld [gedaagden].
Op basis van de uitkomst van de onderzoeken van de toezichthouders en curatoren, alsmede andere (publiek) informatiebronnen zal de VEB in een vervolgfase beoordelen of er voldoende basis bestaat om juridische actie te ondernemen. […]
[Bijlage 1 van het persbericht]:
LCI
• LCI heeft een foutieve jaarrekening over 2000/2001 gepubliceerd (die nog steeds niet is herzien door de curatoren). Deze jaarrekening was voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring.
• LCI heeft beleggers voortdurend voorgehouden dat er substantiële inkomsten mochten worden verwacht uit de claim tegen Motorola. De Motorolaclaim bedroeg 237 miljoen dollar. Uiteindelijk is slechts 208.000 dollar uit hoofde van deze claim ontvangen.
• LCI heeft zich te positief uitgelaten over de ontwikkeling en omzet(-verwachtingen) van Smartpen
Op 20 juli 2012 wordt in artikelen in NRC, Trouw, Het Parool, De Telegraaf, Het Brabants Dagblad en Het Financieele Dagblad aandacht besteed aan de oproep van de VEB en de door haar in het persbericht genoemde aan LCI te maken verwijten.
Een artikel in het Financieel Dagblad van 16 augustus 2002 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
[…]
Bij de vereniging van Effectenbezitters (VEB) hebben zich ongeveer 3000 beleggers gemeld die geld hebben verloren bij het faillissement van onder meer KPNQwest, Landis en LCI. De beleggersvereniging heeft beleggers vorige maand opgeroepen om zich te melden. Het is nog niet duidelijk of de VEB juridische stappen gaat ondernemen en wie er wordt aangepakt. De VEB denkt binnen twee maanden te vertellen wat de vervolgstappen zijn. [naam] kan zich voorstellen dat [gedaagden] aanspreekbaar zijn. ‘Een aantal van het is er behoorlijk beter van geworden.’
Op 11 november 2002 wordt in een bericht van de VEB dat werd verspreid via de e‑mailservice van VEB en via het VEB-magazine Effect, onder meer het volgende vermeld:
[…]
2 Vooronderzoek en voorlopige conclusies
[…] Het vooronderzoek [in de zaken KPNQwest, Landis en LCI, toevoeging rechtbank] betreft de officiële stukken (persberichten, halfjaarcijfers, jaarverslagen), media-uitingen (met name krantenartikelen en interviews), verslagen van curatoren en notulen van aandeelhoudersvergaderingen. Voorts is informatie ter hand gesteld door insiders en hebben diverse gesprekken plaatsgevonden met betrokkenen.
Op basis van dit onderzoek komt de VEB tot de conclusie dat in alle drie de zaken misleidende en onjuiste informatie is verstrekt in de periode voorafgaand aan het faillissement. De hoofdpunten van de deze misleiding zijn onder meer:
[…]
LCI:
fraude in Oostenrijk, welke een schade van minimaal 30 miljoen heeft veroorzaakt;
ernstig tekortschieten van management informatie systeem en interne controle, […];
ongefundeerde en onrealistische prognoses ten aanzien van de commerciële introducties van Smartpen en de beursintroductie van Smartpen;
onjuiste mededelingen over orders voor Smartpen en het ontwikkelingsstadium van dit product;
onrealistische karakter van de gewekte verwachtingen ten aanzien van de uitkomst van de Motorola-claim;
veel te positieve verwachtingen ten aanzien van de winstontwikkeling van de vennootschap;
onjuist/onvolledig informeren van de aandeelhoudersvergadering inzake debiteurenpositie, Smartpen en Motorola-claim.
Het feitenonderzoek wordt voortgezet en aangevuld. Op basis van het vooronderzoek komt de VEB tot het oordeel dat in alledrie de gevallen sprake is van verwijtbaar handelen. De VEB onderzoekt op welke wijze in deze kwesties juridische actie kan worden ondernomen en welke partijen, naast de gefailleerde vennootschappen, aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de geleden verliezen. In dit kader kan worden gedacht aan (voormalig) [gedaagden] alsmede de betrokken accountants. Bij de afweging en beoordeling van mogelijke juridische acties worden naast de proceskansen ook de kosten van deze acties meegenomen.
Het besluit tot het nemen van juridische stappen is thans nog niet genomen en vergt een bestuursbesluit van de VEB. het vooronderzoek heeft de kansen op te entameren juridische actie evenwel aanzienlijk vergroot.
[…]
Een artikel van 12 november 2002 in Trouw houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
[…]
De Vereniging van Effectenbezitters ( VEB) verwijt KPNQwest, Landis en LCI vlak voor hun faillissement misleidende en onjuiste informatie te hebben verstrekt.
Bij alle drie de ict-bedrijven is sprake van ‘verwijtbaar handelen’, aldus [naam]. […]
Op 12 november 2012 berichten ook Het Financieele Dagblad en Het Brabants Dagblad dat volgens de VEB misleidende en onjuiste informatie is vertrekt en dat de VEB onderzoekt of [gedaagden] van LCI aansprakelijk gesteld zullen worden.
Op 17 december 2002 hebben de curatoren hun tweede tussentijdse faillissementsverslag gepubliceerd. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
[…] Zoals de boedel er nu uit ziet zijn er in ieder geval voor concurrente schuldeisers geen uikeringen te verwachten. In het verlengde daarvan zijn de vooruitzichten voor aandeelhouders hoe dan ook nihil.
[…]
In het VEB-magazine Effect, jaargang 2003, nr. 2 (gepubliceerd in februari 2003)) staat in een artikel met de titel “Spitten naar ondergang LCI” onder meer het volgende vermeld:
[…]
VEB-actie
De curatoren van LCI achten de kans op een uitkering aan concurrente schuldeisers en/of aandeelhouders nihil. De VEB is niet verrast door deze conclusie. Ondertussen gaat de VEB door met het verzamelen van feiten naar de oorzaak van LCI’s ondergang. Daarnaast onderzoekt de VEB de mogelijkheid om direct betrokkenen aansprakelijk te stellen voor de deconfiture van LCI. Daarbij wordt gedacht aan de directie die hij herhaling een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven aan aandeelhouders. Voorbeelden hiervan zijn het lang vasthouden aan de winstverdubbeling in drie jaar, de ontwikkeling van de SMARTpen en het aanhouden van de Motorola-claim.
Maar ook de [gedaagden 2,3,4] zijn tekort geschoten in hun taak als toezichthouder. Voorts gaat ook accountant PricewaterhouseCoopers niet vrijuit. Deze heeft de jaarrekening 2000/2001 van een goedkeurende verklaring voorzien, terwijl hij de Oostenrijkse fraude niet heeft onderkend. De kwaliteit van de jaarrekening was zo slecht dat LCI zich op 17 december 2001 genoodzaakt zag om deze jaarrekening in te trekken wegens onjuiste voorstelling van zaken, Daarbij achtte het bedrijf niet uitgesloten dat eerdere jaarrekeningen ook onjuist zijn.[…]
Op 13 juni 2003 hebben de twee curatoren van LCI hun “Verslag onderzoek faillissement van LCI-Technology Group N.V.” openbaar gemaakt (hierna: het curatorenrapport).
De Stichting is op 28 augustus 2003 opgericht en behartigt overeenkomstig haar statutaire doelstelling de belangen van LCI-aandeelhouders, onder meer door het met die beleggers aangaan van een zogenaamde “Deelnemingsovereenkomst Actie LCI” (hierna de deelnemingsovereenkomst). Een door de Stichting overgelegd exemplaar van een dergelijke deelnemingsovereenkomst (versie 2009) houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
[…]
Deelnemer draagt hierbij onherroepelijk ten titel van incasso over aan de Stichting, zoals de Stichting deze overdracht van Deelnemer aanvaardt, diens vorderingen tot vergoeding van schade vanwege of in verband met de handel in aandelen LCI, door, namens of vanwege Deelnemer op derden die voor deze schade aansprakelijk zijn […]
Bij verzoekschrift van 11 oktober 2004 hebben de VEB en een aantal aandeelhouders van LCI de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam verzocht een onderzoek in te stellen naar het beleid en de gang van zaken bij LCI over de periode augustus 1994 tot en met december 2001. Bij beschikking van 3 januari 2006 heeft de ondernemingskamer het verzochte onderzoek gelast en mr. L.P. van den Blink benoemd tot onderzoeker.
De onderzoeker heeft zijn rapport (hierna: het enquêterapport) op 18 februari 2008 gedeponeerd. Bij gebreke van een budget voor een onderzoek in volle omvang heeft de onderzoeker zijn onderzoek beperkt tot – grofweg – het laatste boekjaar van LCI.
Op 12 juni 2008 zijn namens de VEB en namens de Stichting deurwaardersexploten betekend aan [gedaagden] (hierna samen ook: exploot I). De in zoverre inhoudelijk gelijkluidende exploten houden, voor zover hier van belang, het volgende in:
[…]
7. De VEB/De Stichting houdt de (voormalig) [gedaagden] van LCI alsmede de accountant hoofdelijk aansprakelijk houdt voor de schade die de VEB, althans de aandeelhouders wier belangen zij behartigt, mogelijk hebben geleden als gevolg van het wanbeleid en/of onbehoorlijk bestuur binnen LCI en haar dochtervennootschappen dan wel onrechtmatig hendelen/nalaten van de gerekwireerden jegens de VEB/de Stichting, althans de aandeelhouders wierbelangen zij behartigt.
8. Dit exploot dient te worden opgevat als mededeling tot stuiting van verjaring van voornoemde rechtsvorderingen in de zin van artikel 3:317 BW. […]
Bij verzoekschrift van 16 april 2008 heeft de VEB en een aantal aandeelhouders de ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam verzocht – kort gezegd – vast te stellen dat er bij LCI sprake is van wanbeleid, dat de verantwoordelijkheid daarvan rust bij [gedaagden] en dat PWC tekort is geschoten in de controle van de jaarrekening 2000/2001 van LCI. De ondernemingskamer van Gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 12 maart 2009 de verzoeken deels niet ontvankelijk verklaard (ten aanzien van de rol van PWC) en voor het overige afgewezen. De ondernemingskamer heeft daarbij – kort samengevat – geoordeeld dat het verrichte onderzoek (door omstandigheden) slechts op een zodanig korte periode ziet en op een zodanig klein deel van de te onderzoeken onderwerpen, dat het geen voldoende grondslag kan opleveren op te kunnen vast te stellen dat er sprake was van wanbeleid bij LCI. Bij arrest van 10 september 2010 heeft de Hoge Raad deze uitspraak bekrachtigd.