Home

Rechtbank Amsterdam, 10-01-2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:50, AWB 13/4013;13/4014;13/4075;13/5181;13/5172;13/5184;13/5185;13/4733;13/3901;13/5999

Rechtbank Amsterdam, 10-01-2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:50, AWB 13/4013;13/4014;13/4075;13/5181;13/5172;13/5184;13/5185;13/4733;13/3901;13/5999

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
10 januari 2014
Datum publicatie
10 januari 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2014:50
Zaaknummer
AWB 13/4013;13/4014;13/4075;13/5181;13/5172;13/5184;13/5185;13/4733;13/3901;13/5999

Inhoudsindicatie

Verlaging kinderbijslag op grond van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid teruggedraaid in een aantal zaken.

Verhouding tot eerdere uitspraak van de rechtbank over de verlaging van nabestaandenuitkeringen op grond van het woonlandbeginsel (uitspraak 22 augustus 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5315). In associatierecht Turkije-Europese Unie geen volledige gelijkstelling beoogd. Aansluiting bij Duitse Bundesfinanzhof.

Beoordeling van diverse discriminatieverboden. Geen discriminatie. Verwerping beroep op het arrest Pinna. In sommige zaken ongerechtvaardigde inbreuk op eigendom.

De uitspraak heeft betrekking op zes Marokkaanse zaken, één Egyptische en drie Turkse.

MAROKKAANSE ZAKEN

De verlaging van de kinderbijslag ten behoeve van in Marokko wonende kinderen is in strijd met artikel 5, eerste lid, van het Nederlands-Marokkaans Verdrag. Op dit punt komt de uitspraak overeen met de eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 augustus 2013 over de verlaging van nabestaandenuitkeringen op grond van het woonlandbeginsel.

Artikel 5, eerste lid, is in 2004 nog uitgebreid tot kinderbijslag en bepaalt uitdrukkelijk dat het recht op kinderbijslag niet mag worden verminderd op de grond dat de ouder of het kind in Marokko woont. In dezelfde tijd is in het verdrag met Egypte wel de mogelijkheid geopend om de hoogte van de kinderbijslag aan te passen aan het kostenniveau van het woonland van de kinderen. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat in de relatie met Marokko er bewust voor is gekozen dat niet te doen.

De rechtbank maakt de verlaging van de kinderbijslag in deze Marokkaanse zaken dan ook ongedaan.

DE EGYPTISCHE ZAAK EN ÉÉN VAN DE MAROKKAANSE ZAKEN

De verlaging is niet in strijd met door twee eisers ingeroepen bepalingen van de Algemene Kinderbijslagwet.

TURKSE ZAKEN

De verlaging van de kinderbijslag ten behoeve van in Turkije wonende kinderen is niet in strijd met artikel 6 van Besluit 3/80. De uitspraak is hier anders dan de uitspraak van 22 augustus 2013, omdat kinderbijslag niet wordt genoemd in artikel 6 van Besluit 3/80, anders dan de nabestaandenuitkering die op 22 augustus 2013 aan de orde was.

De Turkse eisers beroepen zich op diverse andere bepalingen uit het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije. Veel van die bepalingen hebben betrekking op de situatie dat het gezin binnen de Europese Unie woont. Maar in de voorliggende zaken wonen zowel de kinderen als de ouders in Turkije.

Eisers doen verder vooral een beroep op de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de Associatieovereenkomst. Die bepaling is niet van toepassing als een specifiekere regeling ten aanzien van gelijke behandeling bestaat. Ten aanzien van sociale zekerheid is dat Besluit 3/80. Maar nu de gezinnen niet in de Europese Unie wonen, baat de non-discriminatiebepaling in artikel 3 van dat besluit eisers niet.

Het door eisers ingeroepen arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak van de Europese Commissie tegen Nederland van 29 april 2010 leidt ook niet tot een toetsing aan artikel 9 van de Associatieovereenkomst.

Onder verwijzing naar een oordeel van het Duitse Bundesfinanzhof is de rechtbank verder van oordeel dat in het associatierecht geen volledige gelijkstelling van Turkse onderdanen met EU-onderdanen is beoogd.

Er is geen strijd met het Pinna-arrest van het Hof van de EU. Ook het beroep op het socialezekerheidsverdrag tussen Nederland en Turkije en op het Europees Verdrag inzake Sociale Zekerheid slaagt niet.

ALGEMENE DISCRIMINATIEVERBODEN

Er is geen sprake van strijd met de discriminatieverboden zoals die vastliggen in het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten.

EIGENDOMSRECHT

In zijn algemeenheid is de verlaging van de kinderbijslag geen ongeoorloofde aantasting van het eigendomsrecht zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol. De maatregel dient een legitiem doel en het gekozen middel is passend. Dit ligt echter anders in de gevallen waarin de ouder in Nederland woont, met kinderen in het buitenland. Die ouder moet om voor kinderbijslag in aanmerking te komen voldoen aan de zogenoemde onderhoudseis. Dan is aansluiting bij het niveau van het woonland niet evenredig omdat de kinderbijslag wel is verlaagd, maar de minimale onderhoudsbijdrage even hoog is gebleven. De verlaging van de kinderbijslag levert dan een ongerechtvaardigde inbreuk op het eigendomsrecht op en is in strijd met artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM. Om die reden wordt de verlaging van de kinderbijslag teruggedraaid bij in Nederland wonende ouders met kinderen in het buitenland.

CONCLUSIE

Zeven van de tien beroepen worden gegrond verklaard; de drie beroepen in de Turkse zaken zijn ongegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

Zaaknummers:

AMS 13/4013, 13/4014, 13/4075, AMS 13/5181, 13/5172, 13/5184, 13/5185, 13/4733, 13/3901, 13/5999

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

1.

[eiser] , wonende in Turkije, gemachtigde mr. N. Türkkol (13/4013)

2.

[eiser] , wonende in Turkije, gemachtigde mr. N. Türkkol (13/4014)

3.

[eiser] , wonende in Turkije, gemachtigde mr. N. Türkkol (13/4075)

4.

[eiser] , wonende in Marokko, gemachtigde mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn (13/5181)

5.

[eiser] , wonende in Marokko, gemachtigde mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn (13/5172)

6.

[eiser] , wonende in Marokko, gemachtigde mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn (13/5184)

7.

[eiser] , wonende in Marokko, gemachtigde mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn (13/5185)

8.

[eiser] , wonende te Amsterdam, gemachtigde mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn (13/4733)

9.

[eiser] , wonende te Amsterdam, gemachtigde mr. M.H. Klijnstra (13/3901)

10.

[eiser] , wonende te Amsterdam, gemachtigde mr. M.H. Klijnstra (13/5999)

en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigden mr. M.M.W. van der Ent-Eltink en J.Y. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluiten van 8 januari 2013, 14 januari 2013, 6 februari 2013, 22 februari 2013, 12 april 2013, 18 april 2013 en 19 augustus 2013 heeft verweerder eisers meegedeeld dat het bedrag van de aan hen toegekende kinderbijslag met ingang van 1 januari 2013 is aangepast aan het kostenniveau van het land waar zij wonen.

Bij besluiten van 5 juli 2013, 11 juli 2013, 15 juli 2013, 2 augustus 2013 en 1 oktober 2013 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de tegen bovengenoemde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Eisers hebben tegen deze besluiten tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend. Bij brief van 14 november 2013 heeft verweerder een aantal door de rechtbank gestelde vragen beantwoord.

De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld ter zitting van 3 december 2013.

Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.

feiten en omstandigheden

1.1

Eisers in alle zaken ontvingen al kinderbijslag vóór de inwerkingtreding van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid op 1 juli 2012. Ingevolge deze wet is onder meer artikel 12 van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) gewijzigd. Dit artikel luidt sindsdien als volgt:

1.

Het basiskinderbijslagbedrag over een kalenderkwartaal bedraagt € 273,78 per kind.

2.

Het basiskinderbijslagbedrag bedraagt voor een kind dat woont buiten Nederland, een van de andere lidstaten van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, een bij ministeriële regeling vastgesteld percentage van het bedrag, genoemd in het eerste lid. Het percentage wordt zo bepaald dat het een weergave is van de verhouding tussen het kostenniveau van het land waar het kind woonachtig is en dat van Nederland. Het percentage bedraagt maximaal 100.

In de Bijlage bij de Regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid 2012 is het percentage bedoeld in lid 2 voor Turkije en Marokko vastgesteld op 60% en voor Egypte op 40%.

1.2

In juli 2012 heeft verweerder eisers geïnformeerd over de verwachte aanpassing van het bedrag van de kinderbijslag aan het kostenniveau van hun woonland. De verlaging zal na een overgangstermijn van een half jaar ingaan op 1 januari 2013.

1.3

Ter zitting is naar voren gekomen dat (de meeste) eisers een inkomen genieten tussen € 13.000 en € 20.000 per jaar.

1.4

Tevens is ter zitting gebleken dat het actuele recht op kinderbijslag van eisers – naar ter zitting door verweerder desgevraagd is meegedeeld en door eisers niet is weersproken – (mede) berust op nationaalrechtelijke gronden (de vanaf 1 januari 2000 voortgezette verzekering voor kinderbijslag op grond van artikel 7c, eerste lid, van de AKW).

2.

beoordeling van de beroepen

2.1

De te beoordelen beroepen betreffen het recht op kinderbijslag van ouders ten behoeve van hun kinderen die wonen in een land buiten de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte of Zwitserland (hierna gezamenlijk ook aangeduid als: de Europese Zone). Het betreft de woonlanden Marokko, Egypte en Turkije.

2.2

De rechtbank zal hierna onder 3 tot en met 7 aan de hand van de voor specifieke zaken aangedragen beroepsgronden ingaan. Daarna zal onder 8 en 9 worden ingegaan op meer algemene beroepsgronden die in alle zaken aan de orde zijn.

Met betrekking tot Marokko,

de zaken[eiser] (13/5181), [eiser] (13/5172), [eiser] (13/5184), [eiser] (13/5185), [eiser] (13/4733) en[eiser] (13/3901)

3.1 Gebleken is dat het dossier in de zaak[eiser] een onjuist primair besluit bevat. Ter zitting heeft verweerder het juiste, op de verlaging van de kinderbijslag betrekking hebbende primaire besluit van 22 februari 2013 overgelegd. Het tegen dat besluit gerichte bezwaarschrift is tijdig ingediend.

3.2 Eisers hebben zich onder meer op het standpunt gesteld dat de verlaging van de kinderbijslag in strijd is met artikel 5 van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (hierna: NMV), en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel van dat verdrag en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerlijke en politieke rechten (IVBPR).

Het beroep op artikel 65 van de Euromediterrane Overeenkomst hebben zij ter zitting ingetrokken.

3.3 Artikel 5, eerste lid, van het NMV luidt als volgt:

De uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, bij ouderdom of aan nabestaanden, de uitkeringen bij overlijden en de kinderbijslagen verkregen op grond van de wettelijke regelingen van een van de Verdragsluitende Partijen, kunnen op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt.

3.4 De rechtbank stelt allereerst vast dat dit artikel eveneens aan de orde was in door haar eerder beoordeelde beroepen over de verlaging van nabestaandenuitkeringen op grond van de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. In haar uitspraak van 22 augustus 2013 (ECLI:NL:RBAMS:2013:5315) heeft zij overwogen dat artikel 5, eerste lid, van het NMV in duidelijke bewoordingen de vermindering enz. van de daarin genoemde uitkeringen, waaronder nabestaandenuitkeringen, verbiedt op grond van het feit dat de rechthebbende of het kind woont op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dan die op het grondgebied waarvan het orgaan dat de uitkering verschuldigd is, zich bevindt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de overwegingen eerder in die uitspraak ten aanzien van artikel 6 van Besluit 3/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen van de Lid-Staten der Europese Gemeenschappen op Turkse werknemers en hun gezinsleden (Besluit 3/80), dat op het gebied van nabestaandenuitkeringen dezelfde tekst bevat.

3.5 Artikel 5, eerste lid, van het NMV heeft uitdrukkelijk ook betrekking op kinderbijslagen. Gelet op de duidelijke bewoordingen van dit artikellid ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om in onderhavige zaken ten aanzien van de verlaging van kinderbijslag tot een ander oordeel te komen dan eerder ten aanzien van de verlaging van een nabestaandenuitkering. Hierbij betrekt de rechtbank tevens dat de uitbreiding van het artikel tot kinderbijslagen eerst in werking is getreden op 14 september 2004, in een tijd waarin -naar de rechtbank bekend is- in andere bilaterale verdragen (zie bijvoorbeeld het verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Egypte, het NEV) juist de mogelijkheid is geopend om de hoogte van de kinderbijslag aan te passen aan het kostenniveau van het woonland van de kinderen (zie artikel 5, derde lid van het NEV). De rechtbank gaat er daarom van uit dat het de uitdrukkelijke bedoeling was van verdragspartijen om het exportgebod van artikel 5 van het NMV ook van toepassing te laten zijn op kinderbijslag, en dat de Verdragspartijen niet hebben beoogd om toepassing van het woonlandbeginsel via deze exportbepaling mogelijk te maken

3.6 Hieruit volgt reeds dat de rechtbank, onder verwijzing naar de genoemde uitspraak van 22 augustus 2013, de beroepen in de zaken 13/5181, 13/5172, 13/5184, 13/5185, 13/4733 en 13/3901 gegrond zal verklaren wegens strijd met artikel 5, eerste lid, van het NMV.

Met betrekking tot Egypte, de zaak [eiser] (13/5999)

Met betrekking tot Turkije,

Beslissing

Rechtsmiddel