Rechtbank Amsterdam, 05-04-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1920, AWB - 15 _ 2563
Rechtbank Amsterdam, 05-04-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1920, AWB - 15 _ 2563
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 5 april 2016
- Datum publicatie
- 7 april 2016
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2016:1920
- Zaaknummer
- AWB - 15 _ 2563
- Relevante informatie
- Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023], Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023] art. 2.3.1, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023] art. 2.3.5, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023] art. 2.6.3, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 [Tekst geldig vanaf 01-07-2022 tot 01-07-2023] art. 2.6.4
Inhoudsindicatie
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft aan eiseres op grond van de Wmo hulp bij het huishouden toegekend voor een ‘schoon en leefbaar huis’ in de vorm van zorg in natura. Volgens het college heeft eiseres geen procesbelang omdat aan haar aanvraag is tegemoetgekomen.
De rechtbank oordeelt dat het college enkel een te bereiken resultaat heeft toegekend, namelijk een ‘schoon en leefbaar huis’. De rechtbank constateert dat het college de wijze waarop dit resultaat kan worden bereikt heeft overgelaten aan zorgverlener T-zorg die de afsprakenlijst heeft opgesteld. Deze lijst geeft concreet inzicht op welke wijze dit resultaat wordt bereikt.
De rechtbank acht deze gang van zaken in strijd met de Wmo. Dit komt omdat het tot de kerntaak van het bestuursorgaan behoort om de rechten (en plichten) van de cliënt vast te stellen. Wat er voor nodig is om het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ te bereiken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval en kan per geval verschillen. Waar een cliënt recht op heeft kan per geval verschillen. Het is aan het bestuursorgaan om vast te stellen wat het recht inhoudt. Dat is hier ten onrechte niet gebeurd. Het college heeft dus het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Het beroep is gegrond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/2563
(gemachtigden: C. Dol en mr. M.F. Vermaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigden: mr. J.C. Smit, mr. F. Veldstra, M. Bee en W. Hakkenberg).
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) toegekend.
Bij besluit van 13 maart 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wegens ontbreken van de gronden van het bezwaar.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het besluit van 23 juni 2015 (het bestreden besluit II) vervangt het bestreden besluit I. Bij bestreden besluit II heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wegens het ontbreken van procesbelang.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Eiseres heeft op 8 december 2014 hulp bij het huishouden aangevraagd. De MO-zaak heeft op 8 januari 2015 advies uitgebracht. In dit advies komt de MO-zaak tot de conclusie dat eiseres ter compensatie van de participatieproblemen hulp bij het huishouden nodig heeft voor 4 uur per week met een geldigheid tot en met 31 december 2015.
Bij het primaire besluit heeft verweer aan eiseres de voorziening hulp bij het huishouden voor een schoon en leefbaar huis toegekend. Op 16 februari 2015 heeft eiseres hiertegen pro forma bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiseres bij brief van
24 februari 2015 verzocht binnen twee weken de gronden van bezwaar aan te vullen. Deze termijn is ongebruikt verstreken. Vervolgens heeft verweerder b
ij het bestreden besluit I het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres geen gronden heeft ingediend. Op 13 maart 2015 heeft eiseres de gronden van bezwaar ingediend.
Eiseres heeft in beroep tegen het bestreden besluit I onder meer aangevoerd dat zij de brief van 24 februari 2015 niet heeft ontvangen. Verweerder heeft zich vervolgens op 22 juni 2015 op het standpunt gesteld dat de verzending van de brief van 24 februari 2015 niet kan worden aangetoond. Verweerder heeft vervolgens, bij bestreden besluit II, opnieuw op het bezwaar beslist.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II een besluit heeft genomen in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Niet is gesteld of gebleken dat eiseres nog belang heeft bij een oordeel over haar beroep voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit I. Daarom zal de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaren. Wel dient verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
Verweerder heeft aan eiseres de voorziening hulp bij het huishouden toegekend voor een ‘schoon en leefbaar huis’. Eiseres dient met haar zorgverlener afspraken te maken over de invulling daarvan. De voorziening hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura wordt bij beschikking van verweerder vanwege het aangepaste beleid, op grond van de nieuwe Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (de Verordening) en de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015 (Nadere Regels) niet meer uitgedrukt in een aantal uren. De gemeente is van mening dat de toekenning van hulp bij het huishouden in de vorm van een ‘schoon en leefbaar huis’ afdoende is. Eiseres kan met haar bezwaar niet bereiken wat zij wenst, een beschikking waarin de zorg in natura wordt uitgedrukt in een aantal uren. Alleen als hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt kan verweerder een beschikking hulp bij het huishouden in aantal uren afgegeven. Eiseres heeft echter een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden in de vorm van zorg in natura. Omdat verweerder is tegemoetgekomen aan haar aanvraag, heeft eiseres geen procesbelang. Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk, aldus verweerder.
Eiseres voert aan dat een ‘schoon en leefbaar huis’ een vaag en onduidelijk begrip is. In de Nadere Regels is een productomschrijving opgenomen. Waarom die productomschrijving een ‘schoon en leefbaar huis’ oplevert wordt niet uiteengezet. Eiseres maakt aanspraak op vier uur hulp bij het huishouden per week. De afsprakenlijst met T-zorg, waarin de feitelijke omvang van de hulp bij het huishouden is vastgesteld biedt dat niet. Deze afsprakenlijst moet worden gezien als een onderdeel van de besluitvorming door verweerder. Verweerder is volgens de wet gehouden om een maatwerkvoorziening op de individuele situatie van eiseres af te stemmen. T-zorg, de instantie die bepaalt wat er daadwerkelijk gedaan moet worden en hoeveel tijd daarmee is gemoeid is geen bestuursorgaan en ook niet middels mandaat bevoegd om de omvang van de maatwerkvoorziening vast te stellen. Onduidelijk is bovendien welk toetsingskader T-zorg voor de vaststelling van de afsprakenlijst gebruikt. Evenmin is duidelijk waarom T-zorg van mening is dat ‘de was doen’ door het netwerk van eiseres kan worden overgenomen. Ook heeft eiseres aangevoerd dat de door verweerder ontwikkelde geschillen- en klachtenprocedure die tegen T-zorg kan worden aangewend, niet de rechtsbescherming biedt die de wetgever heeft beoogd. Geschillen over de omvang van zorg waarbij aangegeven wordt dat de maatwerkvoorziening onvoldoende compenserend is, moeten worden behandeld in een bezwaarprocedure.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Op grond van artikel 2.3.1 van de Wmo draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
In artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo is onder meer bepaald dat het college tot verstrekking van een maatwerkvoorziening beslist ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid (…) die de cliënt ondervindt (…).
De maatwerkwerkvoorziening levert (…) een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid (…).
Op grond van artikel 2.6.3 van de Wmo kan het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt mandateren aan een aanbieder.
Op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, van de Wmo, kan het college de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden laten verrichten.
Op grond van artikel 2.6, eerste lid van de Verordening wordt bij het treffen van een maatwerkvoorziening in natura in de beschikking in elk geval vastgelegd:
a. welke de te treffen voorziening is;
b. wat de duur van de verstrekking is, voorzover dit door het college wordt bepaald;
c. hoe de voorziening in natura wordt verstrekt;
d. welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van de maatwerkvoorziening
Op grond van artikel 4.8, van de Verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden ingeval:
a. aantoonbare beperkingen bij het voeren van een huishouden, en
b. problemen die zich voordoen bij gebruikelijke hulp en mantelzorg.
Onder 4.9, onder a, van de Nadere Regels is de productbeschrijving gegeven voor hulp bij het huishouden:
Hulp bij het huishouden is het geheel of gedeeltelijk overnemen van huishoudelijke activiteiten. De Gemeente Amsterdam onderscheidt drie te bereiken resultaten: een schoon en leefbaar huis, beschikken over boodschappen en maaltijden en thuis zorgen voor kinderen.
Een schoon en leefbaar huis
Iedereen moet gebruik kunnen maken van een schone huiskamer, slaapkamer, keuken en sanitaire ruimten (1 badkamer, maximaal 2 toiletten) en een schone gang. Leefbaar staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Concreet kan het gaan om het stofzuigen van bovengenoemde vertrekken, het schoonmaken van de badkamer, keuken en toilet, het dweilen van vloeren. Voor een een- of tweepersoonshuishouden is het uitgangspunt dat bovenstaande eens per twee weken wordt uitgevoerd. Aan de hand van de persoonlijke situatie wordt bepaald wat er daadwerkelijk gedaan moet worden. Als ook andere werkzaamheden zoals stoffen of de was moeten worden gedaan, is hier mogelijk extra inzet voor nodig; dit gebeurt alleen als de noodzaak daarvoor is vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan eiseres de voorziening hulp bij het huishouden heeft toegekend voor een ‘schoon en leefbaar huis’. Hiermee is enkel een te bereiken resultaat toegekend, namelijk een ‘schoon en leefbaar huis’.
De rechtbank constateert dat verweerder de wijze waarop dit resultaat kan worden bereikt heeft overgelaten aan zorgverlener T-zorg. Deze zorgverlener heeft immers de afsprakenlijst opgesteld. De afsprakenlijst geeft concreet inzicht op welke wijze dit resultaat wordt bereikt. Op die lijst wordt aangegeven welke taken door de cliënt zelf, het netwerk of professionele hulp kunnen/moeten worden verricht. Zo blijkt onder andere uit de ten behoeve van eiseres opgestelde afsprakenlijst dat bepaalde taken (zoals afwassen, bedden verschonen, de was doen, ophangen en opruimen) door het netwerk gedaan kunnen/moeten worden. De afsprakenlijst bepaalt dus feitelijk de mate van inzet van professionele hulp.
De rechtbank acht deze gang van zaken in strijd met de Wmo. Dit komt omdat het tot de kerntaak van het bestuursorgaan behoort om de rechten (en plichten) van de cliënt vast te stellen. Wat er voor nodig is om het resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ te bereiken is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Zo kan de mate waarin hulp bij het huishouden nodig is per geval verschillen bijvoorbeeld omdat de ene cliënt meer beperkingen heeft dan de andere. Waar een cliënt recht op heeft kan dus per geval verschillen. Het is aan het bestuursorgaan om vast te stellen wat het recht inhoudt. Dat is hier ten onrechte niet gebeurd. De rechtbank volgt verweerder dus niet in zijn standpunt dat het opstellen van de afsprakenlijst door zorgverlener T-zorg slechts de uitvoering van een toegekende maatwerkvoorziening betreft. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat in de Nadere Regels niet dan wel onvoldoende is genormeerd hoe het resultaat een ‘schoon en leefbaar huis’ kan worden bereikt.
De rechtbank overweegt dat het bepaalde in artikel 2.6.3 van de Wmo geen aanleiding geeft om anders te oordelen. Niet is gebleken dat verweerder toepassing heeft willen geven aan deze bepaling. Daar komt bij dat blijkens de wetsgeschiedenis (TK 2013/14, 33 841, nr. 63 amendement) de wetgever kennelijk een andere situatie dan de onderhavige op het oog gehad. Blijkens de toelichting bij dit artikel gaat het om professionals, zoals de huisarts of de wijkverpleegkundige, die veel kennis over de cliënt hebben.
De rechtbank merkt nog op dat de door de gemeente Amsterdam in het leven geroepen klacht- en geschilprocedure een laagdrempelige voorziening is waartegen uit oogpunt van rechtsbescherming geen bezwaar bestaat indien en voor zover cliënten daar terecht kunnen met klachten over de feitelijke uitvoering.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. In geschil is het vaststellen van de rechten en plichten van eiseres en niet de uitvoering hiervan. Eiseres heeft belang bij het vaststellen van haar rechten en plichten. Verweerder heeft in de besluitvorming aan eiseres niet haar rechten en plichten beschreven, enkel het resultaat en dit resultaat is onvoldoende duidelijk.
6. De rechtbank zal gelet op het voorgaande het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit II vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder de gronden van bezwaar nog inhoudelijk dient te beoordelen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na datum van verzending van deze uitspraak.
7. Onder rechtsoverweging 2. heeft de rechtbank reeds bepaald dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht dient te vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 496,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- -
-
verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit II;
- -
-
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- -
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzitter, en mr. P. Sloot en
mr. T.L. Fernig-Rocour, leden, in aanwezigheid van mr. M. Kruit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: