Home

Rechtbank Amsterdam, 16-04-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2980, AWB 18/6418

Rechtbank Amsterdam, 16-04-2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2980, AWB 18/6418

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
16 april 2020
Datum publicatie
16 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2020:2980
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 18/6418

Inhoudsindicatie

Eiser heeft een woonschip, dat hij bereikt via zijn dekschuit. Een dekschuit is een object in de zin van de Verordening op het binnenwater 2010. Het plaatsen van een object in het water is verboden. Daarom heeft eiser verweerder verzocht om een ontheffing van dit verbod. Verweerder heeft die ontheffing geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich daarbij op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dekschuit geen toegangsvoorziening is in de zin van het bestemmingsplan. Ook heeft verweerder geen aanleiding hoeven te zien om de gevraagde ontheffing in afwijking van zijn beleid te verlenen. Eiser kan geen beroep doen op overgangsrecht. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 18/6418

(gemachtigde: mr. B.J. Meruma),

en

het dagelijks bestuur van stadsdeel Oost van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Diderich).

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een ontheffing voor het aanbrengen van een object in het openbaar water afgewezen.

Bij besluit van 4 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook was ter zitting aanwezig mevrouw [naam] , de partner van eiser.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is in 2015 eigenaar geworden van het woonschip ‘ [naam woonschip] ’, gelegen op het adres [adres] 1080 in Amsterdam. Eiser heeft de [naam woonschip] samen gekocht met een dekschuit. Deze dekschuit is 4,25 meter breed en 18 meter lang. De dekschuit ligt tussen woonschip ‘ [naam woonschip 2] ’, dat aan de kade ligt, en de [naam woonschip] . Eiser heeft verweerder verzocht om hem ontheffing te verlenen om de dekschuit in het water te mogen plaatsen.

2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen, omdat de dekschuit niet is toegestaan volgens het geldende bestemmingsplan en het beleid.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat eiser en verweerder het er over eens zijn dat de dekschuit een object is in de zin van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob). Het plaatsen van een object in het water is verboden. Dat staat in artikel 2.5.2 van de Vob, dat is toegevoegd als bijlage bij deze uitspraak. Op grond van datzelfde artikel kan verweerder een ontheffing verlenen van dit verbod. Het gaat in deze zaak om de vraag of verweerder de ontheffing voor de dekschuit heeft mogen weigeren.

Is sprake van een toegangsvoorziening in de zin van het bestemmingsplan?

4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de dekschuit niet is toegestaan, omdat in het bestemmingsplan staat dat de [adres] alleen is bestemd voor woonschepen en bijbehorende toegangsvoorzieningen. De dekschuit van eiser is geen toegangsvoorziening in de zin van het bestemmingsplan, omdat deze zelfstandig ligplaats inneemt tussen twee woonschepen.

5. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, omdat de dekschuit een bij de [naam woonschip] behorende toegangsvoorziening is in de zin van het bestemmingplan. Daarbij is volgens eiser van belang dat het begrip toegangsvoorziening in het bestemmingsplan niet is gedefinieerd en dat dekschuiten op veel andere plekken in Amsterdam worden gebruikt als toegangsvoorziening voor woonschepen. Ook heeft eiser er op gewezen dat zijn dekschuit primair wordt gebruikt als toegangsvoorziening en geen zelfstandige gebruiksfunctie heeft.

6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dekschuit geen toegangsvoorziening is in de zin van het bestemmingsplan. De dekschuit is namelijk geen voorziening die bestemd is om toegang te bieden tot het woonschip, zoals een loopbrug, maar een zelfstandig object dat ligplaats inneemt. Dat eiser de dekschuit feitelijk gebruikt als toegangsvoorziening, betekent niet dat het een toegangsvoorziening is. De beroepsgrond slaagt niet.

Beleid woonboten en oevergebruik Stadsdeel Oost 2013

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de dekschuit ook niet in overeenstemming is met het Beleid woonboten en oevergebruik Stadsdeel Oost 2013 (verder: beleid). De dekschuit voldoet niet aan de maatvoering die in dit beleid is opgenomen voor toegangsvoorzieningen. Verder staat in het beleid dat geen toegangsobject mag worden gerealiseerd voor woonboten op de tweede rij vanaf de wal, tenzij het verlenen van een recht van overpad niet mogelijk is. In dit geval heeft eiser een recht van overpad via de [naam woonschip 2] en is een toegangsvoorziening dus niet toegestaan.

8. Eiser voert aan dat het beleid ruimte biedt om de gevraagde ontheffing te verlenen. De bezwaarschriftencommissie schrijft namelijk dat in beginsel geen toegangsvoorziening is toegestaan voor een woonboot op de tweede rij, tenzij het verlenen van een recht van overpad niet mogelijk is. De formulering ‘in beginsel’ duidt erop dat verweerder in dit geval in afwijking van zijn beleid maatwerk had kunnen leveren.

9. De rechtbank stelt vast dat de dekschuit van eiser niet voldoet aan de maatvoering die in artikel 10, tweede lid, van het beleid voor toegangsvoorzieningen is opgenomen. Volgens het beleid geldt voor de toegangsvoorziening dat de breedte maximaal 2 meter bedraagt en dat de maximale lengte de afstand tussen de oever en de woonboot bedraagt. De dekschuit van eiser is 4,25 meter breed en 18 meter lang. Daar komt bij dat eiser een recht van overpad heeft via de [naam woonschip 2] , zodat volgens artikel 10, derde lid, van het beleid geen toegangsvoorziening mag worden gerealiseerd. Voor zover eiser stelt dat verweerder had moeten afwijken van zijn beleid, is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat door een strikte toepassing van dit beleid de gevolgen voor hem onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Artikel 10 van het beleid heeft tot doel dat uitsluitend objecten tussen de oever en de woonboot liggen, die het gebruik van de woonboot mogelijk maken. Nu eiser een recht van overpad heeft via de [naam woonschip 2] , kan hij de [naam woonschip] bereiken. De gevolgen voor eiser zijn daarom niet onevenredig in verhouding tot het doel van het beleid. Verweerder heeft dus geen aanleiding hoeven te zien om de gevraagde ontheffing in afwijking van zijn beleid te verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.

Kan eiser een geslaagd beroep doen op overgangsrecht?

10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet onder het overgangsrecht valt, zodat er ook daarom geen aanleiding is om de gevraagde ontheffing te verlenen.

11. Eiser voert aan dat sprake is van een historisch ontstane situatie, die maakt dat de dekschuit legaal op het water ligt. De [naam woonschip] en de dekschuit liggen al sinds de jaren tachtig naast de [naam woonschip 2] op dezelfde plek aan de [adres] . Toen het gebruik van de dekschuit aanving, was er geen strijd met het destijds geldende bestemmingsplan en was dus sprake van een legale situatie. Eiser gebruikt de [naam woonschip] en de dekschuit nu nog steeds op dezelfde manier. Het legaal begonnen gebruik werkt daarom volgens planologisch overgangsrecht door naar het bestemmingsplan dat nu geldt. Ter zitting hebben de gemachtigde van eiser en mevrouw [naam] nog toegelicht dat er bij de aankoop van de [naam woonschip] geen reden was om te veronderstellen dat de dekschuit niet legaal zou zijn. Eiser en [naam] gingen ervan uit dat zij onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan zouden vallen en de vorige eigenaar van de [naam woonschip] vertelde hen dat hij precariobelasting voor de dekschuit betaalde.

12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser geen geslaagd beroep kan doen op het overgangsrecht in artikel 5.1, eerste lid, van de Vob. Volgens deze bepaling is het overgangsrecht toepasselijk op de persoon die over een ontheffing beschikt op grond van de met ingang van 15 juli 1995 van toepassing zijnde Verordening op de haven en het binnenwater.1 Niet in geschil is dat voor de dekschuit nooit een ontheffing aan eiser is verleend voor het gebruik van het water. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, ondanks verweerders toelichting, wel een geslaagd beroep op het overgangsrecht zou kunnen doen. Het betalen van precariobelasting is hiervoor onvoldoende. Verder heeft eiser voorafgaand aan de koop van de [naam woonschip] weliswaar in het bestemmingsplan gekeken, maar eiser heeft niet bij verweerder geïnformeerd naar de juridische situatie van de dekschuit. Dat eiser dit niet heeft gedaan, komt voor zijn eigen rekening en risico. Er is dus geen historisch ontstane situatie die maakt dat verweerder de ontheffing had moeten verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de gevolgen van de weigering?

13. Eiser voert aan dat verweerder bij het afwijzen van de aanvraag onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de weigering. Het is namelijk niet mogelijk om de [naam woonschip] direct naast de [naam woonschip 2] te leggen, omdat de minimale onderlinge afstand tot de andere woonschepen op de tweede rij dan niet voldoet aan de eisen uit het bestemmingsplan. Een verplaatsing zou daarom betekenen dat een deel van de woonschepen aan de [adres] zou moeten worden verplaatst en dat een herinrichting van de kade zou moeten plaatsvinden. Bovendien is een dekschuit de beste manier om een toegangsvoorziening te realiseren voor de [naam woonschip] . Andere mogelijkheden, zoals een loopbrug, maken een veel grotere inbreuk op het woon- en leefklimaat. Verweerder had deze omstandigheden in zijn belangenafweging moeten meenemen.

14. Verweerder heeft ter zitting toegelicht waarom hij het belang bij weigering van de ontheffing heeft laten prevaleren boven de belangen van eiser. Het openbare water is druk en het is belangrijk dat het water door alle betrokkenen zo prettig mogelijk gebruikt kan worden. Daarom hecht verweerder er groot belang aan om het gebruik van het openbare water volgens de geldende regelgeving te laten plaatsvinden. Het toestaan van de dekschuit van eiser valt hier niet onder. Wel staat verweerder open voor andere oplossingen, zoals een loopbrug of een verplaatsing van de omliggende woonschepen. Het is aan eiser om hierbij het initiatief te nemen.

15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het belang bij het volgen van de regels uit het bestemmingsplan en het beleid zwaarder heeft mogen laten wegen dan het belang van eiser bij behoud van de dekschuit. De ruimte op het openbare water is schaars en daarom heeft verweerder geen groot gewicht hoeven toekennen aan het belang van eiser om zijn dekschuit in strijd met de regelgeving te behouden. De rechtbank acht hierbij ook van belang dat het niet is uitgesloten dat er andere oplossingen mogelijk zijn om de [naam woonschip] te kunnen bereiken en dat verweerder er voor open staat om hierover in gesprek te gaan. De beroepsgrond slaagt niet.

16. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. L.H. Waller en mr. R.B. Kleiss, leden, in aanwezigheid van mr. C.C.H. Hersbach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

griffier

voorzitter

Rechtsmiddel

Verordening op het binnenwater 2010

Artikel 2.5.2 Objecten

Artikel 5.1 Overgangsbepalingen

Beleid woonboten en oevergebruik Stadsdeel Oost 2013

Artikel 10 Afmeervoorzieningen en loopplanken