Rechtbank Amsterdam, 06-10-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6180, AWB - 21 _ 694
Rechtbank Amsterdam, 06-10-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6180, AWB - 21 _ 694
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2021
- Datum publicatie
- 17 november 2021
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2021:6180
- Zaaknummer
- AWB - 21 _ 694
Inhoudsindicatie
Betaling dwangsom o.g.v. artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb via regels van het BW. Brief is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Niet bestuursrechter maar burgerlijke rechter bevoegd.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/694
en
(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).
Procesverloop
[eiser] heeft op 31 januari 2021 beroep ingesteld tegen de brief van de Svb van
2 december 2020, waarbij zijn verzoek om uitbetaling van de door de rechtbank op
22 mei 2020 bepaalde dwangsom werd afgewezen.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op 25 augustus 2021 behandeld op een zitting met beeld- en geluidverbinding (Skype). [eiser] is verschenen. De Svb is met bericht van verhindering niet verschenen.
Overwegingen
1. Op 10 november 2019 heeft [eiser] kinderbijslag aangevraagd voor [kind 1] en [kind 2] . Op 31 januari 2020 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Deze rechtbank heeft de Svb bij uitspraak van 22 mei 2020 opgedragen om binnen twee weken na de bekendmaking van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. De rechtbank heeft ook bepaald1 dat de Svb een dwangsom van € 100,- per dag verbeurt voor elke dag waarmee de opgelegde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
2. Op 3 juni 2020 heeft de Svb vervolgens het besluit genomen. Daarna heeft de Svb in de brief van 17 september 2020 de inhoud van het besluit van 3 juni 2020 herhaald. [eiser] heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt en de Svb heeft op 2 december 2020 een beslissing op het bezwaar genomen. Tegen deze beslissing heeft [eiser] geen beroep ingesteld. Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij het eens is met de inhoud van deze brief en de beslissing op bezwaar van 2 december 2020.
3. [eiser] heeft wel beroep ingesteld tegen de brief van 2 december 2020, waarbij zijn verzoek om uitbetaling van de dwangsom is afgewezen. [eiser] stelt zich op het standpunt dat de Svb zich niet heeft gehouden aan de uitspraak van de rechtbank van 22 mei 2020, omdat de Svb pas op 17 september 2020 een besluit op zijn aanvraag heeft genomen. [eiser] acht de rechtbank bevoegd hierover te oordelen.
4. De Svb is van mening dat de rechtbank onbevoegd is om te beslissen over de hoogte van de dwangsom. De burgerlijke rechter is bevoegd.
Oordeel van de rechtbank
5. Het geschil gaat over de betaling van een dwangsom die de rechtbank met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb aan een uitspraak heeft verbonden. Uit deze bepaling en de geschiedenis van de totstandkoming2 ervan volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De brief van 2 december 2020 is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Dat betekent dat [eiser] niet bij de bestuursrechter kan procederen over de betaling van de dwangsom en zich daarvoor tot de burgerlijke rechter zal moeten wenden.3
Conclusie
6. De rechtbank is onbevoegd om kennis te nemen van deze zaak. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M. Mazurel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: