Rechtbank Arnhem, 12-12-2002, AF5260, Reg.nr.: 02/2613
Rechtbank Arnhem, 12-12-2002, AF5260, Reg.nr.: 02/2613
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 12 december 2002
- Datum publicatie
- 6 maart 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2002:AF5260
- Zaaknummer
- Reg.nr.: 02/2613
Inhoudsindicatie
Artikel APV onverbindend; burgemeester en niet B&W bevoegd tot verblijfsontzegging.
Verblijfsontzegging op grond van overtreding van art. 2.4.1. APV. Ingevolge dit artikel is het degenen aan wie dit door of namens B&W in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door B&W aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken. Ingevolge art. 172.1 Gemeentewet is de burgemeester belast met de openbare orde. Het betreft een taakstellende bepaling welke ziet op de openbare ordehandhaving in “enge zin”. Hieronder dient te worden verstaan dát gedeelte van de openbare ordehandhaving welke doorgaans feitelijk door de politie wordt uitgevoerd. Het is aan de (lagere) wetgever, waaronder de Raad van een gemeente, om de uitoefening van deze taak nader te normeren. Bij zulk een nadere normering heeft voorop te staan dat het stelsel van de Gemeentewet de bestuursbevoegdheden tot handhaving van de openbare orde exclusief bij de burgemeester legt. Waar ingevolge het bepaalde in art. 160.1.b Gemeentewet in zijn algemeenheid het college van B&W is belast met de uitvoering van Raadsbesluiten dient de Raad van een gemeente -indien het handelt om een verordening ter handhaving van de openbare orde in enge zin- niet dit college maar de burgemeester als uitvoerend bestuursorgaan aan te wijzen.
In casu betreft het een verordening op basis waarvan aan personen, die de openbare orde en veiligheid (ernstig) in gevaar brengen, een verblijfsontzegging kan worden opgelegd voor een nader aangewezen gebied en voor een nader geduide periode. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is zulk een verordening ingegeven vanuit het oogpunt van openbare ordehandhaving in enge zin en dient de uitvoering daarvan derhalve niet aan verweerder maar aan de burgemeester te worden opgedragen. Art. 2.4.1 APV moet derhalve onverbindend worden geacht en kan geen grondslag bieden voor de door verweerder opgelegde verblijfsontzegging.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
mr. W.F. Bijloo
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector Bestuursrecht
Reg.nr.: 02/2613
UITSPRAAK
van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
A, wonende te B, verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.
1. Feiten en procesverloop
Bij besluit van 17 november 2002 heeft verweerder verzoeker verboden zich, anders dan in een openbaar middel van vervoer, tussen 12.00 uur en 06.00 uur te bevinden op de in het besluit nader geduide wegen en plaatsen, zulks gedurende de periode van 17 november 2002 tot en met 9 februari 2003.
Tegen dit besluit heeft mr. P.J. Roelse, advocaat te Nijmegen, namens verzoeker bij brief van 29 november 2002 bezwaar gemaakt. Bij schrijven van gelijke datum, is tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 9 december 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Gerrits, advocaat te Nijmegen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. O.E.T. van Dijk, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge het bepaalde in artikel 2.4.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van Nijmegen (hierna: APV) is het degenen aan wie dit door of namens burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door burgemeester en wethouders aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.
De bij het thans bestreden besluit opgelegde verblijfsontzegging is gebaseerd op overtreding van artikel 2.4.1 van de APV.
De voorzieningenrechter ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder bevoegd was om over te gaan tot het opleggen van een verblijfsontzegging.
Evenals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 15 november 2002, wordt deze vraag ontkennend beantwoord. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de openbare orde. Het betreft een taakstellende bepaling, welke -zo valt af te leiden uit het bepaalde in het tweede lid van dit artikel- ziet op de openbare ordehandhaving in “enge zin”. Hieronder dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden verstaan dát gedeelte van de openbare ordehandhaving welke doorgaans feitelijk door de politie wordt uitgevoerd (los van de eigen bevoegdheden die aan de politie ter zake van de ordehandhaving zijn toebedeeld). Het is aan de (lagere) wetgever, waaronder de Raad van een gemeente, om de uitoefening van deze taak nader te normeren.
Anders dan verweerder meent, heeft naar voorlopig oordeel dezerzijds bij zulk een nadere normering voorop te staan dat het stelsel van de Gemeentewet de bestuursbevoegdheden tot handhaving van de openbare orde exclusief bij de burgemeester legt. Waar ingevolge het bepaalde in artikel 160, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet in zijn algemeenheid het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van Raadsbesluiten (tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmede is belast), dient de Raad van een gemeente -indien het handelt om een verordening ter handhaving van de openbare orde in enge zin- niet dit college maar de burgemeester als uitvoerend bestuursorgaan aan te wijzen.
Aan het voorgaande doet niet af dat de Gemeentewet in artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet de uitvoering van verordeningen betreffende aangelegenheden als bedoeld in het eerste lid van dit artikel expliciet aan de burgemeester opdraagt. Zulks brengt immers nog niet met zich dat de burgemeester niet (langer) zou zijn belast met de uitvoering van verordeningen welke zien op openbare ordehandhaving in enge zin. Het opnemen van de bevoegdheid ex artikel 174, derde lid, van de Gemeentewet laat zich verklaren doordat deze burgemeesterlijke bevoegdheid weliswaar verband houdt met de handhaving van openbare orde in enge zin, maar hiermee niet samenvalt. Het betreft in die zin een bevoegdheid welke bestaat naast de taakstellende bepaling in artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet.
In onderhavig geval betreft het een verordening op basis waarvan aan personen, die de openbare orde en veiligheid (ernstig) in gevaar brengen, een verblijfsontzegging kan worden opgelegd voor een nader aangewezen gebied en voor een nader geduide periode. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is zulk een verordening ingegeven vanuit het oogpunt van openbare ordehandhaving in enge zin en dient de uitvoering daarvan derhalve niet aan verweerder maar aan de burgemeester te worden opgedragen.
Gelet op het voorgaande moet worden geoordeeld dat artikel 2.4.1 van de APV onverbindend moet worden geacht en derhalve geen grondslag kan bieden voor de door verweerder opgelegde verblijfsontzegging. Verweerder heeft dit miskend. Het verzoek om voorlopige voorziening komt mitsdien voor inwilliging in aanmerking.
De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:84, vierde lid jo. artikel 8:75, eerste lid, van de Awb en verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 644,- aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. Voorts ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gemeente Nijmegen te gelasten de door verzoeker betaalde griffierechten aan hem te vergoeden.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter,
I wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;
II schorst het besluit van 17 november 2002;
III veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,- en wijst de gemeente Nijmegen aan als de rechtspersoon die deze kosten aan hem dient te vergoeden;
IV bepaalt dat de gemeente Nijmegen aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 109,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo als voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof als griffier.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden