Rechtbank Arnhem, 22-04-2003, AF7669, 05/090472-01
Rechtbank Arnhem, 22-04-2003, AF7669, 05/090472-01
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 22 april 2003
- Datum publicatie
- 23 april 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2003:AF7669
- Zaaknummer
- 05/090472-01
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/090472-01
Datum zitting : 08 april 2003
Datum uitspraak : 22 april 2003
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
verdachte
Raadsman: mr. A.J. Smit, advocaat te Amsterdam
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank op 3 oktober 2002 toegelaten vordering wijziging tenlastelegging op grond van artikel 314a juncto 313 van het Wetboek van Strafrecht, tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2001 tot en met 15 oktober te Amersfoort en/of Hoevelaken, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (naam persoon) en/of een ander of anderen, althans alleen, een balans getiteld "(naam BV) B.V.Voorlopige Balans 2001"
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid op bovengenoemde balans
een post op te nemen "gebouwen" ten bedrage van 1.990.000 en/of
een post op te nemen "(naam onderneming)"ten bedrage van 5.696.552 en/of
een post op te nemen "Inventaris" ten bedrage van 195.000 en/of
een post op te nemen "Voorraden" ten bedrage van 70.000 en/of
een post op te nemen "Machines" ten bedrage van 120.000 en/of
een post op te nemen "Ocrooirechten" ten bedrage van 110.000
(hoofdstuk 12) art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 6 mei 2002 te Amersfoort en/of Hilversum, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
benadeelde A (A002) en/of benadeelde 1 (A003) en/of benadeelde B (A004) en/of benadeelde C (A005) en/of benadeelde D (A007)en/of (een) anderen) (hierna te noemen "gelduitleners"),
heeft bewogen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, hierin bestaande dat verdachte (telkens) tezamen met verdachter mededader(s), althans alleen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-tegen de gelduitleners heeft verklaard en/of heeft doen verklaren dat het door hen af te geven geld zou worden uitgeleend aan anderen in het kader van projecten en/of
-tegen de gelduitleners heeft verklaard en/of heeft doen verklaren dat het door hen af te geven geld zou worden uitgeleend aan (buitenlandse) bedrijven en/of
-tegen de gelduitleners heeft verklaard en/of heeft doen verklaren dat het door hen af te geven geld zou worden belegd op de beurs door een man genaamd X en/of
-zich heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van een legale kredietinstelling en/of legale beleggingsinstelling en/of
-een solide financiële positie van (naam BV) B.V. heeft gepresenteerd en/of heeft doen presenteren
(hoofdstuk 6) art. 326 Wetboek van Strafrecht
3.
(naam BV) B.V. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 19 december 2001 te Hoevelaken en/of Hilversum, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad, danwel in enigerlei vorm heeft bemiddeld terzake van het bedrijfsmatig van het publiek aantrekken of ter beschikking krijgen van al dan niet op termijn opvorderbare gelden;
verdachte heeft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, tot dat feit opdracht gegeven, althans feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging
art 82 WTK,
juncto art. 51 Wetboek van Strafrecht
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 6 mei 2002 te Hilversum en/of Amersfoort, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als bestuurder van de Besloten vennootschap (naam BV), welke vennootschap bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem dal. 19 december 2001 in staat van faillissement is verklaard met aanstelling tot curator van (naam curator) te Nijmegen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die vennootschap, (een) lasten) heeft verdicht en/of (een) baten) niet heeft verantwoord en/of enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft hij (telkens) (grote) geldbedragen uit de vennootschap onttrokken ten behoeve van prive gebruik;
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
het in of omstreeks de periode van 1 januari 2001 tot en met 6 mei 2002 te Hilversum en/of Amersfoort, althans in Nederland aan hem, verdachte, als bestuurder van de rechtspersoon (de besloten vennootschap) (naam BV), welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 19 decenber 2001 in staat van faillissement is verklaard, te wijten is dat niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 1Sa, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, en/of dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, en de boeken bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht.
art. 342 ahf/sub3 Wetboek van Strafrecht
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 13 augustus 2002, 3 oktober 2002, 14 november 2002, 23 december 2002, 12 februari 2003 en op 8 april 2003 ter terechtzitting onderzocht. Ter terechtzitting van 13 augustus 2002, 3 oktober 2002, 14 november 2002 en 8 april 2003 is verdachte telkens versche-nen. Verdachte is tot en met de terechtzitting van 12 februari 2003 bijgestaan door mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam. Ter terechtzitting van 8 april 2003 is verdachte bijgestaan door mr. A.J. Smit, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd:
- Benadeelde 1, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 55.361,19,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 2, die vordert dat verdachte wordt veroordeeld aan hem te betalen een bedrag van € 51.747,62,- aan schadevergoeding;
- Benadeelde 3, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 15.830,16,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 4, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 9.529,38,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 5, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 447.727,70,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 6, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem
te beta-len een bedrag van € 35.258,72,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 7, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 37.754,51,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 8, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 63.507,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 9, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 59.263,70,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 10, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 33.217,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 11, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 8.174,79,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 12, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 45.400,- aan schadever-goe-ding;
- Benadeelde 13, die vordert dat verdachte -wordt veroordeeld aan hem te beta-len een bedrag van € 20.400,- aan schadever-goe-ding.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde zal worden veroor-deeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 1 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot een bedrag van € 13.840,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechte-nis.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 2 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot een bedrag van € 12.936,72,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechte-nis.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 3 tot een bedrag van € 11.844,- wordt toegewezen en dat er een schade-vergoe-dings-maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot een bedrag van € 2.961,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechtenis. Voor het overige vordert de officier van justitie dat de bena-deelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 4 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot een bedrag van € 2.382,25-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechte-nis.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 5 tot een bedrag van € 439.713,03,- wordt toegewezen en dat er een schade-vergoe-dings-maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot een bedrag van
€ 109.928,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechtenis. Voor het overige vordert de officier van justitie dat de bena-deelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 6 tot een bedrag van € 33.761,25,- wordt toegewezen en dat er een schade-vergoe-dings-maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot een bedrag van € 8.440,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechtenis. Voor het overige vordert de officier van justitie dat de bena-deelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 7 tot een bedrag van € 27.226,- wordt toegewezen en dat er een schade-vergoe-dings-maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot een bedrag van € 6.806,70, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechtenis. Voor het overige vordert de officier van justitie dat de bena-deelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 8 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot een bedrag van € 15.876,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechte-nis.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 9 tot een bedrag van € 56.268,75,- wordt toegewezen en dat er een schade-vergoe-dings-maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot een bedrag van
€ 14.067,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechtenis. Voor het overige vordert de officier van justitie dat de bena-deelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 10 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot een bedrag van € 8.304,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechte-nis.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 11 tot een bedrag van € 8.174,- wordt toegewezen en dat er een schade-vergoe-dings-maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot een bedrag van
€ 2.043,50,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechtenis. Voor het overige vordert de officier van justitie dat de bena-deelde partij niet-ontvanke-lijk zal worden verklaard in haar vordering.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 12 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot een bedrag van € 11.350,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechte-nis.
De officier van justitie heeft voorts geëist dat de vordering van de benadeelde partij 13 wordt toegewezen en dat er een schadever-goedingsmaat-regel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opge-legd tot een bedrag van € 5.100,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een met de daarvoor geldende criteria door de rechtbank vast te stellen aantal dagen hechte-nis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging ge-voerd.
2a. De bevoegdheid van de rechtbank
Namens de verdachte heeft de raadsman met een verwijzing naar rechtbank Rotterdam 20 september 2002, NBStraf 2002/356 (zie ook rechtbank Den Bosch 28 maart 2002, LJN AE1204) betoogd dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het onder 3 tenlaste- gelegde feit. Dat feit is een economisch delict en daartoe is op grond van artikel 38 WED bij uitsluiting de economische kamer bevoegd bedoeld in artikel 52 RO. De officier van justitie heeft gesteld dat de rechtbank bevoegd moet worden geacht om kennis te nemen van het feit. Een wetswijziging van 1 januari 2002 deed volgens hem een hiaat in de wetgeving ontstaan. Ook nu nog gelden de argumenten die uit HR 4 juni 2002, NJ 2002/422; naar voren zijn gekomen om de gewone strafkamer bevoegd te achten mede van economische delicten kennis te nemen. Daar voegt de officier van justitie dan nog het volgende aan toe:
In dit geval was de verdachte voorlopig gehecht en op grond van artikel 261, derde lid, Sv voor een pro forma-zitting gedagvaard voor de gewone strafkamer. De dagvaarding werd op grond van artikel 314a Sv aangevuld. Op het moment dat de pro forma-dagvaarding uitgaat en de pro forma-zitting plaatsvindt, weet de officier van justitie veelal nog niet welke feiten, commune of economische delicten, zullen worden telastegelegd. Indien de pro formadagvaarding voor de gewone strafkamer geschiedt, zou een economisch delict dat mede voorwerp was van het gerechtelijk vooronderzoek niet op grond van artikel 314a Sv aan de telastelegging kunnen worden toegevoegd. Het is in zo’n geval echter ook niet goed mogelijk om afzonderlijk op een ander moment verdachte voor dat economische delict voor de economische kamer van de rechtbank te dagvaarden. Er is, nog steeds volgens de officier van justitie, bij de hierna te bespreken nieuwe wettelijke regeling waarop het beroep op de onbevoegdheid berust sprake van een kennelijke misslag van de wetgever die omwille van een goede strafrechtsbedeling dient te worden hersteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de ‘gewone’ strafkamer inderdaad bevoegd in eerste aanleg kennis te nemen van economische delicten, indien het gaat om een economisch delict dat - zoals in dit geval - tezamen met één of meer andere, nauw daarmee verweven strafbare feiten waarvan de rechtbank op grond van artikel 45, eerste lid, RO in elk geval bevoegd is kennis te nemen, is tenlastegelegd.
Ze overweegt daartoe het volgende.
Met de op 1 januari 2002 in werking getreden met de Wet organisatie en bestuur gerechten (Stb. 2001, 582) samenhangende Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (Stb. 2001, 584) is artikel 56, vierde lid, RO geschrapt en artikel 39 WED gewijzigd. Op grond van de eerstgenoemde bepaling waren de gewone strafkamers van de rechtbanken in een situatie als genoemd bevoegd ook van economische delicten in eerste aanleg kennis te nemen. Met de genoemde wijzigingen werd door de wetgever een vereenvoudiging beoogd en een eenduidige systematiek nagestreefd volgens welke de Wet RO uitsluitend regels dient te bevatten over de organisatie van de rechtbanken en de samenstelling van bijzondere kamers. De bevoegdheidsregels dienden te worden neergelegd in de desbetreffende specifieke wetgeving waarin ook het materiële of procesrecht is geregeld (kamerstukken II 2000-2001, 27 878, nr. 3, blz. 11-12). In de toelichting bij de Wet organisatie en bestuur gerechten (kamerstukken II 1999-2000, 27 181, nr. 3, blz. 53) wordt wat betreft de schrapping van artikel 56 RO verwezen naar het inmiddels echter ingetrokken wetsvoorstel Tweede fase herziening rechterlijke organisatie (kamerstukken II 1995-1996, 24 651, nr. 2, blz. 4-5, en blz. 93-95, alsmede nr. 3, blz. 26, 38 en 190). Daarin werd voorgesteld de wettelijke verplichting om economische kamers bij de rechtbanken in te richten op te heffen en te volstaan met de verplichting om enkelvoudige en meervoudige kamers bij de rechtbank in te richten die bevoegd zouden zijn kennis te nemen van onder meer strafzaken, waaronder die met betrekking tot economische delicten.
Na de intrekking van dit wetsvoorstel heeft de wetgever/Minister van Justitie er klaarblijkelijk niet bij stilgestaan dat er langs andere weg voorzien zou moeten worden in de bevoegdheidsregeling, waarvan de noodzaak werd ingezien. Het is - mede gelet op de practische consequenties die een andere opvatting zou hebben - daarom onaannemelijk dat de wetgever welbewust heeft willen bepalen dat economische delicten voortaan altijd en dus ook in de beschreven situatie door de economische strafrechter moeten worden berecht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de wetgever met de nieuwe wettelijke regeling niet beoogd heeft veranderingen te brengen in de bevoegdheidsafbakening tussen de ‘gewone’ strafrechter en de economische strafrechter vanaf 1 januari 2002. Het verweer wordt daarom verworpen.
3. De beslis-sing inzake het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tot en met 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 15 oktober 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met (naam persoon) een balans getiteld " (naam BV) B.V.Voorlopige Balans 2001"
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op bovengenoemde balans
een post op te nemen "gebouwen" ten bedrage van 1.990.000 en
een post op te nemen "(naam onderneming)"ten bedrage van 5.696.552 en
een post op te nemen "Inventaris" ten bedrage van 195.000 en
een post op te nemen "Voorraden" ten bedrage van 70.000 en
een post op te nemen "Machines" ten bedrage van 120.000 en
een post op te nemen "Octrooirechten" ten bedrage van 110.000
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2000 tot en met 6 mei 2002 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels,
benadeelde A (A002) en benadeelde 1 (A003) en benadeelde B (A004) en benadeelde C (A005) en benadeelde D (A007)en anderen (hierna te noemen "gelduitleners"),
heeft bewogen tot de afgifte van geld, hierin bestaande dat verdachte tezamen met verdachter mededaders, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven -
opzettelijk valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en in strijd met de waarheid
-tegen de gelduitleners heeft verklaard en/of heeft doen verklaren dat het door hen af te geven geld zou worden uitgeleend aan anderen in het kader van projecten en/of
-tegen de gelduitleners heeft verklaard en/of heeft doen verklaren dat het door hen af te geven geld zou worden uitgeleend aan (buitenlandse) bedrijven en/of
-tegen de gelduitleners heeft verklaard en/of heeft doen verklaren dat het door hen af te geven geld zou worden belegd op de beurs door een man genaamd X en/of
-zich heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van een legale kredietinstelling en/of legale beleggingsinstelling en/of
-een solide financiële positie van (naam BV) B.V. heeft gepresenteerd en/of heeft doen presenteren
3.
(naam BV) B.V. op tijdstippen in de periode van 1 januari 2001 tot en met 19 december 2001 in Nederland, telkens opzettelijk bedrijfsmatig, al dan niet op termijn opvorderbare gelden, van het publiek heeft aangetrokken, ter beschikking heeft gekregen en/of ter beschikking heeft gehad,
verdachte heeft tezamen en in vereniging met anderen, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging
4.
hij in de periode van 1 januari 2001 tot en met 6 mei 2002 in Nederland, als bestuurder van de Besloten vennootschap (naam BV), welke vennootschap bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 19 december 2001 in staat van faillissement is verklaard met aanstelling tot curator van (naam curator) te Nijmegen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van die vennootschap enig goed aan de boedel heeft onttrokken, immers heeft hij telkens (grote) geldbedragen uit de vennootschap onttrokken ten behoeve van prive gebruik;
5.
het in de periode van 1 januari 2001 tot en met 6 mei 2002 in Nederland aan hem, verdachte, als bestuurder van de rechtspersoon (de besloten vennootschap) (naam BV), welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 19 december 2001 in staat van faillissement is verklaard, te wijten is dat niet is voldaan aan de in artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omschreven verplichtingen, en dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15a, eerste lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek administratie is gevoerd, en de boeken bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat worden te voorschijn gebracht.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe-zen. Verdach-te zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijf-fouten voorko-men, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijs-middelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van valsheid in geschrift,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 225, eerste lid, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van oplichting,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 326 juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van feitelijk leidinggeven aan de verboden gedraging:
Opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 82 van de Wet toezicht kredietwezen, begaan door een rechtspersoon,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 1, aanhef en onder 2, juncto artikel 2, eerste lid, juncto artikel 6, eerste lid aanhef en onder 2 van de Wet op de economische delicten, alsmede artikel 47 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 4:
Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon, een goed aan de boedel onttrekken,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 343, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, meermalen gepleegd.
ten aanzien van feit 5:
Het als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, aan hem te wijten zijn dat aan de in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 BW, artikel 15a, eerste lid van Boek 3 BW of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen, in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek 2 BW omschreven verplichtingen niet is voldaan,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 342, aanhef en onder 3 van het Wetboek van Strafrecht,
en:
Het als bestuurder van een rechtspersoon, welke in staat van faillissement is verklaard, aan hem te wijten zijn dat de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarmee volgens artikel 10, eerste lid, van Boek 2 BW, artikel 15a, eerste lid van Boek 3 BW of artikel 5, eerste lid van de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen, in samenhang met artikel 10, eerste lid van Boek 2 BW, administratie is gevoerd, en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers die ingevolge die artikelen zijn bewaard, niet in ongeschonden staat tevoorschijn zijn gebracht,
voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 342, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaar-heid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus straf-baar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de om-stan-dighe-den waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 20 maart 2003;
- een voorlichtingsrapportage van de reclassering Nederland, gedateerd 8 augustus 2002, betreffende verdachte.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met een ander een balans van “(naam BV) BV” valselijk opgemaakt door daarop in strijd met de waarheid verschillende posten met bijbehorende bedragen te vermelden.
Verder heeft verdachte tezamen en in vereniging met anderen een groot aantal personen (“gelduitleners”) opgelicht door tegen deze gelduitleners te (doen) verklaren dat het door hen gegeven geld zou worden uitgeleend aan anderen in het kader van projecten en/of buitenlandse bedrijven en/of dat dat geld zou worden belegd door een man genaamd X en/of door zich voor te doen als vertegenwoordiger van een legale kredietinstelling/legale beleggingsinstelling en/of door een solide financiële positie van (naam BV) BV - waarvan verdachte bestuurder was - te presenteren.
Tevens heeft de besloten vennootschap (naam BV) BV meermalen opzettelijk bedrijfsmatig al dan niet op termijn opvorderbare gelden van het publiek aangetrokken en/of ter beschikking gekregen en/of gehad. Verdachte heeft telkens tezamen en in vereniging met anderen aan deze verboden gedraging feitelijk leiding gegeven.
Tenslotte heeft verdachte zich als bestuurder van (naam BV) BV schuldig gemaakt aan (eenvoudige en bedrieglijke) bankbreuk.
Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft, om met name zichzelf persoonlijk te verrijken (hetgeen de rechtbank afleidt uit de enorme bedragen die verdachte en zijn partner opnamen), op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat mensen in hem stelden en door zijn handelwijze - die neerkomt op een pyramidespel met vele personen die veelal grote bedragen inlegden - zijn een groot aantal personen in meer of mindere mate in financiële problemen gekomen. In totaal is er een bedrag van zo’n € 5.000.000,- aan het publiek onttrokken zonder dat ook maar enigszins sprake is geweest van zekerheden en garanties als de Wet toezicht kredietwezen beoogt te bewerkstelligen. De andere delicten hebben dezelfde achtergrond. Het vervalsen van de voorlopige balans diende om met (naam BV) BV te kunnen doorgaan.
Daarbij komt dat verdachte reeds eenmaal eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld tot een aanzienlijke en deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf en thans nog een strafzaak in hoger beroep aanhangig is waarin hij in eerste aanleg is veroordeeld tot een aanzienlijke, grotendeels onvoorwaardelijke, gevangenisstraf. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voor de onderhavige bewezenverklaarde feiten geen andere straf passend is dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6a. De beoordeling van de civiele vorde-ringen, alsmede de telkens
gevor-derde op-legging van de schadevergoedings-maat-regel
De benadeelde partijen hebben overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vorde-ring, strekkende tot vergoeding van geleden schade.
De rechtbank acht de vorderingen van de benadeelden 1, 2, 4, 8, 10, 11, 12 en 13 - nu het tenlas-te-gelegde bewezen is verklaard en de vorderingen voldoende zijn onderbouwd - toewijsbaar. Deze vorderingen zullen dan ook in hun geheel worden toegewe-zen.
De rechtbank zal de civiele vordering van benadeelde 3 tot een bedrag van € 14.264,62,- aan materiële schade toewij-zen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar redelijkheid en billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding.
De rechtbank zal de civiele vordering van benadeelde 5 tot een bedrag van € 439.713,03,- aan materiële schade toewij-zen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar redelijkheid en billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding.
De rechtbank zal de civiele vordering van benadeelde 6 tot een bedrag van € 33.761,25,- aan materiële schade toewij-zen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar redelijkheid en billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding.
De rechtbank zal de civiele vordering van benadeelde 7 tot een bedrag van € 27.226,81,- aan materiële schade toewij-zen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar redelijkheid en billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding.
De rechtbank zal de civiele vordering van benadeelde 9 tot een bedrag van € 56.268,75,- aan materiële schade toewij-zen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken naar redelijkheid en billijkheid op dat bedrag is begroot.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in het strafge-ding.
Voor de toewijsbare delen van de vorderingen geldt tevens dat de rechtbank telkens de schadevergoe-dingsmaatregel ex art. 36f van het Wetboek van Strafrecht voor een vierde deel van het toegewezen schadebedrag zal opleggen, nu de bewezenverklaarde feiten die tot de schadevergoedingsvorderingen hebben geleid zijn gepleegd tezamen met anderen. Ter zitting heeft de officier van justitie aangegeven voornemens te zijn nog drie anderen te vervolgen. Het totaal van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen levert vervangende hechtenis op van meer dan een jaar. Op grond van artikel 60a Wetboek van Strafrecht mag
de rechtbank het maximum van één jaar vervangende hechtenis niet overschrijden.
De rechtbank zal verdachte dus de verplich-ting opleggen een bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partijen, omdat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht. Voorts zal de rechtbank bij het bepalen van de vervangende hechtenis het maximum van een jaar niet alleen per schadevergoedingsmaatregel, maar ook voor het totaal van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen in acht nemen.
Om de met de schadevergoedingsmaatregel beoogde betalingsprikkel met in achtneming van het bovenstaande tot een zo effectief mogelijk middel te maken, zal de rechtbank het maximum van één jaar vervangende hechtenis naar evenredigheid uitsplitsen.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 36f, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Straf-recht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlaste-gelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlas-tegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt ver-dach-te daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de straf-bare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) jaren.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer-legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 1 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 1, te betalen € 55.361,19,- (zegge vijfenvijftigduizenddriehonderd- eenenzestig euro en negentien eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 13.840,30,- subsidiair 24 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 1, te betalen € 14.840,30,- (zegge dertienduizendachthonderdveertig euro en dertig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 1, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 2 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 2, te betalen € 51.747,62,- (zegge eenenvijftigduizendzevenhonderd- zevenenveertig euro en tweeënzestig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 12.936,90,- subsidiair 22 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 2, te betalen € 12.936,90 (zegge twaalfduizendnegenhonderdzesendertig euro en negentig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 2, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 3 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 3, te betalen € 14.264,62,- (zegge veertienduizendtweehonderd- vierenzestig euro en tweeënzestig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op
nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 3.566,15,- subsidiair 6 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 3, te betalen € 3.566,15,- (zegge drieduizendvijfhonderdzesenzestig euro en vijftien eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 3, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij 4 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 4, te betalen € 9.529,38,- (zegge negenduizendvijfhonderd- negenentwintig euro en achtendertig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.382,34,- subsidiair 4 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 4, te betalen € 2.382,34,- (zegge tweeduizenddriehonderdtweeëntachtig euro en vierendertig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 4, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 5 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 5, te betalen € 439.713,03,- (zegge vierhonderdnegenendertigduizend zevenhonderddertien euro en drie eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op
nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 109.928,25,- subsidiair 187 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 5, te betalen € 109.928,25,- (zegge honderdnegenduizendnegenhonderdachtentwintig euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 187 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 5, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 6 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 6, te betalen € 33.761,25,- (zegge drieëndertigduizend- zevenhonderdeenenzestig euro en vijfentwintig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op
nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
-
Maatregel van schadevergoeding ad € 8.440,31,- subsidiair 14 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 6, te betalen € 8.440,31,- (zegge achtduizendvierhonderdveertig euro en eenendertig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 6, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 7 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 7, te betalen € 27.226,81,- (zegge zevenentwintigduizend- tweehonderdzesentwintig euro en eenentachtig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op
nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 6.806,70,- subsidiair 12 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 7, te betalen € 6.806,70,- (zegge zesduizendachthonderdzes euro en zeventig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 7, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 8 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 8, te betalen € 63.507,52,- (zegge drieënzestigduizendvijfhonderd- zeven euro en tweeënvijftig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 15.876,88,- subsidiair 27 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 8, te betalen € 15.876,88,- (zegge vijftienduizendachthonderdzesenzeventig euro en achtentachtig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 8, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 9 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 9, te betalen € 56.268,75,- (zegge zesenvijftigduizendtweehonderd- achtenzestig euro en vijfenzeventig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op
nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak nog te maken.
- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk nu de vordering voor dat gedeelte niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Verstaat dat de vordering voor wat dit betreft kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Maatregel van schadevergoeding ad € 14.067,19,- subsidiair 24 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 9, te betalen € 14.067,19,- (zegge veertienduizendzevenenzestig euro en negentien eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 9, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 10 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 10, te betalen € 33.217,- (zegge drieëndertigduizendtweehonderd- zeventien euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 8.304,25,- subsidiair 14 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 10, te betalen € 8.304,25,- (zegge achtduizenddriehonderdvier euro en vijfentwintig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 14 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 10, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 11 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 11, te betalen € 8.174,79,- (zegge achtduizendhonderdvierenzeventig euro en negenenzeventig eurocent).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 2.043,70,- subsidiair 3 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 11, te betalen € 2.043,70,- (zegge tweeduizenddrieënveertig euro en zeventig eurocent), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 11, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 12 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 12, te betalen € 45.400,- (zegge vijfenveertigduizendvierhonderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 11.350,- subsidiair 19 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 12, te betalen € 11.350,- (zegge elfduizenddriehonderdvijftig euro), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 19 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 12, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij benadeelde 13 (feit 2 en/of 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan benadeelde 13, te betalen € 20.400,- (zegge twintigduizendvierhonderd euro).
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 5.100,- subsidiair 9 dagen hechtenis.
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer 13, te betalen € 5.100,- (zegge vijfduizendhonderd euro), bij gebreke van volledi-ge betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat, indien en voor zover de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer 13, de verplichting van veroordeelde om aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen en dat indien en voor zover veroordeel-de aan de benadeelde partij heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Aldus gewezen door:
mrs. J.A.W. Lensing, als voorzitter,
B.P.J.A.M. van der Pol en O.J.D.M.L. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 april 2003.