Home

Rechtbank Arnhem, 11-03-2005, AS9903, 05/090559

Rechtbank Arnhem, 11-03-2005, AS9903, 05/090559

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
11 maart 2005
Datum publicatie
11 maart 2005
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2005:AS9903
Formele relaties
Zaaknummer
05/090559

Inhoudsindicatie

De rechtbank acht bewezen dat verdachte (slachtoffer) om het leven heeft gebracht door hem eerst met een hard voorwerp op het hoofd en tegen het lichaam te slaan en hem daarna levend te begraven. Verdachte heeft geen enkel inzicht in zijn beweegredenen gegeven, zodat het motief waarom (slachtoffer) om het leven is gebracht tot op heden onopgehelderd is gebleven. De rechtbank heeft bij de strafmaat in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte verbleef sinds 1999 in het kader van een terbeschikkingstelling die hij opgelegd had gekregen wegens een door hem in 1994 gepleegd levensdelict in een TBS-kliniek. De behandeling daar, heeft mede gelet op verdachtes houding, weinig effect gesorteerd. In deze gecontroleerde en gestructureerde setting is verdachte in staat gebleken wederom een levensdelict te plegen.

Deze omstandigheden alsmede de ernst van het misdrijf maakt het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat verdachte ter bescherming van de maatschappij niet meer zal terugkeren in de samenleving. De rechtbank zal verdachte levenslange gevangenisstraf opleggen.

Uitspraak

Rechtbank Arnhem

Sector strafrecht

Meervoudige Kamer

Parketnummer : 05/090559-03

Datum zitting : 25 februari 2005

Datum uitspraak : 11 maart 2005

VERKORT VONNIS

TEGENSPRAAK

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen

naam : [verdachte]

geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]

adres : [adres]

plaats : [woonplaats]

thans gedetineerd in PI Arnhem - De Berg, Arnhem Noord, Wilhelminastraat 16 Arnhem.

Raadsman: mr. J.F.C. Schnitzler, advocaat te Eersel.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegelaten vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 4 december 2003, althans in de periode van 4 december 2003 tot en met 9 maart 2004 te Nijmegen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade H.G.M. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, voornoemde [slachtoffer] met een bats, althans met een hard voorwerp op het lichaam en/of het hoofd heeft/hebben geslagen en/of vervolgens heeft/hebben begraven waarna [slachtoffer] is gestikt, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;

2.

hij in of omstreeks de periode van 4 december 2003 tot en met 24 februari

2004 te Nijmegen, althans in Nederland, heeft verworven, voorhanden heeft

gehad en / of heeft overgedragen een telefoontoestel, terwijl hij ten tijde

van het verwerven of het voorhanden krijgen van voormeld(e) goed(eren) wist,

althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dit/deze door diefstal in elk

geval door enig misdrijf was/waren verkregen;

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 4 juni 2004, 13 augustus 2004, 5 november 2004, 23 december 2004 en 25 februari 2005 ter terechtzitting onderzocht. Verdachte is op 4 juni 2004 en op 25 februari 2005 verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. Schnitzler, advocaat te Eersel.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.

Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 2 tenlaste gelegde feit.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3. De beslissing inzake het bewijs

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 is tenlastege-legd en zal hem daarvan vrij-spreken.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

1.

hij op of omstreeks 4 december 2003, te Nijmegen, opzettelijk en met voorbedachten rade H.G.M. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, voornoemde [slachtoffer] met een bats, althans met een hard voorwerp op het lichaam en/of het hoofd heeft geslagen en vervolgens heeft begraven waarna [slachtoffer] is gestikt, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

Ondanks dat verdachte het hem tenlastegelegde ontkent, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd. De rechtbank baseert dit op de navolgende redengevende feiten en omstandigheden tezamen en in onderlinge samenhang bezien.

1. Tijdstip overlijden

1.1 Op 9 maart 2004 werd in een bosperceel nabij de Pompekliniek (gelegen tussen de Weg door het Jonkerbos en de Tarweweg) te Nijmegen het stoffelijk overschot aangetroffen van [slachtoffer]. Uit het sectierapport blijkt dat hij met een hard voorwerp op zijn lichaam en hoofd is geslagen, is begraven en vervolgens is gestikt.

1.2 [slachtoffer] is voor het laatst gezien op 4 december 2003 rond 20.15 uur. Nadien is hij door niemand meer gesignaleerd. Er zijn door hem daarna geen (pogingen tot) financiële transacties verricht, hij heeft geen telefoontjes meer gepleegd, noch heeft hij oproepen op zijn mobiele telefoon beantwoord. Ook heeft hij geen contact gezocht met de Pompekliniek, wat gelet op de persoon van [slachtoffer] niet in de rede lag. De rechtbank merkt hierbij op dat uit de verklaring van de getuige [naam] niet kan worden afgeleid dat zij [slachtoffer] op de avond van 4 december 2003 na 20.15 uur heeft gezien. De strijkplank waarover zij verklaart dat hij die gekregen zou hebben tijdens de sinterklaasviering die avond, stond nog ingepakt op de kamer van [slachtoffer]. De blouse waarover getuige [naam] verklaart heeft hij daarop dus niet gestreken.

1.3 De rechtbank neemt dan ook op grond van het voorgaande aan dat [slachtoffer] in de nacht van zijn verdwijning (4 en/of 5 december 2003) om het leven is gebracht.

2. De telefoon van [slachtoffer]

2.1 De telefoon van [slachtoffer] is teruggevonden in het huis van [naam]. Zij heeft deze telefoon op 6 december 2003 van verdachte bekomen en in zijn opdracht verstopt.

Verdachte ontkent geweten te hebben dat die telefoon toebehoorde aan [slachtoffer]. De rechtbank acht deze ontkenning ongeloofwaardig. Verdachte heeft [naam] nog voor de ontdekking van het lijk van [slachtoffer] schriftelijk opgedragen de telefoon te verstoppen in geval van onderzoek. Bovendien heeft hij verschillende verklaringen afgelegd over hoe hij aan de telefoon is gekomen. Voorts telt dat verdachte niet wenst aan te geven van wie hij deze telefoon uiteindelijk heeft gekocht.

2.2 Uit de getuigenverklaringen en de historische printlijsten blijkt dat [slachtoffer] zijn telefoon bijna altijd bij zich had. De rechtbank neemt dan ook aan dat [slachtoffer] zijn telefoon bij zich had toen hij op 4 december 2003 Arcuris verliet.

2.3 De omstandigheden dat verdachte de telefoon van [slachtoffer] in zijn bezit had en dat hij geen uitsluitsel geeft, waar dat wel geboden was, over hoe de telefoon van [slachtoffer] in zijn bezit is gekomen, brengt verdachte bij [slachtoffer] in de nacht dat deze om het leven werd gebracht.

2.4 Hierbij wordt nog overwogen dat deze aanname bevestiging vindt in de omstandigheid dat verdachte na de verdwijning van [slachtoffer] niet eenmaal getracht heeft telefonisch met hem in contact te komen. Dit terwijl hij in de maand daarvoor veelvuldig, mede op zijn initiatief, telefonisch contact onderhield met [slachtoffer]. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer nog wel gebeld heeft op zijn huistelefoon. Deze verklaring is ongeloofwaardig, nu verdachte sedert 5 december 2003 om 12.15 uur op de hoogte was gesteld van de verdwijning van [slachtoffer] en wist dat deze dus niet te bereiken was bij Arcuris.

3. CSE Dating

3.1 Vast staat dat verdachte een vals contract heeft opgesteld inhoudende dat CSE Dating tegen betaling door [slachtoffer] van €500,00, dates zou regelen voor [slachtoffer]. Blijkens een bankafschrift en het bonnetje van de pinautomaat heeft [slachtoffer] dit inschrijfgeld van €500,00 gepind, waarbij hij tegen getuige [naam] heeft gezegd dat hij dit bedrag aan verdachte diende te betalen en dat hij verdachte kort daarop ook ontmoet heeft. De rechtbank gaat er, ondanks de ontkenning van verdachte op dit punt, dan ook van uit dat [slachtoffer] dit bedrag ook daadwerkelijk aan verdachte heeft betaald.

3.2 Uit diverse getuigenverklaringen volgt dat [slachtoffer] aannam dat hij op de avond van 4 december 2003 een date-afspraak had.

3.3 Onderzoek heeft uitgewezen dat [slachtoffer] noch via internet, noch telefonisch, noch via anderen een afspraak heeft gemaakt met een vrouw voor de avond van 4 december 2003.

3.4 Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat de date waarnaar [slachtoffer] op de avond van 4 december 2003 op weg was, een door verdachte verzonnen date was. Dit brengt verdachte eveneens bij [slachtoffer] in de nacht dat hij van het leven werd beroofd.

3.5 Deze aanname vindt verder nog bevestiging in de omstandigheden dat verdachte de harde schijf waarop te traceren valt dat hij een vals CSE Dating contract heeft opgesteld op naam van [slachtoffer], heeft gegeven aan [naam] en dat hij haar schriftelijk heeft opgedragen deze schijf te verstoppen in geval van onderzoek. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij op verzoek van [slachtoffer] een contract met een dating bureau heeft vervalst ongeloofwaardig, omdat het niet paste bij de persoon van [slachtoffer] om een uitgave van €500,00 niet te willen verantwoorden.

4. De bats

3.1 Het staat vast dat verdachte op 4 december 2003 omstreeks 18.00 uur een bats gekocht heeft. Verdachte heeft deze aankoop eerst ontkend en daarna verschillende verklaringen gegeven voor de omstandigheid dat hij toen gezien is met een bats en de reden van de aankoop ervan. Alle even ongeloofwaardig.

3.2 Gelet op de aannames van de rechtbank dat verdachte in de nacht van 4 op 5 december 2003 bij [slachtoffer] kan worden gebracht en gelet op de omstandigheid dat voor de rechtbank vaststaat dat [slachtoffer] in die nacht (levend) is begraven, acht de rechtbank de conclusie gewettigd dat verdachte deze bats gekocht heeft om daarmee [slachtoffer] van het leven te beroven en te begraven.

4.3 De omstandigheid dat de verklaring die verdachte uiteindelijk geeft voor de aankoop van de bats: de bats is aangekocht in opdracht van drie mannen die deze bats nodig hadden om kerstbomen uit te steken in het bos, ongeloofwaardig is, staaft voornoemde conclusie. Hiervoor verwijst de rechtbank naar dat wat overwogen wordt onder 6.1.

5. De tijdlijn

5.1 Onderzoek naar wat verdachte gedurende zijn onbegeleide verlof op 4 december 2003 gedaan heeft, wijst uit dat verdachte niet traceerbaar is tussen 20.15 uur (het tijdstip dat [slachtoffer] Arcuris verlaat op weg naar zijn date) en 20.52 uur. Zijn telefoon is gedurende die tijd uitgeschakeld geweest, terwijl dat voordien en nadien niet zo was. Wel heeft onderzoek uitgewezen dat verdachte zich rond 20.52 uur bevond in de buurt van de plek waar [slachtoffer] is gevonden. Zijn telefoon maakte toen contact met de zendpaal aan de Oude Dukenburgseweg.

Voor dit “gat” in de tijd heeft verdachte geen aannemelijke verklaring, alleen een ongeloofwaardige: hij was bij het Luxtheater waar hij [slachtoffer] ontmoette die in het gezelschap was van drie vreemde mannen, die verdachte voordien bedreigd hadden. De rechtbank verwijst naar dat wat overwogen wordt onder 6.1.

6. Verdoezelen

6.1 Verdachte heeft elke betrokkenheid bij het verdwijnen van [slachtoffer] ontkend. Pas op 7 april 2004 en ook in zijn brief aan de rechter-commissaris van 1 april 2004 heeft verdachte uiteindelijk een verklaring gegeven over wat er op de avond van 4 december 2003 en daaraan voorafgaande is gebeurd, welke verklaring naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig is.

6.1.1 Ondanks naspeuringen is niets omtrent het bestaan van de drie mannen komen vast te staan. Niet uitputtend wordt hieromtrent overwogen.

6.1.2 Verdachte zou geld hebben moeten regelen ten behoeve van [slachtoffer] om pedofiele contacten te bekostigen die drie vreemde mannen voor [slachtoffer] arrangeerden. [slachtoffer] beschikte evenwel zelf over voldoende geld en kon daar vrijelijk over beschikken. De noodzaak om verdachte daarvoor in te schakelen past hier niet bij.

6.1.3 [naam] werd bedreigd door vreemde mannen, aldus verdachte. Hierbij past niet dat de telefoon en de harde schijf juist bij [naam] werden verstopt en dat hij uitgerekend haar inschakelt om valse berichten aan de Pompekliniek te doen toekomen over de verdwijning van [slachtoffer].

6.1.4 De persoon van [slachtoffer] zoals die naar voren komt uit diverse getuigenverklaringen: een oppassende, nauwgezette man die zich aan alle regels hield die hem gesteld werden en die tevreden was met zijn leven in Arcuris (hem ontbrak alleen nog een vrouw), past niet bij de situatie waarin hij volgens verdachte verzeild is geraakt.

6.2 Ook is de rechtbank overtuigd in haar beslissing door de omstandigheid dat verdachte daags na de verdwijning van [slachtoffer] op 5 december 2003 aan [naam] de opdracht geeft om naar de Pompekliniek te bellen met een boodschap dat [slachtoffer] in Elst is op zoek naar vrouw en kinderen.

6.3 En ten slotte wordt de rechtbank eveneens bevestigd in haar beslissing door de omstandigheid dat de ontwijkende verklaringen die verdachte heeft afgelegd in het kader van de jegens hem gerezen verdenking over zijn betrokkenheid bij eerst verdwijning en daarna dood van [slachtoffer] grote gelijkenis vertonen met die afgelegd in het kader van de jegens hem gerezen verdenking over betrokkenheid bij de dood van zijn nichtje in 1994.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

MOORD

Het feit is strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Verdachte werd behandeld in een TBS-kliniek voor zijn stoornis: karakterneurose. Verdachte heeft evenwel in deze strafzaak geen enkel inzicht gegeven in zijn beweegredenen. Ook zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht of anderszins gebleken op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat het onderhavige delict door verdachte is begaan onder invloed van voornoemde stoornis. De rechtbank rekent daarom het feit onverminderd aan verdachte toe.

6. De motivering van de sanctie(s)

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:

- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;

- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:

- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 13 mei 2004; en

- Het verlengingsadvies van de Pompekliniek uit 2000; en

- Het verlengingsadvies van de Pompekliniek uit 2002.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op [slachtoffer]. Hij heeft het slachtoffer met een hard voorwerp op zijn hoofd en lichaam geslagen en hem vervolgens begraven, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is gestikt. Het gegeven dat het slachtoffer levend is begraven maakt het misdrijf naar het oordeel van de rechtbank extra gruwelijk.

Dit misdrijf heeft de samenleving in het algemeen en de medewerkers en de bewoners van de Pompekliniek en Arcuris in het bijzonder, ernstig geschokt. Met name de vrienden en medebewoners van [slachtoffer] hebben omtrent zijn lot lange tijd in onzekerheid verkeerd. Verdachte heeft geen enkel inzicht in zijn beweegredenen gegeven, zodat het motief waarom [slachtoffer] om het leven is gebracht tot op heden onopgehelderd is gebleven.

Verdachte is reeds eerder voor een levensdelict veroordeeld tot acht jaar gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling. Vanaf april 1999 verbleef verdachte in het kader van de hem opgelegde TBS-maatregel in de Pompekliniek te Nijmegen.Uit de TBS-verlengingsadviezen van 2000 en 2002 leidt de rechtbank af dat bij verdachte sprake is van een stoornis van de geestvermogens en een gebrekkige ontwikkeling, te weten een karakterneurose met onder meer een beperkte autonomie en gebrekkige gewetensvorming.

Uit de TBS-verlengingsadviezen blijkt voorts dat verdachte in eerste instantie het eerdere delict is blijven ontkennen. Eerst nadat overplaatsing naar een zogenaamde long-stay afdeling dreigde heeft verdachte meer openheid van zaken gegeven en het eerdere delict bekend.

De Pompekliniek concludeert in haar verlengingsadvies van 2002 om die reden dat verdachte slechts in beperkte mate van zijn behandeling heeft geprofiteerd, terwijl alle binnen de Pompekliniek beschikbare programmaonderdelen zijn ingezet.

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank stelt voorop dat ook bij de ernstigste misdrijven betekenis toekomt aan het inzicht dat de pleger van die misdrijven vanuit overwegingen van humaniteit in beginsel het perspectief moet worden geboden dat hij op enig moment weer in de samenleving terug zal kunnen keren. Om die reden wordt in ons land dan ook grote terughoudendheid betracht bij het opleggen van een levenslange gevangenisstraf.

Evenwel wordt een straf opgelegd ter vergelding en dient deze voorts ter bescherming van de maatschappij. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van verdachte het belang van vergelding en bescherming van de maatschappij dient te prevaleren. De rechtbank acht in dit verband van belang dat de noodzakelijke behandeling die verdachte sinds 1999 in de TBS-instelling is aangeboden mede ten gevolge van verdachtes houding nauwelijks effect heeft gesorteerd. Integendeel, in deze gecontroleerde en gestructureerde setting is verdachte in staat gebleken wederom een levensdelict te plegen. Deze omstandigheid alsmede de ernst van het misdrijf maakt het naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat verdachte ter bescherming van de maatschappij niet meer zal terugkeren in de samenleving.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een levenslange gevangenisstraf.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit.

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een levenslange gevangenisstraf.

Aldus gewezen door:

mr. J.P. Bordes, rechter, als voorzitter,

mr. W.J. Vierveijzer, rechter,

mr. M. Jansen, rechter,

in tegenwoordigheid van mr. M.A. Bijl, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2005.