Home

Rechtbank Arnhem, 01-11-2005, AU5986, AWB 05/1761 WAO

Rechtbank Arnhem, 01-11-2005, AU5986, AWB 05/1761 WAO

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
1 november 2005
Datum publicatie
10 november 2005
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2005:AU5986
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/1761 WAO

Inhoudsindicatie

In deze uitspraak is geoordeeld dat een verlaging van een WAO-uitkering als gevolg van de inwerkingtreding van het (nieuwe) Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten 2004 niet in strijd is met het EVRM. Weliswaar is dientengevolge sprake van een inbreuk op een eigendomsrecht als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, maar deze inbreuk is gerechtvaardigd nu deze rechtmatig is, een legitiem oogmerk van algemeen belang nastreeft (te weten het voorkomen van inactiviteit bij arbeidsongeschikten met duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid alsmede het doorvoeren van financiële besparingen) en er een behoorlijk evenwicht bestaat tussen de eisen van dat algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van de betrokkene (immers, de toepassing van het nieuwe Schattingsbesluit levert geen individuele, excessieve en disproportionele last voor betrokkene op).

Uitspraak

Rechtbank Arnhem

Sector bestuursrecht

Registratienummer: AWB 05/1761 WAO

Uitspraak

ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

[eiseres]

wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door drs. E.C. Spiering,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 13 april 2005, uitgereikt door het UWV te Arnhem.

2. Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die op dat moment werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, per 8 maart 2005 wordt herzien en nader wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 27 september 2005. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door

drs. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door G.M.M. Diebels, werkzaam bij het UWV Arnhem.

3. Overwegingen

Aan eiseres is met ingang van 15 oktober 2001 een volledige WAO-uitkering toegekend. Aangezien verweerder had vastgesteld dat eiseres niet beschikte over duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, is een arbeidskundige beoordeling destijds achterwege gebleven. Eiseres is op 3 november 2004 opnieuw medisch onderzocht, waarbij de verzekeringsarts heeft aangenomen dat zij inmiddels wel beschikte over duurzaam benutbare arbeidsmogelijk-heden, hetgeen erin heeft geresulteerd dat een zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) is opgesteld. Aan de hand van die FML heeft een arbeidskundige beoordeling plaatsgevonden conform het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheids-wetten 2004 (Staatsblad 2004, 434, hierna: Schattingsbesluit 2004). Deze herbeoordeling vormde voor verweerder aanleiding om het in rubriek 2 vermelde besluit van 18 januari 2005 te nemen, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd.

De medische beoordeling van verweerder wordt door eiseres niet betwist. Eiseres kan zich daarentegen niet verenigen met de arbeidskundige beoordeling. Zij stelt zich op het standpunt dat toepassing van het Schattingsbesluit 2004 onverenigbaar is met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: Eerste Protocol) en dat derhalve in het onderhavige geval het Schattingsbesluit 2004 buiten toepassing had moeten worden gelaten.

De rechtbank moet beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden en overweegt daartoe het volgende.

In artikel 14 van het EVRM is bepaald dat het genot van de rechten en vrijheden die in het EVRM zijn vermeld, moet worden verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.

Artikel 14 van het EVRM heeft naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige betekenis, maar speelt wel een belangrijke rol in aanvulling op de andere voorzieningen van het EVRM en de Protocollen. Artikel 14 EVRM beschermt namelijk individuele personen, in een gelijke situatie, tegen elke vorm van discriminatie gericht tegen het genot van zijn rechten, welke voortvloeien uit die voorzieningen. Wanneer een artikel waaruit een recht voortvloeit wordt ingeroepen wegens inbreuk op dat genot, zoals in dit geval artikel 1 van het Eerste Protocol, dan is het niet nodig om te beoordelen of er strijd is met artikel 14 EVRM.

Thans ligt dan nog (slechts) de vraag voor of de toepassing van het Schattingsbesluit 2004 al dan niet verenigbaar is met artikel 1 van het Eerste Protocol.

Artikel 1 van het Eerste Protocol bepaalt dat iedere natuurlijke of rechtspersoon recht heeft op het ongestoorde genot van zijn eigendom. Aan niemand zal zijn eigendom worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht.

De voorgaande bepalingen tasten echter op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen of boeten te verzekeren.

Het is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) dat artikel 1 van het Eerste Protocol een eenieder verbindende bepaling is in de zin van artikel 94 van de Grondwet, zodat deze bepaling door eiseres kan worden ingeroepen (zie bijvoorbeeld CRvB 22 december 1999, RSV 2000, 78).

Voorts heeft de CRvB erkend dat onder eigendom in de zin van dat artikel niet alleen wordt verstaan bestaande bezittingen, maar ook vermogensbestanddelen, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe de betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd (zie CRvB 5 december 2003, RSV 2004, 219). De onderhavige aanspraak betreft er een op voortzetting van de uitkering die eiseres toekwam ingevolge de bepalingen van de WAO en van de daarop gebaseerde regelingen die golden tot 1 oktober 2004, waaronder het toenmalige Schattingsbesluit.

Niet valt uit te sluiten dat de aanscherping in het Schattingsbesluit 2004 van de criteria voor het bepalen van algemeen geaccepteerde arbeid in het onderhavige geval er mede toe heeft geleid dat eiseres in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse is ingedeeld en haar WAO-uitkering is verlaagd. Derhalve is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een inbreuk op het in artikel 1 van het Eerste Protocol beschermde eigendomsrecht en ligt ter toetsing voor of aan de voorwaarden voor een dergelijke inbreuk is voldaan.

Het is vaste rechtspraak dat een inbreuk op eigendom gerechtvaardigd is indien deze naar nationaal recht rechtmatig is, er een legitiem oogmerk van algemeen belang mee wordt nagestreefd en er een behoorlijk evenwicht bestaat tussen de eisen van dat algemeen belang en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu (zie bijvoorbeeld CRvB 18 juni 2004, RSV 2004, 298).

Vooropgesteld wordt dat de inbreuk naar Nederlands recht rechtmatig is nu het Schattingsbesluit 2004 een algemene maatregel van bestuur is die is gebaseerd op artikel 18 van de WAO.

Volgens de nota van toelichting (Stb. 2004, 434, p. 5) streeft het Schattingsbesluit 2004 het volgende doel na:

“Er moet meer nadruk komen te liggen op arbeidsgeschiktheid dan op arbeidsongeschiktheid. [...] In het nieuwe stelsel moeten bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid de mogelijkheden van mensen meer gewicht krijgen. [...] Het schattingsbesluit bracht deze mogelijkheden onvoldoende naar voren omdat het vaak voorkwam dat er bij de theoretische schatting onvoldoende functies te duiden waren voor iemand, terwijl deze persoon ondanks zijn beperkingen door ziekte wel degelijk nog zou kunnen werken. Dit was een onbevredigende gang van zaken die leidde tot een te hoge mate van arbeidsongeschiktheid voor betrokkenen. Dit leidde weer tot onnodige of onnodig hoge uitkeringen, te hoge kosten en maatschappelijke inactiviteit.”

Op pagina 13 van de nota van toelichting zijn de verwachte besparingen gemotiveerd weergegeven.

Het nagestreefde doel van het Schattingsbesluit 2004 is derhalve tweeledig, enerzijds het voorkomen van onnodige inactiviteit bij arbeidsongeschikten met duurzaam benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid en anderzijds het doorvoeren van financiële besparingen in onder andere de WAO. De rechtbank is van oordeel dat hiermee het maatschappelijk belang tot bescherming van de economie van de staat wordt behartigd, waarmee een legitiem oogmerk wordt nagestreefd.

Thans resteert de vraag of er een behoorlijk evenwicht bestaat tussen de eisen van dit algemene belang en de bescherming van het eigendomsrecht van eiseres. Hierbij moet in acht worden genomen dat de wetgever een ruime beoordelingsmarge heeft zowel bij de vaststelling of een doel in het algemeen belang is, als bij de keuze van het middel om dat doel te bereiken.

De rechtbank is van oordeel dat toepassing van het Schattingsbesluit 2004 geen individuele, excessieve en disproportionele last voor eiseres oplevert. Het Schattingsbesluit 2004 zal immers in alle toekomstige beoordelingen worden gehanteerd, met uitzondering van de groep van uitkeringsgerechtigden die zijn geboren voor 1 juli 1954. Eiseres behoort derhalve niet tot een relatief kleine groep die in verhouding tot een andere groep onevenredig zwaar wordt getroffen. Dat de uit te voeren herbeoordelingen gefaseerd zullen plaatsvinden, doet daar niet aan af.

Voorts kan eiseres in aanmerking komen voor andere middelen voor haar levensonderhoud. Zo is er een speciale overgangsregeling getroffen, te weten de Tijdelijke regeling inkomensgevolgen herbeoordeelde arbeidsongeschikten (Staatscourant 2004, 242). Eiseres heeft er echter voor gekozen deze tegemoetkoming niet aan te vragen. Tot slot is van belang dat in het Nederlandse stelsel de Wet werk en bijstand als sociaal vangnet fungeert, waardoor het inkomen niet onder het bestaansminimum behoeft te komen. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat van een evenwichtige belangenafweging geen sprake is.

Eiseres heeft nog het arrest van het Europees Hof van de Rechten van de Mens aangehaald van 12 oktober 2004, Ásmundsson versus IJsland. Echter in dat geval bracht de wetswijziging een excessieve en disproportionele last voor de betrokkene mee nu de aanscherping van de desbetreffende regeling slechts voor een kleine groep mensen werd ingevoerd en de uitkering van die groep volledig werd ontnomen. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is dit niet het geval voor eiseres, zodat zij aan dit arrest geen steun kan ontlenen.

De rechtbank komt tot de slotsom dat de toepassing van het Schattingsbesluit 2004 in het bestreden besluit niet in strijd komt met artikel 1 van het Eerste Protocol. De stellingen van eiseres tegen het bestreden besluit treffen dan ook geen doel.

Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.

De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door mrs. M.J.P. Heijmans (voorzitter), W.F. Bijloo, en E.M. Vermeulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F.C. Hendriks, griffier, en in het openbaar uitgesproken door mr. Heijmans voornoemd, in tegenwoordigheid van de griffier voornoemd, op 1 november 2005.

De griffier, De voorzitter,

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Verzonden op: