Rechtbank Arnhem, 15-03-2006, AV8578, AWB 05/1984
Rechtbank Arnhem, 15-03-2006, AV8578, AWB 05/1984
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 15 maart 2006
- Datum publicatie
- 5 april 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2006:AV8578
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2008:BC9855, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 05/1984
Inhoudsindicatie
Bij de vaststelling van de gemiddelde rendementsgrondslag dient ook te worden meegenomen een banktegoed dat pas is ontstaan aan het einde van het jaar. De rechtbank kan artikel 5.2 van de Wet IB 2001 niet toetsen aan de redelijkheid en billijkheid.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1984
Uitspraakdatum: 15 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [Z], eiseres,
[gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P],
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres voor het boekjaar 1994/1995 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 8.309.752.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoren tot de stukken van het geding. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2005 te Arnhem. Partijen zijn daar verschenen. Namens eiseres is tevens [gemachtigde] verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
Tot november 1994 loopt het boekjaar van eiseres van 1 november tot en met 31 oktober.
Daarna wordt het boekjaar gewijzigd in het kalenderjaar. De aangifte en aanslag vennootschapsbelasting 1994/1995 betreffen daarom een lang boekjaar dat loopt van 1 november 1994 tot en met 31 december 1995.
Eiseres heeft zich begin 1992 borg gesteld ten behoeve van de ABN AMRO Bank en de Deutsche Bank voor schulden van [A] B.V. (hierna: [A]).
Op 29 maart 1993 (boekjaar 1992/1993) en op 16 november 1993 (boekjaar 1993/1994) heeft de Deutsche Bank een bedrag van respectievelijk ƒ 5.040.000 en ƒ 503.121 (DM 450.000) verhaald op eiseres uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst.
In het boekjaar 1992/1993 heeft eiseres een bedrag van ? 5.125.701 ten laste van de winst gebracht. Dit bedrag heeft zij in de aangifte vennootschapsbelasting 1992/1993 bij de fiscale winstberekening meegenomen als een buitengewone last onder de noemer
“ voorziening vordering [A]
o.a verlies bij overname vordering op [A]
(regresvordering uit hoofde van borgstelling)
inclusief rente op de vordering”
Eiseres heeft de regresvordering die zij kreeg op [A] geboekt tegen de waarde in het economisch verkeer.
Per 31 december 1995 heeft eiseres haar totale vordering op [A], waaronder de regresvordering, als informeel kapitaal ingebracht in [A].
3. Het geschil
In geschil is of artikel 13b, lid 4, Wet op de vennootschapsbelasting (tekst t/m 1995) (hierna: Vpb) van toepassing is ter zake van de informele kapitaalstorting per 31 december 1995, waardoor ten tijde van deze storting winst genomen dient te worden ter grootte van een eerdere afwaardering van een vordering. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres in het boekjaar 1992/1993 de regresvordering heeft afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst.
4. Beoordeling van het geschil
In artikel 13b, lid 4, Vpb is bepaald dat indien een vordering op een lichaam waarin een met de belastingplichtige verbonden lichaam een deelneming heeft, is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst van de belastingplichtige en (deels) wordt prijsgegeven, ter zake van het prijsgeven tot de winst van de belastingplichtige wordt gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering.
Tussen partijen is niet in geschil dat [A] een met eiseres verbonden lichaam is in de zin van artikel 13b, lid 6, Vpb.
Ook is niet in geschil dat de informele kapitaalinbreng van de regresvordering op 31 december 1995 kan worden aangemerkt als het prijsgeven van een deze vordering in de zin van artikel 13b, lid 4, Vpb.
Daarnaast bestaat tussen partijen overeenstemming dat het belastbaar bedrag voor het boekjaar 1994/1995 op ? 3.687.677 moet worden vastgesteld indien het standpunt van eiseres juist is.
Ter zake van de vraag of de regresvordering is afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst, overweegt de rechtbank het volgende.
Eiseres is uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst aangesproken en heeft uit dien hoofde betalingen aan de schuldeisers van [A] verricht. Ter zake daarvan heeft eiseres een regresvordering op [A] verkregen. Deze regresvordering heeft eiseres, in het kader van de bepaling van de totaalwinst, terecht te boek gesteld voor de waarde in het economische verkeer, hetgeen een aanmerkelijk lager bedrag is dan het bedrag dat eiseres uit hoofde van de borgstellingsovereenkomst heeft betaald. Tussen partijen is de waarde in het economische verkeer van de regresvordering niet in geschil. Anders dan verweerder stelt is eiseres niet gehouden de regresvordering te boek te stellen voor het bedrag dat zij heeft betaald, onmiddellijk gevolgd door een - ten laste van de Nederlandse winst komende - afwaardering naar de waarde in het economische verkeer. Dit betekent dat de regresvordering niet ten laste van de in Nederland belastbare winst is afgewaardeerd, zodat het bepaalde in artikel 13b, lid 4, Vpb toepassing mist.
Het beroep is derhalve gegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan-lei-ding verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiser in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Schadevergoeding
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de door haar in de bezwaarfase gemaakte -nog nader te specificeren- kosten voor rechtsbijstand op grond van artikel 8:73 van de Awb.
De rechtbank overweegt hieromtrent dat verweerder, indien zij een besluit neemt en handhaaft dat naderhand wordt vernietigd, een onrechtmatige daad jegens eiseres heeft begaan. Zelfs indien verweerder geen enkel verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad voor rekening van verweerder komt, tenzij zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in casu niet gebleken.
De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres ook in de bezwaarfase kosten van rechtsbijstand in redelijkheid heeft gemaakt. Aangezien eiseres deze kosten nog niet nader heeft gespecificeerd kan de rechtbank de omvang van de schadevergoeding nog niet vaststellen.
Ter voorbereiding van een nadere uitspraak op dit punt zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:73, tweede lid, van de Awb het onderzoek heropenen. De gemachtigde van eiseres wordt in de gelegenheid gesteld zich binnen een maand na de verzenddatum van deze uitspraak schriftelijk uit te laten over de omvang van de kosten die zien op de bezwaren tegen de aan eiseres opgelegde aanslag vennootschapsbelasting.
Verweerder krijgt de gelegenheid hierop te reageren.
7. Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 3.687.677 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt; en
- heropent het onderzoek over de omvang van de aan eiseres te vergoeden schade en stelt gemachtigde van eiseres in de gelegenheid zich hieromtrent binnen een maand na de verzenddatum van deze uitspraak uit te laten.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.M. Bijker - Veen, voorzitter, en mrs. A.J.H. van Suilen en M.C.G.J. van Well, rechters. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier, op 15 maart 2006.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.