Home

Rechtbank Arnhem, 22-11-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:2186 BH3475, AWB 07/1562

Rechtbank Arnhem, 22-11-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:2186 BH3475, AWB 07/1562

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
22 november 2007
Datum publicatie
19 februari 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BH3475
Zaaknummer
AWB 07/1562

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag MRB gehandhaafd omdat aannemelijk is dat een kilometeronderbreker is ingebouwd. Boete verminderd wegens samenloop en overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1562

Uitspraakdatum: 22 november 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 6 mei 2004 en tweetal naheffingsaanslagen en boetebeschikkingen motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) opgelegd, te weten:

• voor het tijdvak van 1 januari 1999 tot en met 7 juni 1999 een naheffingsaanslag [aanslagnummer] van € 856, bestaande uit € 428 enkelvoudige belasting van en een verzuimboete van € 428;

• voor het tijdvak van 8 juni 1999 tot en met 7 juni 2000 een naheffingsaanslag [aanslagnummer] van € 1.968, bestaande uit € 984 enkelvoudige belasting en een verzuimboete van € 984.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 maart 2007 de nageheven enkelvoudige belasting gehandhaafd en de verzuimboetes verminderd tot 50%, zijnde € 214 respectievelijk

€ 492.

Eiser heeft daartegen bij brief van 10 april 2007, ontvangen bij de rechtbank op 11 april 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2007 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A], werkzaam bij [B]. Namens verweerder is verschenen [C].

Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.

2. Feiten

Eiser was in het tijdvak 8 juni 1998 tot en met 7 juni 2000 taxichauffeur. Eiser was gedurende die periode kentekenhouder van een [auto] met kenteken [AA-BB-00] (hierna: de [auto]). Deze [auto] werd door eiser mede gebruikt voor zijn werkzaamheden als taxichauffeur [taxi nummer].

Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de juistheid van de door eiser gedane verzoeken tot teruggaven BPM betreffende de [auto] over de periode van 8 juni 1998 tot en met 7 juni 1999 en 8 juni 1999 tot en met 7 juni 2000. Tevens is bij dit boekenonderzoek gekeken naar de directe gevolgen voor de heffing van inkomstenbelasting, omzetbelasting en premie wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, echter uitsluitend voor wat betreft het privé-gebruik van de auto.

Ten behoeve van het onderzoek heeft eiser de volgende bescheiden ter beschikking gesteld:

- de rittenkaarten over de periode 4 juni 1998 tot en met 31 december 2000;

- de maandlijsten over de jaren 1999 en 2000;

- de kostenfacturen vanaf 1 juni 1998 tot en met 31 december 2000;

- de kasadministratie over de jaren 1998 tot en met 2000;

- de afschriften van de girorekening bij de [bank] met [rekeningnummer] over de jaren 1998 tot en met 2000;

- de overzichten van de creditkaart over de jaren 1998 tot en met 2000.

Eiser heeft de volgende bescheiden niet overgelegd:

- de gegevens van de taxameter;

- de declaraties van de ritten op rekening;

- de werkmappen/boekjes.

In het rapport van het boekenonderzoek van 6 februari 2004 (hierna: het rapport), opgemaakt door [D] en [E], is met betrekking tot de kilometeradministratie onder andere het volgende opgemerkt:

“(…)

3.5 Conclusie ten aanzien van de kilometeradministratie

Op grond van de volgende punten is er geen sprake van een juiste en controleerbare

kilometeradministratie:

- Van de in de administratie aanwezige rittenkaarten worden de vakken begintijd niet ingevuld en wordt veelvuldig de overige vakken niet conform de daarvoor geldende voorschriften ingevuld. Hierdoor is er dus op geen enkele wijze sprake van een controleerbare sluitende kilometeradministratie.

- In de auto is een kilometertelleronderbreker ingebouwd, waardoor er geen waarde aan de juistheid van de kilometeradministratie kan worden gehecht omdat de controleerbaarheid op volledigheid hierdoor onmogelijk wordt.

- De kilometerstand van de auto fluctueert ten opzichte van de stand van de rittenkaarten. Dit kan verklaart worden door het in- of uitgeschakeld zijn van de kilometertelleronderbreker.

- De auto rijdt daadwerkelijk rond op momenten dat er volgens de aanwezige administratie niet gereden is. Er kan op deze momenten met of zonder ingeschakelde taxameter gereden zijn. Door op deze momenten de kilometertelleronderbreker in te schakelen zijn deze kilometers niet meer te achterhalen en blijft de administratie op papier sluitend.

(…)”

In het rapport is met betrekking tot de overige administratie het volgende geconcludeerd:

“(…)

4.5 Conclusies ten aanzien van de overige administratie

Op grond van de volgende punten voldoet ook de overige administratie niet aan de eisen

zoals vermeld in artikel 52 van de Awr:

- Ten aanzien van de taxameter is er niet voldaan aan de bewaarplicht van artikel 52 Awr;

- De rittenkaarten zijn niet of niet volledig ingevuld;

- De ritten op rekening declaraties zijn niet bewaard dan wel niet overgelegd;

Door deze gebreken is de controle op de juistheid en volledigheid van de overige administratie onmogelijk geworden.

(…)”

Tot slot is in het rapport geconcludeerd dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard dient te worden.

Op grond van de voormelde bevindingen van het onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet overtuigend heeft aangetoond dat de [auto] voor ten minste 90% is gebruikt voor taxivervoer, zodat de teruggaven van BPM ten onrechte hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft daarom de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

Als bijlage B14 bij het verweerschrift zijn de processen-verbaal van de FIOD overgelegd die betrekking hebben op de taxicontroles uitgevoerd door de [FIOD]. Hierin zijn diverse verklaringen opgenomen van personen die[F] (hierna: [F]) hebben gewerkt. Onder meer is verklaard:

“U toont mij thans een inbeslag genomen agenda (...). Ik herken deze agenda als zijnde de agenda van de zaak, welke betrekking heeft op het jaar 2000. Deze agenda werd gebruikt om de afspraken voor de inbouw en reparaties te noteren. (....).”

“U toont mij nu een agenda (...). Ik herken deze agenda als onze agenda van de zaak. Hij heeft betrekking op het jaar 1999. In deze agenda werden de afspraken genoteerd voor de werkplaats, welke betrekking hadden op het inbouwen van allerlei apparatuur in taxi’s. Ook de onderbrekers werden hier in genoteerd”.

“ Om afspraken te noteren voor het inbouwen van een onderbreker werd in het begin gebruik gemaakt van een gele stift, later van de term diversen.”

“U kunt zien aan het woord ‘diverse’ dat het om een onderbreker gaat.”

“Omdat wij wisten dat het gebruik van kilometeronderbrekers illegaal was, konden we er ook geen factuur voor uitschrijven”

“Als een klant een taximeter ingebouwd wilde hebben, werd op aanvraag van de klant ook gelijk een schakelaartje tussen de pulsdraad geplaatst. Op het geheel van het inbouwen van een taximeter was het nagenoeg te verwaarlozen omtrent de tijd die nodig was voor het plaatsen van een schakelaar. Volgens mij werd er niet eens betaald voor zo’n schakelaar. Het zat bij het totale pakket in.”

“Door (.....) werden er in de jaren 1997, 1998 en 1999 gemiddeld zo’n zeven kilometertelleronderbrekers per week ingebouwd. Zeker weten doe ik dit niet. Het kunnen er ook meer geweest zijn. In ieder geval minder dan zeven zullen het er in ieder geval niet geweest zijn.”

Verweerder heeft als bijlage bij zijn verweerschrift een kopie van een bladzijde uit een agenda overgelegd waarop bij de datum 8 juni 1998 het volgende staat vermeld:

“(…)

[AA-BB-00] (…) 8/6/98

[mobiele telefoon]

[taxi nummer] Meter inbouw + Div.

[auto]

(…)”

Een van de medewerkers die de kilometertelleronderbrekers inbouwde, hield hiervan aantekeningen bij in een schrift. Over zijn aantekeningen in het schrift verklaart de medewerker:

“De datum is de datum waarop ik de kilometertelleronderbreker heb ingebouwd. Het

drie- of vier-cijferige getal betreft het taxinummer. Vervolgens heb ik het merk of

het type auto genoteerd. De aantekening “tijd 2” geeft een bepaalde schakeling aan.

Het geeft niets aan omtrent de tijdsduur van het inbouwen. De tijdsduur voor het

inbouwen is ongeveer 3 uur, maar dat is toch per auto verschillend.”

Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat de auto’s waarin een kilometertelleronderbreker (hierna: kto) werd aangetroffen of waarvan de eigenaren de inbouw van een kto bekenden, steeds op de door de medewerkers van [F] bij de FIOD beschreven wijze terug te vinden waren in de agenda van [F] en vaak ook in het bovengenoemde schrift van één van de inbouwmedewerkers.

Verweerder heeft als bijlage bij zijn verweerschrift een kopie van een bladzijde uit het schrift overgelegd waarop het volgende staat vermeld:

“8/6/98 [taxi nummer] [auto] tijd 3”.

Een kto zorgt ervoor dat de kilometerteller van de auto door middel van een schakelaar of afstandsbediening wordt uitgezet. Middels een kto kan (ook) de kilometerstand worden teruggezet naar de waarde die hij had vóór de aanvang van de rit. Het gevolg daarvan is dat de auto rond kan rijden zonder dat de kilometerstand van de auto oploopt.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of verweerder de naheffingsaanslagen MRB en de vergrijpboete terecht heeft opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de enkelvoudige belasting

Artikel 72, eerste lid, onderdeel n, van de Wet MRB bepaalt - kort gezegd - dat vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen die blijkens een ingevolge de Wet Autovervoer Personen geldige vergunning, dan wel voor zover afgegeven een vergunningbewijs, zijn bestemd om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel worden gebruikt.

Artikel 76 van de Wet MRB bepaalt dat bij constatering van het feit dat met betrekking tot een motorrijtuig ten onrechte een vrijstelling van belasting is verleend dan wel niet wordt voldaan aan de voor een vrijstelling gestelde voorwaarden, de belasting kan worden nageheven.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarde van artikel 72 van de Wet MRB dat de personenauto geheel of nagenoeg geheel, dat wil zeggen voor tenminste 90%, is gebruikt voor taxivervoer. De last te bewijzen dat aan de norm van 90% is voldaan rust op eiser.

De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de 90%-norm is voldaan en verwijst daarvoor naar haar overwegingen in de zaak 06/5509 BPM tussen eiser en de Belastingdienst[P] waarin op 29 juli 2007 uitspraak is gedaan.

Ten aanzien van de boete

Wat betreft de opgelegde boetes overweegt de rechtbank als volgt.

Uit het voorstaande volgt dat verweerder terecht MRB heeft nageheven over de in geding zijnde tijdvakken. Op grond van de artikelen 77e en 37 van de Wet MRB is artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing. Artikel 67c van de AWR bepaalt dat verweerder eiser een verzuimboete kan opleggen. Deze boete bedraagt, mede gelet op paragraaf 34 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, ten hoogste 100 percent van het bedrag dat niet aan belasting is betaald met een maximum van € 4.537.

In een tweetal brieven van 25 maart 2004 heeft verweerder medegedeeld dat op grond van artikel 37 MRB een verzuimboete ex artikel 67c van de AWR en paragraaf 34 van het BBBB zal worden opgelegd. De verzuimboete bedraagt 100%. Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar deze boete gematigd tot 50%.

Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank opzet bewezen, zodat een boete van 50% voor wat betreft de MRB in beginsel passend en geboden is. Aangezien in dit geval sprake is van samenloop van boetes in diverse met elkaar samenhangende en voor wat betreft het feitencomplex betreffende identieke zaken acht de rechtbank een verdere matiging tot 25% echter geboden.

Aangezien de boetebeschikkingen al op 25 maart 2004 zijn aangezegd, is de redelijke termijn van artikel 6 EVRM overschreden met een periode van meer dan een jaar. Nu niet gebleken is dat verweerder bij de matiging van de boete hiermee rekening heeft gehouden zal de rechtbank de boete verminderen met 40% van het door de rechtbank eerder vastgestelde bedrag. De rechtbank stelt de boete over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 7 juni 1999 vast op € 64 en voor het tijdvak 8 juni 1999 tot en met 7 juni 2000 op € 148.

Gelet op het bovenstaande dient het beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond te worden verklaard. De uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikkingen moet worden vernietigd.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 voor de bezwaarprocedure (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het hoorgesprek met een waarde per punt van € 161 en een wegingsfactor 1) en op € 644 voor de beroepsprocedure (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslagen MRB ongegrond;

- verklaart het beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikkingen;

- vermindert de boete over het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 7 juni 1999 tot € 64 en voor het tijdvak 8 juni 1999 tot en met 7 juni 2000 tot € 148 ;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 966, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van

€ 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 22 november 2007

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van

L.A. Witten, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.