Home

Rechtbank Arnhem, 17-01-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:98 BC2702, AWB 06/4810

Rechtbank Arnhem, 17-01-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:98 BC2702, AWB 06/4810

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
17 januari 2008
Datum publicatie
25 januari 2008
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BC2702
Zaaknummer
AWB 06/4810

Inhoudsindicatie

De Vereniging van Reizigers heeft de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) verzocht om tegen de luchtvaartmaatschappijen KLM en SLM op de vliegroute Amsterdam-Paramaribo-Amsterdam maatregelen te treffen vanwege gestelde overtredingen van de Verordening (EG) nr. 261/2004 die op 17 februari 2005 in werking getreden. Weigering van de IVW om maatregelen te treffen omdat van (structurele) schendingen van de Verordening niet is gebleken. De IVW heeft echter onvoldoende onderzocht of schendingen zich hebben voorgedaan. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

Registratienummer: AWB 06/4810

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

Vereniging Van Reizigers (VVR), eiseres,

gevestigd te Nijmegen,

en

de Minister van Verkeer en Waterstaat, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 11 augustus 2006.

2. Procesverloop

Bij brief van 6 februari 2006 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de fictieve weigering van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) om tegen de luchtvaartmaatschappijen KLM en SLM op de vliegroute Amsterdam-Paramaribo-Amsterdam maatregelen te treffen vanwege overtredingen van de Verordening (EG) nr. 261/2004 die op 17 februari 2005 in werking is getreden.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het niet nemen van handhavingsmaatregelen tegen de SLM en de KLM ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 6 december 2007. Eiseres is aldaar verschenen, vertegenwoordigd door de heren M. Jankie en L. Biervliet. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer mr. M.B. Gschwind.

3. Overwegingen

3.1 Artikel 11.15, tweede lid, van de Wet Luchtvaart (WL) luidt: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van overtreding door luchtvaartmaatschappijen van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 259/91 (PbEU L 46).

Artikel 16, eerste en derde lid, van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (‘de Verordening’) luidt: (1) Elke lidstaat wijst een instantie aan die verantwoordelijk is voor de handhaving van de verordening met betrekking tot de vluchten vanuit de zich op het grondgebied van de lidstaat bevindende luchthavens en met betrekking tot de vluchten vanuit een derde land naar deze luchthavens. In voorkomend geval neemt deze instantie de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de rechten van de passagiers worden geëerbiedigd. De lidstaten delen de commissie mee welke instantie overeenkomstig dit lid is aangewezen. (3) De door de lidstaten vastgestelde sancties voor overtreding van deze verordening moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 2, eerste lid, sub d, van het Instellingsbesluit Inspectie Verkeer en Waterstaat, luidt: De Inspectie Verkeer en Waterstaat is, voorzover dit niet bij of krachtens de wet aan anderen is opgedragen of gemandateerd, belast met uitvoering en handhaving van wetgeving op het terrein van: (d) de luchtvaart.

3.2 Eiseres is een vereniging die op grond van haar statuten tot doel heeft de belangenbehartiging van de reizende consument op de route van, naar en tussen onder meer Suriname en Nederland. Verscheidene consumenten hebben eiseres gemeld dat de luchtvaartmaatschappijen KLM en/of SLM de Verordening hebben overtreden bij de uitvoering van de vlucht waarop zij passagier waren. Eiseres heeft een deel van deze klachten aan de IVW toegezonden en deze verzocht om handhavend op te treden jegens KLM en/of SLM. De IVW heeft dat geweigerd.

3.3 Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de Verordening in een aantal aan de IVW gemelde gevallen niet van toepassing is, zoals op vluchten door de SLM van Paramaribo naar Amsterdam. Voorts is slechts van een aantal vluchten waarbij een overtreding wordt gesteld, melding gedaan bij de IVW. Sommige gestelde overtredingen dateren van vóór 17 februari 2005, dus voor de inwerkingtreding van de Verordening, zodat de Verordening daarop niet van toepassing is. Voor het overige deel van de klachten dat ziet op vertraging is verweerder van mening dat niet is gebleken dat de Verordening is overtreden. Verder betwist verweerder de stelling dat de luchtvaartmaatschappijen voor de vluchten van Paramaribo naar Amsterdam de plicht negeren om passagiers vooral bij langdurige vertragingen schriftelijk op hun rechten te wijzen. Verweerder stelt voorts dat de IVW alleen handhavend optreedt als een luchtvaartmaatschappij de Verordening structureel schendt en dat van een structurele schending door SLM en/of KLM niet is gebleken.

Eiseres heeft de juistheid van het bestreden besluit beargumenteerd bestreden, waarop hieronder, voor zover noodzakelijk, nader zal worden ingegaan.

Recht op eerlijk proces

3.4 Eiseres heeft gesteld dat verweerder bij de behandeling van het bezwaar in strijd met onder meer artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 7:5, eerste lid, aanhef en sub b, van de Awb heeft gehandeld, doordat de heer Jusia betrokken was bij de totstandkoming van primaire besluiten en hij ook betrokken was bij de besluitvorming op bezwaar. Verweerder zou daarmee het recht van eiseres op een eerlijk proces hebben geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank valt op grond van de gedingstukken evenwel niet in te zien dat het recht op een eerlijk proces is geschonden, nu geen primair besluit is genomen en in het bestreden besluit voor het eerst het standpunt van verweerder ten aanzien van het verzoek om handhaving wordt verwoord. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.

Overtreding

3.5 De rechtbank dient allereerst te beoordelen of een overtreding van de Verordening heeft plaatsgevonden, op grond waarvan verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Eiseres heeft gesteld dat KLM en SLM de verordening hebben overtreden doordat aan passagiers bij vertraging bijstand noch verzorging is geboden en passagiers niet, althans onvoldoende, geïnformeerd zijn over hun rechten op grond van de Verordening. Eiseres heeft dit standpunt onderbouwd door overlegging van elf schriftelijke klachten van verschillende passagiers. De rechtbank stelt vast dat vier van deze klachten ([klager I], [klager II], [klager III] en [klager IV]) zien op vluchten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van de Verordening. De verordening is dan ook niet van toepassing op deze klachten. Eén klacht ([klager V]) ziet op een vlucht die heeft plaatsgevonden nadat het bestreden besluit is genomen, zodat deze klacht buiten het bestek van deze procedure valt. Eén klacht ([klager VI]) ziet niet op overtreding van deze Verordening, zodat ook deze klacht buiten het bestek van deze procedure valt. Ten aanzien van twee klachten stelt de rechtbank vast dat deze, conform de Verordening, door de luchtvaartmaatschappij zijn afgehandeld. Ten aanzien van drie klachten ([klager VII], [klager VIII] en [klager IX]) overweegt de rechtbank als volgt.

Eiseres heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank, conform artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, voldoende gegevens aangereikt ten behoeve van een onderzoek naar de vraag of zich een overtreding van de Verordening heeft voorgedaan.

Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat zijn onderzoek naar genoemde drie klachten zich heeft beperkt tot navraag bij de luchtvaartmaatschappij naar haar visie op deze klachten. Verder onderzoek heeft volgens verweerder niet plaatsgevonden. Verweerder heeft zich op grond van dit beperkte onderzoek in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de Verordening is overtreden. De rechtbank acht dat in strijd met de op verweerder rustende plicht bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen, zoals deze is opgenomen in artikel 3:2 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor onvoldoende duidelijk geworden of een overtreding van de Verordening heeft plaatsgevonden. Het had op de weg van verweerder gelegen om, met de hem ter beschikking staande middelen, zelf onderzoek te doen naar de feiten, onder meer door middel van controle van de door eiseres en de luchtvaartmaatschappij verstrekte gegevens.

3.6 Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, waarmee het besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Gelet hierop kunnen de overige beroepsgronden onbesproken blijven.

3.7 Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 3:2 van de Awb zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen.

3.8 Nu niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, ziet de rechtbank geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. De rechtbank bepaalt voorts, met toepassing van artikel 8:74 van de Awb, dat verweerder het griffierecht aan eiseres vergoedt.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt het bestreden besluit;

bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Minsterie van Verkeer en Waterstaat) het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,- aan haar vergoedt.

Aldus gegeven door mr. S.H. Bokx-Boom, voorzitter, en mr. L. van Gijn en mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Woestenburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2008. .

De griffier, De voorzitter,

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op: 17 januari 2008