Home

Rechtbank Arnhem, 08-06-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:926 BM7166, AWB 09/2232

Rechtbank Arnhem, 08-06-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:926 BM7166, AWB 09/2232

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
8 juni 2010
Datum publicatie
9 juni 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BM7166
Zaaknummer
AWB 09/2232

Inhoudsindicatie

Toepassing van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2009 van de gemeente Nijmegen is in gevallen van personen zoals betrokkene strijdig met de bedoeling van de wetgever.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

registratienummer: AWB 09/2232

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 8 juni 2010

inzake

[eiser], eiser,

wonende te [woonplaats],

tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluit van verweerder van 2 mei 2009 (lees: 2 juni 2009).

2. Procesverloop

Eiser heeft op 21 februari 2009 een aanvraag om een langdurigheidstoeslag ingediend als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (Wwb).

Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 18 maart 2009 afgewezen.

Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.

Tegen dit besluit is beroep ingesteld.

Naar de door partijen ingebrachte stukken, waaronder het verweerschrift, wordt hier kortheidshalve verwezen.

Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 20 oktober 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. F. Grootveld, en S. van Cleef, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.

De rechtbank heeft op 23 oktober 2009 het onderzoek heropend teneinde nadere vragen te stellen aan partijen. Beide partijen hebben gereageerd en in dat verband stukken overgelegd.

De rechtbank heeft nadien op 29 januari 2009 (lees: 2010) bepaald dat het geding ter verdere behandeling wordt verwezen naar een meervoudige kamer van de rechtbank.

Met toestemming van beide partijen heeft de meervoudige kamer van de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

3. Overwegingen

Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het inkomen van eiser op de peildatum van 1 januari 2009 hoger was dan de voor hem toepasselijke bijstandsnorm, zodat op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wwb in verbinding met artikel 1, eerste lid aanhef en onder c, van de Verordening Langdurigheidstoeslag 2009 (hierna: de Verordening) de aanvraag moet worden afgewezen. Volgens verweerder is in de Verordening geen ruimte geboden voor een overschrijding van de inkomensgrens. Voorts is verweerder niet gebleken van redenen om af te wijken van de algemene regel.

Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Op zijn stellingen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wwb zoals dat luidde ten tijde hier in geding verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.

Ingevolge artikel 8, eerste lid aanhef en onder d, van de Wwb, stelt de gemeenteraad bij verordening regels vast met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36.

De gemeenteraad van de gemeente Nijmegen heeft hieraan gevolg gegeven door vaststelling van de Verordening.

In artikel 1, eerste lid aanhef en onderdeel b, van de Verordening, voor zover hier van belang, wordt onder langdurig verstaan: een aaneengesloten periode van 60 maanden. In onderdeel c van deze bepaling wordt het begrip laag inkomen gedefinieerd als: een inkomen dat niet hoger is dan 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Op grond van onderdeel d wordt als peildatum beschouwd de datum waarop in enig jaar het recht op langdurigheidstoeslag ontstaat.

Eiser ontvangt sinds 1 november 1994 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, welke ten tijde hier in geding € 914,04, inclusief vakantiegeld bedroeg. De voor eiser toepasselijke bijstandsnorm bedroeg € 898,70, inclusief vakantiegeld. Sinds 2004 heeft eiser elk jaar (tot en met 2008) een bedrag aan langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 36 van de Wwb (zoals dat luidde tot en met 31 december 2008) ontvangen.

De rechtbank stelt vast dat het inkomen van eiser ten tijde hier in geding hoger was dan het bedrag van de toepasselijke bijstandsnorm. De rechtbank stelt echter tevens vast dat het inkomen van eiser in de jaren 2004 tot en met 2008 onder de bijstandsnorm gelegen was en dat eiser gelet op zijn volledige arbeidsongeschiktheid geen uitzicht heeft op inkomensverbetering in de toekomst.

Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van artikel 36 van de Wwb zoals dat luidde ten tijde hier in geding, heeft de wetgever de invulling van criteria om voor langdurigheidstoeslag in aanmerking te komen, overgelaten aan de gemeenten. Dit brengt mee dat de begrippen “langdurig laag inkomen” en “geen zicht op inkomensverbetering” in de gemeentelijke verordening nader moeten worden gedefinieerd. Er wordt vanuit gegaan dat met de nieuwe regeling de zogenaamde armoedeval voorkomen wordt. Dit kan doordat gemeenten de mogelijkheid krijgen een glijdende schaal te hanteren waardoor een iets hoger inkomen niet meteen leidt tot het verlies van langdurigheidstoeslag (TK 2007-2008, 31 441, nr. 3, blz. 5, 6). Verder wordt de verwachting uitgesproken dat: “de toekomstige regelingen op lokaal niveau de huidige doelgroep niet zullen uitsluiten en dat gemiddeld genomen de hoogte van de lokale langdurigheidstoeslag ook weinig zal afwijken van de huidige landelijke regeling, waardoor zich geen grote inkomenseffecten zullen voordoen” (TK 2007-2008, 31 441, nr. 3, blz. 7).

Uit de hiervoor vermelde kamerstukken leidt de rechtbank af dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om de mogelijkheid open te laten dat personen die onder de regeling, zoals die van kracht was tot en met 31 december 2008, recht hadden op langdurigheidstoeslag, daarvan onder de nieuwe (lokale) regeling worden uitgesloten.

De rechtbank stelt vast dat zulks i.c. wel is geschied door de klaarblijkelijke en niet nader gemotiveerde keuze van de gemeenteraad van Nijmegen om personen als eiser, die gedurende een reeks van jaren van een minimaal inkomen hebben moeten rondkomen maar bij de aanvraag van de langdurigheidstoeslag een marginaal hoger inkomen genoten dan de toepasselijke bijstandsnorm, buiten de reikwijdte van de langdurigheidstoeslag te houden.

In het geval van eiser leidt dat ertoe dat overschrijding van de bijstandsnorm met ongeveer € 180 per jaar een verlies van € 350 aan langdurigheidstoeslag tot gevolg heeft. Eiser gaat er dus per saldo fors op achteruit zonder dat er sprake is van enig zicht op inkomensverbetering. De rechtbank is om die reden van oordeel dat toepassing van artikel 1, eerste lid aanhef en onder c, van de Verordening in het onderhavige geval strijdig is met de bedoeling van de wetgever zoals hiervoor weergegeven.

Gelet op het bovenoverwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat de hoogte van het inkomen van eiser ten tijde hier in geding, niet aan toekenning van langdurigheidstoeslag in de weg staat. Het bepaalde in artikel 1, eerste lid aanhef en onder c, van de Verordening, dient naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser dan ook buiten toepassing te blijven.

Nu het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 7:12 van de Awb zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding het geschil finaal te beslechten door, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder c, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en aan eiser – met inachtneming van de in de Verordening gehanteerde bedragen – over het jaar 2009 een langdurigheidstoeslag toe te kennen van € 350.

De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Eiser heeft verzocht om vergoeding van reiskosten. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht berekend op basis van openbaar vervoer, tweede klasse, en begroot op € 10,78.

Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

De rechtbank

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het bestreden besluit;

III. herroept het besluit van 18 maart 2009;

IV. bepaalt dat aan eiser over het jaar 2009 een langdurigheidstoeslag wordt toegekend van € 350;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI. veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 10,78;

VII. bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 aan hem vergoedt.

Aldus gegeven door mrs. E. Klein Egelink, als voorzitter, G.H.W. Bodt en J.M.C Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 8 juni 2010

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Verzonden op: 8 juni 2010