Home

Rechtbank Arnhem, 16-12-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:2502 BO8093, AWB 10/1175

Rechtbank Arnhem, 16-12-2010, ECLI:NL:RBARN:2010:2502 BO8093, AWB 10/1175

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 december 2010
Datum publicatie
21 december 2010
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2010:BO8093
Zaaknummer
AWB 10/1175

Inhoudsindicatie

Teruggaafverzoeken (18 stuks) omzetbelasting. Niet tijdig beslist door verweerder. Verweerder moet binnen drie maanden alsnog beslissen op straffe van dwangsom van EUR 100 per dag met een maximum van EUR 15.000.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummers: AWB 10/1175, 10/1177, 10/1179, 10/1180, 10/1182, 10/1183, 10/1185, 10/1188, 10/1189, 10/1191, 10/1193, 10/1195, 10/1196, 10/1199, 10/1201 en 10/1202

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 16 december 2010

inzake

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Arnhem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Eiseres heeft de volgende maandaangiften omzetbelasting gedaan:

Jaar Tijdvak Aangiftenummer Verzochte teruggaaf Datum indiening

[000]B01: aangifte

2008 Januari 8010 € 9.754 21 februari 2008

Februari 8020 € 148.974 11 maart 2008

Maart 8030 € 110.903 29 april 2008

April 8040 € 153.229 29 mei 2008

Mei 8050 € 99.214 30 juni 2008

Juni 8060 € 21.014 16 juli 2008

Juli 8070 € 79.024 30 augustus 2008

Augustus 8080 € 162 30 september 2008

September 8090 € 121.440 31 oktober 2008

Oktober 8100 € 51.878 29 november 2008

November 8110 € 11.989 18 december 2008

December 8120 € 21.780 29 januari 2009

2009 Januari 9010 € 20.687 25 februari 2009

Februari 9020 € 20.154 26 maart 2009

Maart 9030 € 36.422 30 april 2009

April 9040 € 1.404 30 mei 2009

Mei 9050 € 3.754 30 juni 2009

Juni 9060 € 5.181 28 juli 2009

Deze aangiften hebben geleid tot een achttiental teruggaafverzoeken in de zin van artikel 33 van de Wet op de omzetbelasting 1968. Door verweerder is op deze teruggaafverzoeken niet beschikt.

Eiseres heeft bij brief van 26 maart 2010, ontvangen door de rechtbank op 29 maart 2010, beroep ingesteld gericht tegen het niet-tijdig beslissen.

Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2010 te Arnhem.

De gemachtigde van eiseres mr. [gemachtigde] is daar verschenen, bijgestaan door

[A], [B] en [C]. Namens verweerder zijn verschenen drs. [gemachtigde], [D] en [E].

De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres heeft door het doen van maandaangiften over de periode januari 2008 tot en met juni 2009 achttien teruggaafverzoeken ingediend, zoals onder 1 genoemd.

Naar aanleiding van deze teruggaafverzoeken heeft verweerder verzocht om inzage in de administraties over de jaren 2007 tot en met 2009.

Medio 2008 is door eiseres een kort geding aangespannen om te komen tot de teruggaafverzoeken, dan wel een recht op een voorschot. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen (uitspraak van rechtbank Arnhem, 23 september 2008, 173374/KG ZA 08-484).

Op 20 november 2008 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder. In een gespreksnotitie is daarover onder meer opgenomen:

‘(…)

Invoer administratie 2007 is bijna gereed volgens [A]. ‘hou het er maar op dat het door mijn personeel gebeurt”. Hij zal contact met ons opnemen als het helemaal klaar is voor de voortzetting/aanvang van het boekenonderzoek. Voorraadwaardering eind 2006 is natte vingerwerk geweest. [A] heeft een “samenstellingsopdracht” dus controleert hij niets. Daarentegen weet het met grote stelligheid te vertellen dat er geen malversaties geschieden binnen de [F]. ‘

Op 24 december 2009 is door [G], werkzaam bij Belastingdienst Limburg, kantoor Roermond aan de behandelend inspecteur een renseignement toegezonden met daarin de volgende mededeling:

‘Volgens mijn gegevens heeft [X] B.V., [A-straat 1] [Q], [000].B.01, een of meer facturen niet (geheel) betaald. Het betreft de op bijgaande lijst vermelde facturen.

Op grond van artikel 29, lid 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is zij daarom nu de (in het verleden) in aftrek gebrachte omzetbelasting verschuldigd.’

Op 26 maart 2010 is door verweerder besloten dat het boekenonderzoek zou worden hervat. Tegelijkertijd is door eiseres eveneens op 26 maart 2010 bij de rechtbank beroep ingediend tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Hierdoor is door verweerder geen uitvoering gegeven aan het besluit het boekenonderzoek te hervatten.

Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd verklaard dat de schade ziet op de kosten van de procedure, die volgens de laatste berekening zo’n € 38.000 bedragen. Hier moeten nog de kosten van de onderhavige procedure worden bijgeteld.

Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij het punt van de ingebrekestelling laat vallen.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of:

1- verweerder niet tijdig heeft beschikt op de teruggaafverzoeken omzetbelasting van eiseres;

2- eiseres in aanmerking komt voor een schadevergoeding ex artikel 8:73 Awb;

3- eiseres in aanmerking komt voor een integrale vergoeding van de proceskosten.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep

Partijen zijn het er over eens dat aan de formele vereisten voor het instellen van het beroep is voldaan. Eiseres is ontvankelijk in beroep.

Niet-tijdig beslissen

Op grond van artikel 4:13, tweede lid van de Awb dient verweerder binnen 8 weken na ontvangst van een aanvraag te beslissen. Op grond van artikel 4:15 Awb kan deze beslistermijn door verweerder onder voorwaarden worden verlengd.

Naar het oordeel van de rechtbank dient een verzoek om teruggaaf in de zin van artikel 33 van de Wet op de omzetbelasting 1968 te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 4:13 Awb. Hierop dient op grond van het tweede lid binnen een termijn van 8 weken te worden beslist. Voor het laatste teruggaafverzoek, het teruggaafverzoek over de maand juni 2009 zoals deze op 28 juli 2009 is ingediend, verliep deze termijn 8 weken na 28 juli 2009. Dit was op 22 september 2009. Hieruit volgt dat verweerder op alle ingediende teruggaafverzoeken niet conform de in artikel 4:13, tweede lid, van de Awb gestelde termijn heeft beslist.

Verweerder stelt dat het aan het gedrag van eiseres zelf te wijten is dat tot op heden nog geen beschikkingen op de verzoeken om teruggaaf zijn genomen, omdat zij verweerder niet in staat heeft gesteld de volledige administratie in te kunnen zien. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan op de weg van verweerder gelegen om de beslistermijn overeenkomstig artikel 4:15 Awb te verlengen. Een dergelijke termijnverlenging vangt aan op de dag van verzending van de uitnodiging om een aanvraag met gegevens aan te vullen en eindigt op de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn is verstreken. Verweerder heeft van deze mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt.

Op 20 november 2008 heeft tussen partijen het laatste (inhoudelijke) gesprek plaatsgevonden. Daarna is door eiseres meerdere malen verzocht om een besluit. Pas op 26 maart 2010 heeft verweerder besloten om een boekenonderzoek in te stellen. Gedurende de periode 20 november 2008 tot 26 maart 2010 heeft verweerder verzuimd enige actie te ondernemen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat te lang, zoals ook door verweerder zelf is erkend tijdens de mondelinge behandeling.

Nu verweerder tot op heden niet op de teruggaafverzoeken heeft beslist, dient het beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen gegrond te worden verklaard. Tevens zal de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb opdragen om binnen drie maanden na de dag van de verzending van de uitspraak alsnog op de teruggaafverzoeken te beslissen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27a Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR) bepalen dat de bevoegdheden van Hoofdstuk VIII, afdeling 2 gedurende de genoemde periode van drie maanden herleven. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb dat verweerder een dwangsom van

€ 100 per teruggaafverzoek verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000 per teruggaafverzoek.

Schadevergoeding en proceskostenvergoeding

Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen om op grond van artikel 8:73 en 8:75 van de Awb de door haar geleden schade te vergoeden. Desgevraagd heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat het verzoek ex artikel 8:73 Awb ziet op de gemaakte kosten van de procedure. Ook overigens heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er andere schade ontstaan is door het niet nemen van een besluit. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het verzoek alleen gericht is op een integrale proceskostenvergoeding ex artikel 8:75 van de Awb.

Artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: BPB) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden van het forfaitaire tarief af te wijken. Uit de parlementaire behandeling van de Wet kosten bestuurlijke voorprocedures blijkt dat de wetgever bij bijzondere omstandigheden denkt aan zeer schrijnende gevallen (TK 1999-2000, 27 024, nr. 3, blz. 7). Naar het oordeel van de rechtbank levert in het onderhavige geval de gang van zaken, waarbij verweerder na eerder genoemde periode nog geen beschikkingen heeft gegeven, geen bijzondere omstandigheid op in de zin van artikel 2, lid 3, van het BPB. Gelet op de handelswijze van eiseres is de ontstane vertraging bij het niet-tijdig beslissen niet geheel te wijten aan verweerder.

Nu van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, lid 3, van het BPB geen sprake is, dient voor de in de beroepsfase beroepsmatig verleende rechtsbijstand derhalve een forfaitaire kostenvergoeding te worden toegekend.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1,5 in verband met samenhang van meer dan 4 zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- draagt verweerder op om op straffe van een dwangsom binnen drie maanden na de dag waarop deze uitspraak is verzonden alsnog op de teruggaafverzoeken te beslissen. Gelet op het financiële belang, heeft de rechtbank de dwangsom vastgesteld op € 100 per dag per teruggaafverzoek met een maximum van

€ 15.000 per teruggaafverzoek;

- verklaart dat de bevoegdheden van Hoofdstuk VIII, afdeling 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen herleven gedurende genoemde periode van drie maanden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.311;

- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 297 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. van den Hurk, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op: 16 december 2010

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.