Home

Rechtbank Arnhem, 13-10-2011, BT8425, AWB 10/2768

Rechtbank Arnhem, 13-10-2011, BT8425, AWB 10/2768

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
13 oktober 2011
Datum publicatie
18 oktober 2011
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2011:BT8425
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 10/2768

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de eigen aangifte OB over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 januari 2011. In geschil is of eiseres over dit tijdvak ten onrechte OB op aangifte heeft voldaan over haar prestaties jegens onderdelen van de fiscale eenheid (FE). Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres voldoet aan alle drie)de voorwaarden om deel uit te kunnen maken van de bestaande FE, hetgeen eiseres betoogt en verweerder bestrijdt. Dit is niet het geval. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 10/2768

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 13 oktober 2011

inzake

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland, kantoor Nijmegen, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Eiseres heeft over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2010 op aangifte een bedrag van € 6.192 aan omzetbelasting (hierna: OB) voldaan. In dit bedrag is begrepen een bedrag van € 172 voor leveringen die zijn verricht aan de fiscale eenheid [A] c.s.

Op 2 maart 2010 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de eigen aangifte. Zij heeft daarbij verzocht om teruggave van € 172.

Bij brief van 14 juli 2010 heeft verweerder het bezwaar afgewezen. In die brief is tevens vermeld dat zij de toelichting bevatte op de uitspraak die eiseres binnenkort zou ontvangen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 augustus 2010 het bezwaar opnieuw afgewezen.

Eiseres heeft bij brief van 26 juli 2010, ontvangen door de rechtbank op 27 juli 2010 beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft op 22 juli 2011 een pleitnota ingediend. Verweerder heeft daarvan een afschrift ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2011 te Arnhem.

Namens eiseres is daar verschenen drs. [gemachtigde] (hierna: gemachtigde). Namens verweerder is verschenen mr. [gemachtigde].

Het beroep is gelijktijdig behandeld met het beroep van F.E. [A] c.s. , welk beroep is geregistreerd onder nummer 10/3868.

2. Feiten

De vennootschappen [B] B.V. en [C] B.V. houden elk 50 procent van de aandelen in [A] B.V. (hierna: de holding).

Holding houdt op haar beurt alle aandelen in [D] B.V. (hierna: [D]), [E] B.V. (hierna: [E]) en eiseres.

[D] exploiteert, als franchisenemer, een supermarkt. Deze supermarkt is gelegen in een winkelcentrum. [E] exploiteert een aantal panden en parkeerplaatsen, waaronder het pand waarin de supermarkt wordt geëxploiteerd en een kelderruimte voor de duurzame energieinstallatie van eiseres.

Eiseres exploiteert het duurzame energiesysteem dat binnen het gehele winkelcentrum werkzaam is: zij levert tegen vergoeding warmte, koude, elektriciteit en gekoeld water aan de winkels en aan de appartementen.

Sinds 2005 vormt de holding gezamenlijk met [D] en [E] een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (hierna: de [F]).

De belastbare omzet van de holding wordt voor ongeveer 90% ontvangen van [D] en [E]. De resterende 10% omzet is afkomstig van eiseres.

De [F] is met circa 22% de grootste afnemer van eiseres. Voor het overige deel (78%) geldt dat de afnemers zowel ondernemers als niet-ondernemers (particulieren) in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) zijn.

3. Geschil

In geschil is of eiseres over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2010 ten onrechte OB op aangifte heeft voldaan over de door haar verrichte prestaties jegens de onderdelen van de [F]. Meer in het bijzonder is in geschil of eiseres voldoet aan de voorwaarden om tezamen met [D] en [E] een fiscale eenheid te vormen in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet OB, hetgeen eiseres betoogt en verweerder bestrijdt.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres en de [F] financieel en organisatorisch voor 100% met elkaar zijn verweven. Zij zijn verdeeld over de vraag of sprake is van (voldoende) economische verwevenheid.

De economische verwevenheid tussen de [F] en eiseres bedraagt volgens eiseres 25,3% (bestaande uit de omzet uit onderlinge prestaties 22% plus de omzet van de gezamenlijke klanten 3,3%). Volgens eiseres is hiermee sprake van economische verwevenheid.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat van economische verwevenheid geen sprake is.

4. Beoordeling van het geschil

Artikel 4, vierde lid, laatste volzin, van de Zesde richtlijn (thans artikel 11, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EG) staat de lidstaten toe in het binnenland gevestigde personen die juridisch gezien wel zelfstandig zijn, doch financieel, economisch en organisatorisch nauw met elkaar verbonden zijn, tezamen als één belastingplichtige aan te merken. Nederland heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door in artikel 7, vierde lid, van de Wet OB, voor zover hier van belang, te bepalen dat ondernemers die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen, als één ondernemer worden aangemerkt.

Naar het oordeel van de rechtbank strookt het met de tekst en de strekking van voormelde bepalingen van de richtlijn en de wet voor een fiscale eenheid als voorwaarde te stellen dat de verwevenheid zowel op financieel als organisatorisch en economisch opzicht bestaat. Dit houdt mede in dat ook in het geval dat in financieel en organisatorisch opzicht sprake is van de vereiste verwevenheid, beoordeeld dient te worden of van verwevenheid in economisch opzicht sprake is.

Van verwevenheid in economisch opzicht is sprake indien de activiteiten van de vennootschappen in hoofdzaak strekken tot verwezenlijking van een zelfde economisch doel, zoals de bediening van een gemeenschappelijke klantenkring, dan wel de activiteiten van de ene vennootschap in hoofdzaak ten behoeve van de andere vennootschap worden uitgeoefend (Hoge Raad 22 februari 1989, nr. 25.068, BNB 1989/112).

Met een economische verwevenheid van – in het onderhavige geval – maximaal 25,3% wordt naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan het “in hoofdzaak”-criterium. Zelfs kan niet gezegd worden dat de omzet van eiseres in belangrijke mate verkregen wordt van [D] en [E]. In dit verband merkt de rechtbank op dat bij een dergelijke omzetverhouding ook geen sprake is van een nauwe verwevenheid in economisch opzicht als bedoeld in meergenoemde richtlijnbepaling.

Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. M.C.G.J. van Well en mr. D.B. Bijl, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op: 13 oktober 2011

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.