Home

Rechtbank Arnhem, 05-04-2012, BW0952, 12/868

Rechtbank Arnhem, 05-04-2012, BW0952, 12/868

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
5 april 2012
Datum publicatie
5 april 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2012:BW0952
Zaaknummer
12/868

Inhoudsindicatie

De beslissing van de geheimhoudingskamer van 7 februari 2012 brengt niet mee dat verweerder gehouden is de betreffende passages openbaar te maken. Verweerder heeft immers de vrijheid om bepaalde stukken – ondanks de beslissing van de geheimhoudingskamer – niet ongeschoond in te brengen. In een geval als het onderhavige waarin verweerder weigert te voldoen aan de verplichting om bepaalde stukken over te leggen is sprake van een in artikel 8:31 van de AWB beschreven situatie. Het is vervolgens aan de belastingrechter die de hoofdzaak behandelt om aan die weigering de gevolgen te verbinden die hem geraden voorkomen. Verzoek tot voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, belastingkamer

registratienummers: AWB 12/868 en 12/869

uitspraak van 5 april 2012 van de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb in het geding tussen

[X], wonende te [Z], verzoeker, vertegenwoordigd door

[gemachtigde]

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Nijmegen, verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde],

1. Procesverloop

De zogenoemde "geheimhoudingskamer" van de rechtbank Arnhem (sector bestuursrecht, belastingkamer) heeft op 7 februari 2012 een verzoek van verweerder ex artikel 8:29 van de Awb, strekkende tot beperkte kennisneming van stukken deels toegewezen en deels afgewezen (LJN BV2902). Voor zover hier van belang overweegt de geheimhoudingskamer als volgt:

"Ten aanzien van de overeenkomst met de tipgever en diens verklaring (stukken 4 en 7)

(…)

14. Ten aanzien van de naam van de tipgever beroept verweerder (voorzieningenrechter: de Belastingdienst) zich uitsluitend op het belang van diens privacy. (…) Voor wat betreft de inhoud van de overeenkomst stelt verweerder zich op standpunt dat het staatsbelang en de voorkoming van onevenredige benadeling dan wel bevoordeling zich tegen openbaarmaking verzet.

(…)

16. Met betrekking tot het belang van privacy voor de tipgever overweegt de rechtbank als volgt. De enkele stelling dat een aanmerkelijke kans aanwezig bestaat dat zich bedreigingen en represailles voor zullen doen tegen de tipgever en/of gezins- en familieleden is onvoldoende om reeds daarom een belang bij beperkte kennisneming op die grond aanwezig te achten. Vereist is dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de mogelijkheid van bedreiging en represailles in dit concrete geval aanwezig is. Verweerder heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt zodat deze stelling hem niet kan baten.

17. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de identiteit van de tipgever niet relevant is aangezien het niet gaat om de betrouwbaarheid van de tipgever maar om de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie. Dit standpunt gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat een onlosmakelijk verband tussen de persoon van de tipgever en de door hem verstrekte informatie. Naast de betrouwbaarheid van de informatie heeft eiser er immers belang bij ook zelfstandig de betrouwbaar van de tipgever te kunnen toetsen. Het standpunt van verweerder dient derhalve te worden verworpen en de naam van de tipgever dient aan eiser bekend te worden gemaakt.

18. Uit het vorenstaande volgt dat ook de verklaring van eiser (stuk 7) in zijn geheel openbaar dient te worden gemaakt.

19. Voor wat betreft de inhoud van de overeenkomst overweegt de rechtbank als volgt. De Staat der Nederlanden heeft welbewust en weloverwogen de beslissing genomen een overeenkomst aan te gaan met een tipgever en deze in ruil voor verstrekte informatie een financiële vergoeding in het vooruitzicht te stellen. Verweerder heeft vervolgens de informatie die op deze wijze is verkregen gebruikt voor het opleggen van belastingaanslagen en vergrijpboetes aan (kennelijk onder meer) eiser. Dit leidt ertoe dat de gehele inhoud van de overeenkomst voor eiser relevant is voor een inhoudelijke beoordeling van de opgelegde belastingaanslagen en boetes. In de overeenkomst kunnen immers aspecten voorkomen die voor deze beoordeling van belang kunnen zijn. Dit leidt ertoe dat naar het oordeel van de rechtbank de door verweerder aangevoerde redenen niet aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van eiser, zodat geen sprake is van een gerechtvaardigd belang van verweerder bij geheimhouding van de inhoud van de overeenkomst.

(…)

Ten aanzien van het proces-verbaal en ambtsedige verklaringen (stukken 5, 6 en 8)

24. Het proces-verbaal van de FIOD-ECD, AH-4, d.d. 1 oktober 2009 betreft de vaststelling van de identiteit van de tipgever. De ambtsedige verklaring van een tweetal ambtenaren van de FIOD-ECD – genummerd G1-01 – van 1 oktober 2009 betreft een verslag van een gesprek met de tipgever over met name de herkomst van de door de tipgever verstrekte gegevens. De ambtsedige verklaring van een tweetal ambtenaren van de FIOD-ECD – genummerd AH-2 – eveneens van 1 oktober 2009, betreft een verslag van een gesprek met de tipgever over de aard en de interpretatie van de verstrekte gegevens.

(…)

26. Voor het proces-verbaal betreffende de vaststelling van de identiteit van de tipgever verwijst de rechtbank naar de onderdelen 16. en 17. van deze beslissing. Hieruit volgt dat de naam van de tipgever en het onderzoek naar zijn identiteit aan eiser bekend dient te worden gemaakt.

27. Bij deze belangenafweging ten aanzien van de inhoud van beide ambtsedige verklaringen dient te worden beoordeeld of belangen van verweerder bij geheimhouding wegens (i) het belang van verweerder bij (controle)strategische overwegingen (verklaring met nummer AH-4) en (ii) het staatsbelang (verklaring met nummer G1-01) aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van eiser bij openbaarmaking van deze verklaringen.

28. De rechtbank heeft na bestudering vastgesteld dat de ambtsedige verklaring met nummer AH-4 inzicht geeft in de achtergrond van de tipgever alsmede de achtergrond en herkomst van de door de tipgever verstrekte gegevens. De ambtsedige verklaring met nummer G1-01 geeft inzicht in de aard van de door de tipgever verstrekte gegevens.

29. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de verklaring met nummer AH-4 geen informatie aangetroffen die een beperkte kennisneming rechtvaardigt op grond van het belang van verweerder bij een effectieve controle en controlestrategie. Naar het oordeel van de rechtbank komt zodanige informatie in deze verklaring niet voor. Wel bevat deze verklaring gegevens die voor eiser van direct belang kunnen zijn voor de toetsing van de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie en derhalve voor de toetsing van de aan hem opgelegde belastingaanslagen. Dit leidt tot de conclusie dat de door verweerder aangevoerde redenen niet aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van eiser.

30. Voor het door verweerder aangevoerde staatsbelang verwijst de rechtbank allereerst naar onderdeel 19. van deze beslissing. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de verklaring evenwel geen informatie die het staatsbelang kunnen schaden. Wel bevat deze verklaring gegevens die voor eiser van direct belang kunnen zijn voor de toetsing van de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie en derhalve voor de toetsing van de aan hem opgelegde belastingaanslagen. Dit leidt tot de conclusie dat de door verweerder aangevoerde redenen niet aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van eiser. Een uitzondering dient te worden gemaakt voor wat in de verklaring is opgenomen ten aanzien van de door de tipgever verstrekte informatie ten aanzien van de bijlagen genummerd D-15 tot en met D-19."

Naar aanleiding van deze beslissing heeft de rechtbank - bij brief van 7 februari 2012 - verweerder in de gelegenheid gesteld om aan te geven welke gevolgen hij aan die beslissing verbindt. Daarbij is opgemerkt dat, indien verweerder verzoekt de betreffende stukken terug te sturen, aan dat verzoek gevolg zal worden gegeven.

Verweerder heeft bij brief van 23 februari 2012 aan de rechtbank verzocht om de stukken ten aanzien waarvan het verzoek tot beperkte kennisneming is afgewezen te retourneren en medegedeeld dat deze niet in ongeschoonde vorm zullen worden overgelegd.

Aan het verzoek tot terugzending van de (ongeschoonde) stukken is vervolgens voldaan door de rechtbank.

Verzoeker heeft bij brief van 24 februari 2012 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verzoeker vordert – op straffe van verbeurte van een dwangsom – te gelasten dat verweerder uitvoering geeft aan de beslissing van de geheimhoudingskamer van 7 februari 2012.

Bij brief van 9 maart 2012 heeft verweerder voornoemde vordering gemotiveerd bestreden.

2. Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Beslist wordt als volgt.

De beslissing van de geheimdhoudingskamer van 7 februari 2012 brengt niet mee dat verweerder gehouden is de betreffende passages openbaar te maken. Verweerder heeft immers de vrijheid om bepaalde stukken – ondanks de beslissing van de geheimhoudingskamer – niet ongeschoond in te brengen.

In dit kader is artikel 13, zesde lid van de "Procesregeling bestuursrecht 2010" van belang. Dit artikel luidt als volgt:

"Indien de rechtbank het verzoek om beperking van de kennisneming afwijst, stelt de rechtbank de verzoeker in de gelegenheid binnen vier weken schriftelijk mee te delen welke consequenties hij aan de beslissing van de rechtbank verbindt. De rechtbank voldoet aan een in reactie hierop gedaan verzoek tot terugzending van de stukken waarop het verzoek betrekking heeft.".

De rechtbank heeft aan deze bepaling voldaan door middel van haar aan verweerder gerichte brief van 7 februari 2012 waarin verweerder in de gelegenheid is gesteld om aan te geven welke gevolgen hij aan de beslissing van de geheimhoudingskamer verbindt. Voorts heeft de rechtbank de betreffende stukken aan verweerder teruggestuurd nadat verweerder daarom had verzocht op 23 februari 2012.

In een geval als het onderhavige waarin verweerder weigert te voldoen aan de verplichting om bepaalde stukken over te leggen is sprake van een in artikel 8:31 van de AWB beschreven situatie. Het is vervolgens aan de belastingrechter die de hoofdzaak behandelt om aan die weigering de gevolgen te verbinden die hem geraden voorkomen.

Onder deze omstandigheden past het niet dat de voorzieningenrechter verweerder - bij wege van een voorlopige voorziening - op straffe van verbeurte van een dwangsom verplicht om de geheimgehouden passages te openbaren. Daarmee zou de door verweerder weloverwogen en welbewust gekozen proceshouding, waartoe hij door de de wet in staat wordt gesteld, worden gefrustreerd.

Het voorgaande betekent dat de vordering van verzoeker dient te worden afgewezen.

3. Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.F. Geerling, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr.drs. J. Vriezen, griffier.

De griffier, De voorzieningenrechter,

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2012.

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: