Rechtbank Breda, 28-06-2004, AP4512, 1356-04
Rechtbank Breda, 28-06-2004, AP4512, 1356-04
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 28 juni 2004
- Datum publicatie
- 28 juni 2004
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2004:AP4512
- Zaaknummer
- 1356-04
- Relevante informatie
- Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023], Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 40, Wetboek van Strafrecht [Tekst geldig vanaf 01-07-2023] art. 289, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025], Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 51a, Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 351
Inhoudsindicatie
Vrouw vermoordt haar man die haar jarenlang heeft geterroriseerd. Beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 1356-04
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[Verdachte],
geboren op [geboortedatum en geboorteplaats],
wonende te Breda,
thans gedetineerd in PI Breda Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen te Breda,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Plasman, advocaat te Amsterdam.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
zij op of omstreeks 13 maart 2004 te Breda
opzettelijk en met voorbedachten rade M. Toprakci van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die
Toprakci meermalen, althans eenmaal (telkens) (op korte afstand) met een
pistool, althans een vuurwapen in de borst en/of de buik, althans in het
(boven)lichaam geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde Toprakci is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 maart 2004 te Breda
opzettelijk en met voorbedachten rade M. Toprakci van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die
Toprakci meermalen, telkensop korte afstand met een
pistool, in de borst en de buik, geschoten,
tengevolge waarvan voornoemde Toprakci is overleden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Namens verdachte is aangevoerd dat geen sprake is van moord nu verdachte voorafgaande aan het afvuren van twee kogels op M. Toprakci geen moment heeft gehad van kalm beraad en rustig overleg op het door haar te nemen of genomen besluit. Daartoe is in het bijzonder gewezen op haar geestestoestand, welke het verdachte onmogelijk zou maken kalm en rustig na te denken.
De rechtbank overweegt het volgende.
In tegenstelling tot handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling staat handelen met voorbedachte raad. Daarvan is sprake indien verdachte tijd heeft gehad zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat zij over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de verklaringen van verdachte, waarbij zij zich het meeste heeft herinnerd, maakt de rechtbank op dat verdachte bij aankomst bij haar woning naar binnen is gegaan toen zij [slachtoffer] en diens partner zag en in de keuken een glas water heeft gedronken. Vervolgens is zij naar buiten gegaan waarbij zij een bankafschrift van haar zoon [I.] mee heeft genomen. Buiten is over en weer gesproken tussen verdachte en [slachtoffer]. Laatstgenoemde heeft daarbij beledigende woorden geuit en verdachte heeft tegen hem gezegd dat hij weg moest gaan. Op enig moment is verdachte naar binnen gegaan en heeft zij de voordeur achter zich dichtgedaan. Zij is naar de woonkamer gelopen, waar al enige tijd onder een kast een wapen en kogels lagen. Verdachte heeft het wapen gepakt, de patroonhouder met kogels gevuld en het wapen doorgeladen. Vervolgens is zij naar buiten gelopen, heeft haar arm met het wapen omhoog gebracht en twee kogels afgevuurd die in de zijkant van het lichaam van [slachtoffer] zijn binnengedrongen.
Gelet op voormelde loop der gebeurtenissen heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank tijd gehad zich te beraden zoals hierboven is aangegeven. De geestestoestand van verdachte was niet zodanig dat zij tot geen enkele oordeelsvorming in staat was. Dit blijkt uit de omstandigheid dat verdachte volgens de deskundigen Ligthart en Neissen verminderd toerekeningsvatbaar was te achten, hetgeen enige vorm van oordeelsvorming niet uitsluit. Dit wordt ook bevestigd door het feit dat verdachte zelf ook heeft verklaard dat zij het wapen doelbewust is gaan pakken.
Derhalve is sprake van moord.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
moord.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Namens verdachte is aangevoerd dat zij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat sprake is van psychische overmacht. Daartoe is gesteld dat verdacht lijdt aan het in de Amerikaanse literatuur bekende “Battered women syndrom”. Ten gevolge daarvan zou verdachte onder voortdurende innerlijke angsten leven die haar leven beheersten. In het bijzonder is gewezen op de angst dat de confrontatie op 13 maart 2004 onontkoombaar zou leiden tot een conflict tussen [slachtoffer] en een van haar zonen. Bij verdachte bestond de innerlijke angst dat de betreffende zoon [slachtoffer] zou doden omdat deze eerder tegen haar had gezegd dat hij dit zou doen indien verdachte zou worden lastiggevallen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Van psychische overmacht kan worden gesproken indien verdachte in een zodanige toestand van psychische drang verkeerde dat zij niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan. Daarbij dient in ogenschouw te worden genomen de mate van drang, de vraag of weerstand tegen die drang redelijkerwijs te vergen was en of anders handelen redelijkerwijs tot te mogelijkheden behoorde.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van met name verdachte en haar kinderen vast dat verdachte vanaf haar 13e jaar lichamelijk en geestelijk leed is aangedaan door [slachtoffer]. Dat geldt evenzo voor haar kinderen. Blijkens de conclusies van de deskundigen Ligthart en Neissen heeft dit bij verdachte geleid tot het ontstaan van een dysthyme stoornis. De rechtbank acht tevens aannemelijk dat een en ander bij verdachte heeft geleid tot het bestaan van angst voor [slachtoffer], welke meer manifest moet zijn geweest op die momenten dat verdachte daadwerkelijk met [slachtoffer] werd geconfronteerd, zoals ook op 13 maart 2004. De geestestoestand van verdachte en de door de raadsman vermelde angsten van verdachte, zoals hierboven aangegeven, geven aanleiding te oordelen dat verdachte in elk geval mede heeft gehandeld onder een psychische drang. Dit oordeel vindt steun in de conclusies van de deskundigen Ligthart en Neissen. Zij beschrijven deze drang als een samengaan van emoties zoals gekrenktheid, boosheid, en teleurstelling omdat verdachtes eer (wederom) in het openbaar was bezoedeld.
Ten aanzien van de vraag of het bestaan van deze psychische drang tot het oordeel moet leiden dat verdachte niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte is op 13 maart 2004, zoals hiervoor onder 8.2 is overwogen, een eerste maal haar woning binnengegaan, is naar buiten gegaan na een bankafschrift van haar zoon te hebben gepakt, is vervolgens wederom naar binnen gegaan, heeft het pistool onder de kast vandaan gepakt en het pistool met kogels geladen en is daarna nogmaals naar buiten gelopen, zulks naar eigen zeggen met de bedoeling [slachtoffer] te bedreigen omdat zij wilde dat hij wegging. Zij heeft vervolgens geroepen “Ga weg of ik schiet” en heeft vervolgens ook geschoten.
Waar verdachte naar eigen zeggen het pistool doelbewust is gaan halen, waarbij onder andere het pakken van het pistool en het laden daarvan de nodige aandacht en concentratie moeten hebben gevergd, is het handelen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank tevens het gevolg geweest van een bewust genomen besluit. Dit betekent dat de psychische drang niet allesoverheersend is geweest. Gelet op deze door de rechtbank aangenomen geestelijke toestand was van verdachte, ondanks dat zij door [slachtoffer] wederom werd belaagd, redelijkerwijs te vergen dat zij weerstand zou bieden aan de drang [slachtoffer] te doden en aldus een van de ernstigste strafbare feiten te plegen. In het rapport van de deskundigen Ligthart en Neissen zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat verdachte daartoe op dat moment in staat was. Voorts geldt dat verdachte zich op het moment van het pakken van het pistool in de veiligheid van haar woning bevond. Op dat moment was er geen aanleiding aan te nemen dat een van haar angsten acuut realiteit zou worden.
Wat betreft de angst van verdachte dat een van haar zonen bij het zien van een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] [slachtoffer] zou doden, overweegt de rechtbank dat, waar geen der zonen daadwerkelijk aanwezig was, voor verdachte niet de situatie bestond dat zij onvermijdelijk diende te kiezen tussen zelf [slachtoffer] te doden in plaats van een van haar zonen.
Vorenstaande betekent dat de rechtbank niet tot het oordeel komt dat verdachte in een zodanige toestand van psychische drang verkeerde dat zij redelijkerwijs niet anders kon of behoorde te handelen dan zij heeft gedaan.
De rechtbank acht zich met het aanwezige psychologische rapport voldoende voorgelicht zodat geen aanleiding bestaat voor nader onderzoek.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep op psychische overmacht te worden verworpen. Verdachte is derhalve strafbaar.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
De officier van justitie heeft tegen verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaar geëist
Moord wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als het ernstigste commune misdrijf dat we kennen. Het doden van een medemens is onomkeerbaar. Dieper ingrijpen in een mensenleven dan door dat leven te beëindigen is niet denkbaar. Om die reden worden aan de daders van deze ernstige misdrijven veelal langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd.
In de onderhavige zaak zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat, ten voordele van verdachte, rekening houden met de bijzondere omstandigheden van het geval. Zoals hiervoor reeds beschreven is verdachte jarenlang ernstig lichamelijk en geestelijk mishandeld door het slachtoffer. Zelfs nadat zij gescheiden van hem leefde, bleef [slachtoffer] haar met grote regelmaat lastig vallen. Tengevolge hiervan kampte verdachte met heftige angstgevoelens. Dit blijkt ook uit het psychologisch rapport dat omtrent haar persoon is uitgebracht door dr. drs. Ligthart en drs. Neissen. De rapporteurs concluderen dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in die zin dat er sprake is van een dysthyme stoornis bij een neurotische persoonlijkheidsorganisatie, mede voortdurend door een angstige stemming en verschijnselen van posttraumatische stress door langdurige mishandeling. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde waren deze stoornis en de hiervoor aangegeven overige symptomen eveneens aanwezig. Deze stoornis maakte de drempel om geweld te gebruiken lager, met name vanuit de depressieve defaitistische houding en gevoelsvervlakking van verdachte, die waarschijnlijk samenhangt met haar geschiedenis van jarenlange mishandeling en krenking. Er is bij verdachte, gelet op het bovenstaande, sprake van een verminderde toerekeningsvatbaarheid, aldus de rapporteurs.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Andere omstandigheden die de rechtbank ten gunste van verdachte betrokken heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf zijn de leeftijd van verdachte, het feit dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en het feit dat zij, gelet op de taalbarrière, in detentie in een isolement verblijft.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur dient te worden opgelegd.
12 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde parti[B.] heeft immateriële schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van €. 10.000,-- terzake van hetgeen bewezen is verklaard. De benadeelde partij is niet getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd. Er bestaat doorgaans voor nabestaanden dan ook geen recht op vergoeding van immateriële schade. Nu de rechtbank overigens niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die vergoeding van deze schade rechtvaardigen zal de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 27 en 289 van het wetboek van strafrecht.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij bepaalt dat de benadeelde partij [B.] niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil (BP.15)
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Geloven, voorzitter, mr. De Ruijter en mr. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van Beijsterveldt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 juni 2004.