Rechtbank Breda, 04-03-2008, BC8850, AWB 07/207
Rechtbank Breda, 04-03-2008, BC8850, AWB 07/207
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 4 maart 2008
- Datum publicatie
- 8 april 2008
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2008:BC8850
- Zaaknummer
- AWB 07/207
Inhoudsindicatie
Belanghebbende maakt deel uit van een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor een aantal aan de fiscale eenheid opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. In geschil is het antwoord op de vraag of dit terecht is gebeurd.
De rechtbank verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 2006, nr. 41.316, BNB 2006/312. Tegen de beschikking fiscale eenheid is door belanghebbende geen bezwaar of beroep aangetekend, zodat deze beschikking door het verstrijken van de termijnen voor het instellen van deze rechtsmiddelen, onherroepelijk is geworden. De beschikking fiscale eenheid waarbij belanghebbende mede als onderdeel van de fiscale eenheid is aangemerkt, is derhalve geldig. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vraag of terecht is aangenomen dat sprake is van een fiscale eenheid dan niet meer aan de orde komen in een procedure over de aansprakelijkstelling van een onderdeel van die fiscale eenheid.
Uitspraak
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/207
Uitspraakdatum: 4 maart 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 7 december 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking tot aansprakelijkstelling voor de aan de fiscale eenheid [B.V.] en [belanghebbende] opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting.
Zitting
Een onderzoek ter zitting is met toestemming van partijen achterwege gebleven.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende maakt deel uit van de fiscale eenheid [B.V.] en [belanghebbende] (hierna: de fiscale eenheid), een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Bij beschikking van 11 september 2006 is belanghebbende op grond van artikel 43, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk gesteld voor de bovenvermelde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting, opgelegd aan de fiscale eenheid, ten bedrage van gezamenlijk € 40.849. De aansprakelijkstelling is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak op bezwaar door de ontvanger verminderd tot een bedrag van € 34.056. Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende terecht aansprakelijk is gesteld.
2.3. Belanghebbende is van mening dat hij geen ondernemer is in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Zesde Richtlijn van 17 mei 1977 en dat hij dientengevolge geen deel kan uitmaken van de fiscale eenheid. De beschikking waarbij belanghebbende mede als onderdeel van de fiscale eenheid is aangemerkt is naar zijn mening ongeldig zodat de beschikking aansprakelijkstelling geen grondslag heeft.
2.4. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in het arrest van 27 januari 2006, nr. 41.316, BNB 2006/312, is de betekenis van een ingevolge artikel 7, lid 4, van de Wet op de omzetbelasting 1968 door de inspecteur te geven beschikking gelegen in de rechtszekerheid, ter bescherming van belastingplichtigen tegen de mogelijkheid dat bij een verschil van mening tussen de inspecteur en hen over het bestaan van een fiscale eenheid en/of het tijdstip waarop deze is ingegaan, een beslechting van dat geschil in de door de inspecteur voorgestane zin tot gevolg zou hebben dat zij tegen hun wil als fiscale eenheid worden behandeld voor een periode gelegen vóór het moment waarop de inspecteur zijn standpunt terzake bekend heeft gemaakt.
2.5. De beschikking fiscale eenheid is, na een daartoe gedaan verzoek van belanghebbende, afgegeven op 13 december 2002. Tegen deze beschikking is door belanghebbende geen bezwaar of beroep aangetekend, zodat deze beschikking door het verstrijken van de termijnen voor het instellen van deze rechtsmiddelen, onherroepelijk is geworden. De beschikking fiscale eenheid waarbij belanghebbende mede als onderdeel van de fiscale eenheid is aangemerkt, is derhalve geldig. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vraag of terecht is aangenomen dat sprake is van een fiscale eenheid dan niet meer aan de orde komen in een procedure over de aansprakelijkstelling van een onderdeel van die fiscale eenheid.
2.6. Niet in geschil is dat de fiscale eenheid de genoemde naheffingsaanslagen omzetbelasting onbetaald heeft gelaten. Belanghebbende is als onderdeel van de fiscale eenheid terecht voor de litigieuze bedragen aansprakelijk gesteld.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 4 maart 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.