Home

Rechtbank Breda, 25-09-2008, BG3787, 07/4925

Rechtbank Breda, 25-09-2008, BG3787, 07/4925

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
25 september 2008
Datum publicatie
7 november 2008
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BG3787
Formele relaties
Zaaknummer
07/4925

Inhoudsindicatie

Artikel 13 lid 2 Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen, Nota van toelichting. WW-uitkering komt niét in de plaats van WAO-uitkering, maar in de plaats van ZW-uitkering, naast ongewijzigde WAO-uitkering. Dan WW-dagloon niet berekenen door evenredige verlaging van WAO-dagloon.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, team bestuursrecht

procedurenummer: 07 / 4925 WW

uitspraak van de meervoudige kamer

in de zaak van

[eiser],

wonende te Zundert, eiser,

gemachtigde mr. E. van der Heijden,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV; kantoor Breda), verweerder.

1. Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 oktober 2007 (bestreden besluit), inzake de hoogte van zijn uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW).

Het beroep is behandeld ter zitting van de enkelvoudige kamer van 15 april 2008, waar eiser na voorafgaande mededeling niet is verschenen, en waar verweerder is vertegenwoordigd door [gemachtigde verweerder].

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Bij beslissing van 23 april 2008 is de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.

Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven uitspraak te doen zonder nadere zitting.

2. Beoordeling

2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiser ontvangt sinds 8 april 2003 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), aanvankelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Met ingang van 8 oktober 2004 is deze uitkering voortgezet als een vervolguitkering.

Op 16 augustus 2004 is eiser werkzaamheden in loondienst gaan verrichten.

Hij heeft zich op 17 augustus 2005 ziek gemeld. Met ingang van 14 september 2005 is eisers WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% omdat hij op dat moment vier weken toegenomen arbeidsongeschikt was en de arbeidsongeschiktheid voortkwam uit dezelfde oorzaak.

Met ingang van 15 februari 2006 is het dienstverband van eiser geëindigd en is hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Het geïndexeerde ZW-dagloon bedraagt per 1 juli 2007 € 123,57. Met ingang van 22 februari 2007 is eisers WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. De ZW-uitkering is beëindigd op 14 augustus 2007. Met ingang van deze datum heeft eiser een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.

Bij besluit van 6 september 2007 heeft verweerder aan eiser met ingang van 14 augustus 2007 een WW-uitkering toegekend, in aanvulling op de gedeeltelijke WAO-uitkering. Toepassing gevend aan artikel 13, tweede en zesde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit dagloonregels) heeft verweerder de WW-uitkering gebaseerd op een dagloon van € 25,12.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat verweerder het WW-dagloon heeft afgeleid van het WAO-vervolgdagloon. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

2.2 Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat ingevolge artikel 13 van het Besluit dagloonregels de WW-uitkering alleen moet worden afgeleid van het WAO-vervolgdagloon als sprake is van theoretische afschatting in het kader van de WAO. Dat is hier niet aan de orde, volgens eiser. Hij heeft de rechtbank verzocht artikel 13, zesde lid, van het Besluit dagloonregels onverbindend te verklaren voor zover deze bepaling verweerder zou verplichten het WW-dagloon te baseren op het WAO-vervolgdagloon.

Voorts heeft eiser aangevoerd dat artikel 13 van het Besluit dagloonregels een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen werkloze werknemers mèt en werkloze werknemers zonder gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering, terwijl de functie waaruit zij werkloos zijn geworden voor beide werknemers passend was.

Eiser heeft verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente.

2.3 In artikel 45, eerste lid, van de WW is bepaald dat voor de berekening van de uitkering, waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat, als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

In het tweede lid is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld.

Aan het tweede lid is toepassing gegeven in het Besluit dagloonregels (Stb 2005, 546).

In artikel 13, tweede lid, van het Besluit dagloonregels, zoals dat luidde tot 31 december 2007, is bepaald dat het WW-dagloon van de werknemer die op de eerste werkloosheidsdag, of op de eerste dag van herleving van het recht op werkloosheidsuitkering, een uitkering op grond van de WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% ontvangt, wordt vastgesteld door evenredige verlaging van het laatstelijk geldende WAO-dagloon. Het WW-dagloon (de rechtbank leest: WAO-dagloon) wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de uitkering, waarvoor het dagloon wordt vastgesteld, in de plaats is gekomen voor de uitkering op grond van de WAO.

2.4 De rechtbank zal eerst stilstaan bij de vraag in hoeverre artikel 13, tweede lid, van het Besluit dagloonregels van betekenis is bij de vaststelling van eisers dagloon.

Mede gelet op de Nota van toelichting bij het Besluit dagloonregels, meer in het bijzonder op de artikelsgewijze toelichting bij artikel 13, constateert de rechtbank dat deze bepaling ziet op de situatie van een werknemer die na herbeoordeling in het kader van de WAO in geringere mate dan voorheen arbeidsongeschikt wordt geacht en bij wie daardoor (toename van) werkloosheid ontstaat. In die situatie moet, volgens artikel 13, tweede lid, het WAO-dagloon in aanmerking worden genomen naar de mate waarin de WW-uitkering in de plaats is gekomen voor de WAO-uitkering.

Eiser verkeerde op 14 augustus 2007 niet in de situatie waar artikel 13 van het Besluit dagloonregels op ziet. Zijn WAO-aanspraken veranderden niet op die datum. Zijn WAO-aanspraken veranderden laatstelijk op 22 februari 2007, en dat betrof niet een verlaging maar een verhoging van de WAO-uitkering. De werkloosheid ontstond op 14 augustus 2007 niet door een WAO-herbeoordeling, maar doordat eiser niet langer ongeschikt werd geacht in het kader van de ZW.

De rechtbank stelt vast dat, nu de WW-uitkering niet in de plaats is gekomen voor een WAO-uitkering, bij toepassing van artikel 13, tweede lid, het WAO-dagloon niet in aanmerking dient te worden genomen bij de vaststelling van het WW-dagloon.

Gelet op deze vaststelling komt aan hetgeen overigens in artikel 13 van het Besluit dagloonregels is bepaald geen betekenis toe. De rechtbank zal dan ook voorbijgaan aan hetgeen eiser daaromtrent heeft aangevoerd.

2.5 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit berust op onjuiste toepassing van artikel 45 van de WW. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van eiser dienen te nemen.

2.6 Eiser heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van geleden schade, namelijk wettelijke rente. Om redenen van proceseconomie zal hierover in deze procedure evenwel geen uitspraak worden gedaan. Nu vernietiging plaatsvindt met opdracht aan verweerder een nieuw besluit te nemen, is niet uitgesloten dat het nieuw te nemen besluit voor eiser geen ander inhoudelijk resultaat oplevert dan het bestreden besluit. Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit kan verweerder aandacht besteden aan de vraag in hoeverre er aanleiding bestaat schade te vergoeden. Zo nodig kan daarover een zelfstandig besluit worden genomen.

2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.

Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiser, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;

gelast dat het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322,-, te betalen door het UWV.

Deze uitspraak is gedaan door mrs. J.G.M. Wouters, P.H.J.G. Römers en V.M. Schotanus, rechters, en door mr. Wouters, voorzitter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier, in het openbaar uitgesproken op 25 september 2008.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.

Afschrift verzonden op: 25 september 2008