Home

Rechtbank Breda, 20-02-2008, BK1663, 06/5586

Rechtbank Breda, 20-02-2008, BK1663, 06/5586

Gegevens

Instantie
Rechtbank Breda
Datum uitspraak
20 februari 2008
Datum publicatie
6 november 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBBRE:2008:BK1663
Zaaknummer
06/5586

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5586

Uitspraakdatum: 5 februari 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser] VOF, gevestigd te [plaats], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Zuid/Kantoor Roosendaal, verweerder.

Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 17 oktober 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de voldoening op aangifte van belasting voor personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ad € 19.130.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2008 te Eindhoven, gelijktijdig met het onderzoek in de zaak met procedurenummer 07/1923, eveneens ten name van belanghebbende. Aldaar zijn verschenen en gehoord, [vennoot], vennoot van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [gemachtigde] en [gemachtigde], alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigde], tot bijstand vergezeld van mr. [gemachtigde] en [gemachtigde].

1.Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verleent teruggaaf van € 2.440;

- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.Belanghebbende heeft een uit België afkomstige personenauto van het merk Volkswagen, type Pheaton 3.2 VR6 5-Z, identificatienummer: [nummer], bouwjaar 2005 (hierna: de auto) geïmporteerd. Op 7 april 2006 heeft belanghebbende met een beroep op de tegenbewijsregeling als bedoeld in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën, nr. LJN CP2006/788 (onder meer gepubliceerd in VN 2006/25.22) voor de auto aangifte voor de BPM gedaan. De belasting is berekend op € 15.371, uitgaande van een cataloguswaarde inclusief BPM en omzetbelasting van € 97.120 en een vermindering op grond van de tegenbewijsregeling van 40%.

2.2.Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van de heer [taxateur B], beëdigd taxateur te [plaats]. De taxatie vermeldt naast een kilometerstand van 228 en een datum eerste toelating van 29 maart 2006, een uitvoerige beschrijving van de auto alsmede van de aanwezige extra’s en accessoires ten tijde van de opname op 31 maart 2006. De “verkoopwaarde aan particulier in huidige staat” van de auto is getaxeerd op € 58.272.

2.3.De inspecteur heeft in het kader van de tegenbewijsregeling een hertaxatie laten uitvoeren door [taxateur M], geregistreerd schade-expert te [plaats]. De hertaxatie vermeldt naast een kilometerstand van 408 en een datum eerste toelating 29 maart 2006, een summiere beschrijving van de auto op 10 april 2006 en de aanwezige meeruitvoeringen en accessoires. De “particuliere verkoopwaarde” is getaxeerd op € 90.000.

2.4.De inspecteur heeft, uitgaande van een catalogusprijs van € 95.500 inclusief BPM en omzetbelasting en een vermindering op grond van de tegenbewijsregeling van 6,15 %, de ter zake van de registratie verschuldigde belasting vastgesteld op € 23.727.

2.5.De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar, naar aanleiding van een aangepast taxatierapport van [taxateur H], taxateur te [plaats], uitgaande van een cataloguswaarde inclusief BPM en omzetbelasting van € 97.740 en een vermindering op grond van de tegenbewijsregeling van 25,82%, de ter zake van de registratie verschuldigde belasting nader vastgesteld op € 19.130.

2.6.In geschil is het antwoord op de vraag of de verschuldigde BPM tot het juiste bedrag is berekend. De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft belanghebbende de volgende stellingen aangevoerd:

- hertaxaties worden door de Douane naar willekeur toegepast;

- de door de inspecteur ingeschakelde taxateur [taxateur M] is niet ter zake deskundig;

- de ter zake van de registratie verschuldigde BPM mag niet meer bedragen dan het restant BPM dat nog drukt op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto’s;

- in het kader van de tegenbewijsregeling moet uitgegaan worden van de inkoopwaarde die in de handel pleegt te worden gebruikt;

- er is in strijd met het gelijkheidbeginsel gehandeld;

- er dient rekening gehouden te worden met een korting op de waarde omdat de auto via de parallelinvoer in Nederland is gekomen;

- de tegenbewijsregeling is in strijd met artikel 90 van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap (laatstelijk gewijzigd op 2 oktober 1997, hierna: EG).

Niet in geschil is dat de afschrijvingstabel van artikel 10 van de Wet BPM in strijd is met artikel 90, EG.

2.7.Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wet op de BPM 1992 (hierna: de Wet) wordt de belasting berekend op basis van de netto catalogusprijs. Hieronder moet worden verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting en BPM. Onder catalogusprijs moet, volgens artikel 9, vierde lid, van de Wet, worden verstaan de in Nederland door de importeur of fabrikant aan de wederverkopers kenbaar gemaakte prijs die naar zijn inzicht bij de verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen. Met betrekking tot gebruikte auto’s dient voor de berekening van de BPM rekening gehouden te worden met een vermindering als genoemd in artikel 10, tweede lid, van de Wet. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2006, nr. 41.178, gepubliceerd in VN 2006/50.17, in samenhang met het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2002, nr. 37 666, gepubliceerd in BNB 2003/122 is de met toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Wet berekende BPM alleen dan niet verschuldigd indien en voor zover deze het bedrag van de BPM die nog rust op vergelijkbare auto’s die reeds in Nederland zijn geregistreerd, overschrijdt.

2.8.Ter zitting heeft de inspecteur, in overeenstemming met het uitgangspunt van belanghebbende, gesteld dat uitgegaan moet worden van een netto catalogusprijs van

€ 97.120. De rechtbank is niet gebleken dat hiermee, gezien het bepaalde in artikel 9, vierde lid, van de Wet een onjuist uitgangspunt gehanteerd wordt.

2.9. Op grond van artikel 10, tweede lid, in samenhang met het zesde lid, van de Wet bedraagt de toe te passen vermindering 4%. Niet in geschil is dat de, aldus berekende BPM, het bedrag van de BPM die nog rust op vergelijkbare auto’s die reeds in Nederland geregistreerd zijn, overschrijdt.

2.10.De inspecteur heeft op de belasting als bedoeld in artikel, 9 eerste lid, van de Wet een vermindering toegepast van 25,82%. Deze vermindering is gebaseerd op een marktonderzoek verricht naar vergelijkbare voertuigen en op gegevens die met betrekking tot het meest recente model, vergelijkbaar met de auto, in de koerslijst van de ANWB/BOVAG 2007/1 opgenomen is. Dit model betreft een Volkswagen Phaeton 3.2 24 V V6 (standaardmodel) uit 2004.

2.11.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat na een vermindering van 25,82% de geheven BPM niet het bedrag van de BPM die nog rust op vergelijkbare auto’s die reeds in Nederland zijn geregistreerd, overschrijdt. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat het door de inspecteur overgelegde taxatierapport en het door hem verrichte marktonderzoek zijn toegesneden op de auto en niet op vergelijkbare auto’s die reeds in Nederland zijn geregistreerd. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet hoe de door belanghebbende op aangifte voldane BPM zich verhoudt tot het restant aan BPM dat nog drukt op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto’s. Dat de inspecteur zich gebaseerd heeft op de koerslijst doet aan dit oordeel niet af, nu de inspecteur hierbij niet heeft aangegeven welke de in de koerslijst te onderscheiden criteria zijn, waaraan de auto en de referentieauto gemeenschappelijk voldoen. Voor het overige heeft de inspecteur niets aangevoerd.

2.12.De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat de inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan van belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de vaststelling van de ter zake van de registratie verschuldigde BPM een lagere vermindering op grond van de tegenbewijsregeling dan 40% in aanmerking moet worden genomen.

2.13.Belanghebbende heeft met het door haar overgelegde taxatierapport naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de afschrijving op de auto hoger is dan de met toepassing van artikel 10, tweede lid, van de Wet, berekende vermindering. De inspecteur heeft ter zitting gesteld de uitgangspunten van het door belanghebbende overgelegde taxatierapport te kunnen onderschrijven doch hij betwist dat, gelijk belanghebbende in haar rapport heeft gedaan, rekening gehouden moet worden met een korting van 10% voor parallelinvoer.

2.14. De bewijslast voor het bestaan en de hoogte van een dergelijke korting berust naar het oordeel van de rechtbank bij belanghebbende. Belanghebbende is in dit bewijs niet geslaagd. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat belanghebbende de hoogte van de door haar toegepaste korting voor parallelinvoer slechts in algemene bewoordingen heeft onderbouwd. Voorts heeft zij daarbij aangevoerd dat het gegeven dat een auto door de parallelle invoer in het Nederlandse wagenpark is gekomen, op de waarde van iedere individuele auto verschillend van invloed is. Wat precies de invloed op de waarde van de onderhavige auto was kon zij niet aangeven.

2.15. Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot de conclusie dat partijen er beide niet in geslaagd zijn aannemelijk te maken wat het juiste kortingspercentage op de BPM dient te zijn. De rechtbank stelt derhalve de verkoopwaarde in goede justitie vast op € 63.272, de vermindering op grond van de tegenbewijsregeling op 34,85% en de ter zake van de registratie verschuldigde belasting op € 16.690.

2.16.Voor zover belanghebbende met hetgeen zij daartoe ter zitting heeft aangevoerd heeft menen te stellen dat de tegenbewijsregeling zoals deze in de Wet BPM is opgenomen in strijd is met artikel 90, EG volgt de rechtbank hem niet. De regeling is er in tegendeel, naar het oordeel van de rechtbank, op gericht om de bij artikel 90, EG verboden protectie van de binnenlandse markt te voorkomen. Dat, gelijk belanghebbende heeft gesteld, theoretisch de mogelijkheid bestaat dat een onjuiste toepassing van de regeling met zich mee zou kunnen brengen dat er op een ingevoerd gebruikt voertuig een hogere belastingdruk zou komen te liggen dan op een vergelijkbaar voertuig dat zich reeds in het wagenpark van Nederland bevindt, doet aan dit oordeel niet af.

2.17.De stellingen van belanghebbende dat de hertaxaties naar willekeur worden toegepast, dat [taxateur M] niet ter zake kundig is, dat uitgegaan moet worden van de inkoopwaarde, dat in strijd is gehandeld met het gelijkheidsbeginsel en dat rekening gehouden moet worden met een korting voor parallelinvoer behoeven, wat daar verder ook van zij, geen behandeling nu deze niet kunnen leiden tot een grotere teruggaaf van BPM.

2.18.Gelet op het vorenoverwoge is het beroep van belanghebbende gegrond verklaard.

3.Proceskosten

De inspecteur heeft aanleiding gevonden belanghebbende de kosten die zij in verband met het bezwaar heeft moeten maken te vergoeden. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 161 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161 en een wegingsfactor 1). Bijzondere omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven af te wijken van het in het eerste lid, van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, opgenomen forfaitaire systeem zijn noch door belanghebbende gesteld noch gebleken.

Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 20 februari 2008

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.