Rechtbank Breda, 11-01-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:184 ECLI:NL:RBBRE:2010:185 BL0672, 08/3292
Rechtbank Breda, 11-01-2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:184 ECLI:NL:RBBRE:2010:185 BL0672, 08/3292
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Breda
- Datum uitspraak
- 11 januari 2010
- Datum publicatie
- 24 februari 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBBRE:2010:BL0672
- Zaaknummer
- 08/3292
Inhoudsindicatie
KB Lux. Deze uitspraak is er een uit een cluster van 22 uitspraken (08/3292 t/m 08/3311)
IB 1992
1. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende, al dan niet tezamen met zijn echtgenote, op 31 januari 1994 rekeninghouder was van de onderhavige bankrekeningen bij de KB lux. Daaraan ontleent de rechtbank het vermoeden dat hij, al dan niet tezamen met zijn echtgenote, ook vóór 1994 beschikte over bedragen aan (inkomsten uit) vermogen die niet in zijn aangiften zijn vermeld. Belanghebbende heeft dat vermoeden niet ontzenuwd. Er is sprake van kwade trouw, zodat navordering gerechtvaardigd is. De gehanteerde navorderingstermijn (12 jaar) is niet in strijd met het EG-verdrag.
2.Belanghebbende heeft informatie gevraagd bij de KB Lux en ook gekregen. Volgens die informatie is de rekening geopend in 1990, was het saldo in 1995 nihil en is de rekening toen geliquideerd. Op het microfiche stond per 31-1-1994 een saldo van ƒ 20.000.
3.In de jaren voor 1995 is sprake van omkering van de bewijslast. De rechtbank acht de door de inspecteur gemaakte schatting onredelijk hoog gezien de financiële situatie van belanghebbende. Na 1995 heeft belanghebbende een persoonlijke lening opgenomen die de jaren daarna steeds verder oploopt. De rechtbank acht aannemelijk dat de KB-Lux rekening is geliquideerd omdat het geld in 1995 op was en maakt een eigen (veel lagere) schatting.
4.De verhoging van 100% acht de rechtbank redelijk, maar de omstandigheid dat de verschuldigde belasting is vastgesteld met omkering van de bewijslast en de overschrijding van de redelijke termijn vormen aanleiding om deze te matigen.
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3292
Uitspraakdatum: 11 januari 2010
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[voorletters en achternaam belanghebbende], wonende te [plaatsnaam],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest/kantoor Breda,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 1992 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 123.333, met een verhoging van ƒ 13.999 (zonder kwijtschelding), alsmede gelijktijdig bij beschikking heffingsrente van ƒ 5.317 vastgesteld. Het aanslagbiljet vermeldt enkel de verschuldigde belasting, verhoging en heffingsrente.
1.2.Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 4 januari 2005 bezwaar gemaakt.
1.3.Vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende op 6 maart 2007 beroep aangetekend. Bij uitspraak van 12 juli 2007 heeft de rechtbank de inspecteur gelast voor 1 november 2007 uitspraak op bezwaar te doen.
1.4.De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 17 juni 2008 de navorderingsaanslag, de verhoging, het kwijtscheldingsbesluit en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
1.5.Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 10 juli 2008, ontvangen bij de rechtbank op 11 juli 2008, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 39.
1.6.De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2009 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [namen], alsmede namens de inspecteur, [namen]. De zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 08/3292 tot en met 08/3311 zijn gezamenlijk behandeld.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op dezelfde datum als deze uitspraak is verzonden.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.Belanghebbende, geboren op [datum] 1947, is gehuwd met mevrouw [voorletters en achternaam echtgenote belanghebbende], geboren [datum] 1947. Het sofinummer van belanghebbende is [BSN belanghebbende].
De overdracht van gegevens door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse autoriteiten
2.2.1.Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hierna: BBI) een brief met bijlagen gezonden aan de heer (D), Ministerie van Financiën, Belastingdienst/FIOD/Haarlem Internationaal, met als onderwerp: “Administratieve bijstand tussen België en Nederland. Spontane uitwisseling van inlichtingen. Zaak: NV KREDIETBANK en KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-LUX)”. Voor de regeling inzake de spontane uitwisseling van inlichtingen verwijst de brief naar artikel 4 van de EG-Richtlijn van 19 december 1977, gewijzigd bij die van 6 december 1979 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen en van de belasting over de toegevoegde waarde (77/7799/EEG), en voorts naar artikel 27 van het Nederlands-Belgische Belastingverdrag van 19 oktober 1970.
2.2.2.De brief van 27 oktober 2000 luidt vervolgens, voor zover thans van belang:
"Hierbij worden u fotokopieën van microfiches (rechtbank: hierna de fotokopieën) overgemaakt die afkomstig zijn uit het gerechtelijk dossier lastens KREDIETBANK NV en die in origineel in beslag werden genomen door de gerechtelijke politie van Brussel. Deze microfiches bevatten gegevens in verband met de financiële rekening(en) bij de KREDIETBANK LUXEMBOURG (KB-Lux) op naam van inwoners van uw land.
(..)
KB-Lux betwist de juridische geldigheid van de stukken in het gerechtelijk dossier als bewijsmiddel. De Belgische fiscale administratie beschikt echter over de toelatingen tot consultatie van het betrokken gerechtelijk dossier.
Deze toelating is rechtsgeldig verleend door de heer Procureur Generaal bij het Hof van Beroep te Brussel en laat de inzage en afschriftname toe, evenals het gebruik van de stukken met inachtname van de
- Belgische fiscale wetgeving, meer bepaald artikel 338 van het Wetboek van de Inkomstenbelasting 1992 (WIB 92),
- beschikkingen van toepassing inzake overeenkomsten ondertekend door België en partnerlanden, ter voorkoming van dubbele belasting en tot regeling van de uitwisseling van informatie.
(..)
Deze zending bevat fotocopieën van de afgedrukte microfiches.
Van sommige afdrukken is de leesbaarheid niet optimaal. Het is dus niet uitgesloten dat sommige van de u toegestuurde copieën moeilijk leesbaar zijn.
De bewuste stukken stellen per pagina voor:
De “Rechtvaardiging van de saldi per LMI rubrieken op 31/01/1994”
Hoewel de meeste saldi positief zijn, kunnen negatieve saldi eveneens voorkomen.
(..) De gegevens zijn afkomstig uit de interne administratie/boekhouding van KB-Lux. De onderverdeling per nationaliteit is door KB-Lux zelf gemaakt. Vermits per klant slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar zijn (naam en eventueel naam van de partner, voornamen) zal het niet steeds mogelijk zijn de identificatie van de klant met 100% zekerheid te bepalen. Beide vermeldingen maken een oordeelkundig gebruik van de overgemaakte informatie noodzakelijk.
De overgemaakte gegevens zijn de enige die blijken uit het gerechtelijk dossier. Verdere informatie betreffende de rekeninghouders (bijvoorbeeld voor identificatie) is niet beschikbaar."
2.2.3.In een namens de Belgische federale minister van financiën aan de Belastingdienst/ FIOD te Haarlem gericht schrijven van 20 februari 2003, met als onderwerp "Inlichtingenuitwisseling inzake (..) Kredietbank Luxembourg", is onder meer het volgende opgenomen:
"Teneinde aan te tonen dat de betreffende microfiches effectief afkomstig zijn van KB-Lux, werden de afdrukken van bepaalde van deze microfiches vergeleken met documenten die met zekerheid afkomstig waren van KB-Lux (papier met hoofding en logo van KB-Lux) en die door sommige belastingplichtigen zelf ter beschikking werden gesteld als antwoord op de aan hen gestelde vragen om inlichtingen. Bij die vergelijking werd vastgesteld dat de rekeningnummers en de saldo's die voorkomen op de microfiches wel degelijk overeenkomen met deze die voorkomen op de door de betrokken belastingplichtigen ter beschikking gestelde documenten.".
2.2.4. Op welke wijze de in voormelde brieven genoemde fotokopieën in het bezit van de Belgische justitiële autoriteiten zijn gekomen, is tot op heden niet duidelijk geworden.
2.2.5. Over de fotokopieën is in het onder 2.3.1 nader beschreven ‘Draaiboek rekeningenproject’, pagina’s 23 tot en met 26, vermeld:
"Aan de print van het microfiche is niet te zien dat deze afkomstig is van de KB Lux. Naast het gegeven dat de Belgische autoriteiten hebben aangegeven dat de rekeningen worden gehouden bij de KB Lux, heeft de ervaring uit de strafrechtelijke onderzoeken en de pilot (rechtbank: een onderzoek naar een beperkt aantal microfiches) duidelijk gemaakt dat de gegevens zien op de rekeninghouders van de KB Lux.
Betekenis van de aanduidingen op de afgedrukte microfiches:
Er is sprake van twee soorten microfiches:
1. Microfiches waarop spaarsaldi zijn vermeld;
2. Microfiches waarop rekening-courantsaldi zijn vermeld.
Een microfiche met spaarsaldi.
(rechtbank: volgt een afbeelding van het ‘microfiche’ waarop in het Draaiboek de cijfers 1 tot en met 10 zijn geplaatst)
(1) Elke pagina van een afgedrukt microfiche bevat de datum van het saldo, zijnde 31-01-1994 (justificatif des soldes par rubriques IML au).
(2) In de rechterbovenhoek staan vermeld: de uitgiftedatum (17-02-1994) en een paginanummer (5.554).
(3) In de kolom "Rubrique IML" (IML = Institut Monetaire Luxembourgeois) staat aangegeven wat voor soort rekening het betreft, b.v. rekening-courant, termijn(deposito)rekening, (deposito)rekening met opzegtermijn of spaarrekening. Op dit blad staat vermeld: TERME/PREAVIS: dit betekent dat hier sprake is van een depositorekening (met opzegtermijn).
(4) In dezelfde kolom staat de valuta (devise) vermeld, waar het rekeningsaldo betrekking op heeft. (..)
(5) In de volgende kolom staat achter "Cle IML" (Cle = sleutel) o.a. het woonland van de rekeninghouder aangegeven. Door de Belgische BBI zijn aan de FIOD alleen de "NL"-rekeningen toegestuurd. Elke regel betreft één aparte rekening. Één persoon kan verschillende rekeningen hebben en dus op verschillende overzichten voorkomen*.
(6) Elke regel vermeldt het rekeningnummer van de rekeninghouder; alleen de eerste 10 cijfers komen daarvoor in aanmerking.
(7) In dit nummer behoren de 6 cijfers tussen de gedachtestrepen toe aan één enkele rekeninghouder. Deze 6 cijfers zijn altijd opgenomen in zijn rekeningnummer, ongeacht het soort van de rekening. Dit betreft dus een uniek nummer.
(8) Hier staan de namen van de rekeninghouder(s).
(9) Wanneer de naam wordt voorafgegaan door de letters "W.K." dan betreft het een codenaam, waarover geen informatie beschikbaar is.
(10) Hier staat het rekeningsaldo in de betreffende valuta.
*Men zal tenminste beschikken over een zichtrekening en daarnaast nog over andere spaar- of beleggingsrekeningen. Veelal zal sprake zijn van een groot aantal rekeningnummers welke slechts gedurende een korte tijd zijn gebruikt, bijvoorbeeld rekeningnummers van deposito's.
Dit verklaart ook waarom rekeningen vaak een zeer gering of negatief saldo vertonen. Het betreft dan een zichtrekening (rekening-courant) waaraan waarschijnlijk nog een andere rekening is gekoppeld (of meerdere).
Als voorbeeld hiervan het volgende microfiche:
(rechtbank: volgt een afbeelding van het ‘microfiche’)
Het afschrift van het microfiches is de enige informatie waarover we per rekeninghouder feitelijk beschikken.
Hierna volgt nog enige algemene informatie met betrekking tot de KB Lux, welke bij het vaststellen van de feiten behulpzaam kan zijn.
De dienstverlening en producten van de KB Lux
De KB Lux is een bank met het bekende scala aan dienstverlening, betaal-, spaar- en beleggingsmogelijkheden, zoals (niet uitputtend):
Soort Kenmerken
Zichtrekening (compte vue) Gewone betaalrekening voor het ontvangen van geld en het doen van betalingen
Zichtspaarrekening (compte épargne a vue) Spaarrekening met basisrente +aangroeipremie *1 + getrouwheidspremie *2
Kasbonnen (bons de caisse) Schuldbekentenis van de kredietinstelling die de bon uitgeeft tegenover de belegger die de kasbon koopt, doorgaans aan toonder. Klassieke variant: vaste looptijd, vaste jaarlijkse rente. Hierop bestaan vele varianten.
Termijndeposito (depot a terme (a preavis)) Gebruikelijke termijn: 1, 2, 3, 8 of 12 maanden. Stortingen en opnames uitsluitend op de vervaldag. Verlenging: automatisch, behoudens andersluidende instructie *4
Deposito(rekening) met opzegtermijn (terme a preavis/compte a preavis) Gebruikelijke termijn: 24 en 48 uur. Stortingen en opnames met een opzegtermijn van 24 of 48 uur
Beleggingsfondsen In obligaties, aandelen, sectorfondsen (BEVEK of SICAV) *3
(Internationale) Beleggingen Buitenlandse valuta's, obligaties, beleggingsfondsen en aandelen
Edelmetaalrekeningen Goud, zilver, platina, palladium etc.
(..)
De KB-Lux biedt de mogelijkheid te betalen, sparen, beleggen in verschillende valuta's. De KB-Lux maakt daarbij gebruik van codes voor de diverse valuta's. De code 040 staat bijvoorbeeld voor de Nederlandse gulden."
De identificatie van op de fotokopieën vermelde rekeninghouders
2.3.1. Op basis van de gegevens, verstrekt bij de brief van 27 oktober 2000 door de BBI, is een onderzoek ingesteld door de FIOD-ECD en de Belastingdienst, later bekend geworden als het Rekeningenproject. Over de ontwikkelingen binnen onder andere dit project is onder verantwoordelijkheid van de directeuren van drie belastingeenheden een voor intern gebruik op alle eenheden Particulieren en (Grote) Ondernemingen in het land bestemde reader gemaakt, genaamd Draaiboek rekeningenproject. Naast het Draaiboek zijn de eenheden door middel van Nieuwsbrieven op de hoogte gehouden van deze ontwikkelingen. Waar het Draaiboek rekeningenproject en de Nieuwsbrieven in het vervolg van deze uitspraak worden genoemd, is steeds de versie bedoeld die door de inspecteur is overgelegd overeenkomstig de tussenuitspraken van Hof Amsterdam van 19 april 2006, LJN AW2127 en rechtbank Breda van 3 januari 2007, LJN AZ5534.
2.3.2.In het verweerschrift, gedagtekend 3 september 2008, is op pagina 22 onder andere het volgende vermeld:
"Op verschillende manieren is gebleken dat de microfiches gegevens van bankrekeningen bij de KBL betroffen:
1. door de Belgische autoriteiten is meegedeeld dat de rekeningen werden gehouden bij de KBL (…)
2. de valutacodes op de microfiches komen overeen met de valutacodes van de KBL;
3. uit een pilot (= een onderzoek naar een beperkt aantal microfiches) is gebleken dat het microfiches waren van de KBL;
4. tevens is uit de database (…) gebleken dat alle geïdentificeerde microfiches van belastingplichtigen die wel informatie verschaften, afkomstig waren van de KBL. Tot nu toe heeft 85% van de geïdentificeerde rekeninghouders bekend een rekening te bezitten. “
Op pagina 24: “Overigens kan ik er op wijzen dat naar aanleiding van de microfiches vele belastingplichtigen er voor hebben gekozen openheid van zaken te geven. Uit die zaken blijkt ook dat de gegevens van de microfiches van KBL afkomstig zijn. De gegevens van de microfiches vermelden in die zaken exact dezelfde bedragen als de verstrekte overzichten van de bankafschriften. Als bijlage (…) geef ik uw Hof een overzicht van de door de Belastingdienst geïdentificeerde gevallen per 7 juli 2004. Daaruit blijkt o.a., dat van het totale aantal behandeltrajecten in 3464 gevallen (87,7%) door belanghebbenden is toegegeven dat zij rekeninghouder zijn (geweest) van het tegoed bij de KBL naar aanleiding waarvan de Belastingdienst het feitenonderzoek is gestart."
2.3.3. De onder 2.3.2 genoemde bijlage is een door de Belastingdienst opgesteld "Cijfermatig overzicht behandeltrajecten per 7 juli 2004" en bevat de volgende gegevens:
" Overzicht 2
Aantal behandeltrajecten 3952
Van dit aantal behandeltrajecten is om de volgende redenen het feitenonderzoek beëindigd zonder dat een belastingaanslag is opgelegd:
- Volledige openheid van zaken gegeven, geen heffingsbelang aanwezig 601
- Belanghebbende niet te vinden 11
- Belanghebbende overleden 16
- Belanghebbende vertrokken naar buitenland 29
- Twijfel aan juiste identificatie 20
- Onjuiste identificatie 18
Totaal
695
Resteert
3257
Waarvan nog in behandeling zonder dat al een aanslag is opgelegd
134
Behandeltrajecten waarin een aanslag is opgelegd 3123
Aantal behandeltrajecten waarbij bezwaar is gemaakt 1196
Weigeraar 308
Ontkenneer 189
Meewerker 699
Van het totaal aantal behandeltrajecten is in 3464 gevallen (87,7%) door belanghebbende toegegeven dat hij/zij rekeninghouder is (geweest) van het tegoed bij de KB naar aanleiding waarvan de Belastingdienst het feitenonderzoek is gestart.”
2.3.4. Over de identificatie van de op de fotokopieën genoemde rekeninghouders is in het Draaiboek onder 3.1.2. het volgende opgenomen:
"Van een groot aantal rekeninghouders is op de microfiches de eigen naam vermeld, dat wil zeggen 1e voornaam c.q. doopnaam en achternaam van de rekeninghouder en evt. achternaam van 2e rekeninghouder (meestal echtgenote van 1e rekeninghouder), dan wel namen van mederekeninghouders. Adresgegevens en geboortedata zijn niet bekend.
Op verzoek van de ROD Opsporingsinformatie Haarlem zijn door B/KIR (Belastingdienst/Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hierna genoemd: cliëntenbestand KB Lux).
Dit cliëntenbestand KB Lux is op verzoek van de ROD Opsporingsinformatie Haarlem door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle Nederlandse natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen. Het BVR-bestand wordt voor wat betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie.
Op deze manier zijn ruim 2000 rekeninghouders vrijwel zeker geïdentificeerd en is voornoemd cliëntenbestand KB Lux onder meer aangevuld met de sofinummers van de vermoedelijke rekeninghouders. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voornamen.
Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale Rijbewijzen- en Bromfietsencertificatenregister (CRB). In dit bestand zijn de sofinummers, de voornaam en de geslachtsnaam opgenomen van alle natuurlijke personen met een rijbewijs of een bromfietscertificaat. Dit bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna genoemd: RDW-bestand).
De wijze van identificatie heeft geleid tot een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van de juistheid daarvan.
(…)
In geval van blijvend geschil over de wijze van identificatie wordt op verzoek een ambtsedige verklaring opgemaakt (..)".
2.3.5.1. Op één van de fotokopieën komen onder meer de volgende regels voor:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(...)
52-35044-25- 0000 00 0040 VUE [eerste voornaam en achternaam belanghebbende]-[achternaam echtgenote] - 0,74."
2.3.5.2. Op één van de fotokopieën komen onder meer de volgende regels voor:
"JUSTIFICATIF DES SOLDES PAR RUBRIQUES IML AU 31/01/1994
(...)
5235044-52- 0000 00 0040 TER LDO [eerste voornaam en achternaam belanghebbende]-[achternaam echtgenote] 20.214,22."
2.3.5.3.In een proces-verbaal van ambtshandeling, gedagtekend 17 december 2004, opgemaakt in het kader van het onder 2.3.4 beschreven onderzoek, is onder meer opgenomen:
“ Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende:
1.Op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux komt onder meer voor de naam:
[eerste voornaam en achternaam belanghebbende]-[achternaam echt[achternaam echtgenote belanghebbende foutief gespeld]
2.Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu de heer [voorletter en achternaam belanghebbende], gehuwd met Mw. [achternaam echt[achternaam echtgenote belanghebbende foutief gespeld].
3.Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, waarbij [voorletters en achternaam belanghebbende] de partner is van [voorletters en achternaam echtgenote belanghebbende] (opmerking verbalisant: op de microfiche van de KB Lux staat een spatie tussen [achternaam echtgenote], terwijl in BVR de naam achter elkaar is geschreven. In BVR komt niet de naam voor van Mw. [achternaam echt[achternaam echtgenote belanghebbende foutief gespeld] gehuwd met [voorletter en achternaam belanghebbende]).
Bovengenoemde personen betreffen:
[voorletters en achternaam belanghebbende], geboren op [datum]1947, met sofinummer [BSN belanghebbende], gehuwd met [voorletters en achternaam echtgenote belanghebbende], geboren op [datum]1947, met sofinummer [BSN echtgenote belanghebbende].
4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voornaam van [voorletters en achternaam belanghebbende] is is: [eerste voornaam belanghebbende].
5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per [datum]1969.
Conclusie.
Uit de match van de rekeninghouders, zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden en het RDW, komt slechts voornoemde [voorletters en achternaam belanghebbende], gehuwd met [voorletters en achternaam echtgenote belanghebbende], als enige rekeninghouder van de KB Lux-rekening [rekeningnummer] in aanmerking.”
Contacten tussen partijen vóór het opleggen van de navorderingsaanslagen
2.4.1. De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 12 oktober 2004 onder meer het volgende geschreven:
"De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die gerechtigde zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting en/of vennootschapsbelasting geen opgaaf is gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit.
Uit dit onderzoek is gebleken dat u gerechtigd bent (geweest) tot vermogensbestanddelen in het buitenland. De gegevens hiervan kunnen van belang zijn voor uw belastingheffing over de afgelopen twaalf jaren. Ik verzoek u daarom mij de gegevens en inlichtingen over die jaren te verstrekken welke worden gevraagd op de ingesloten Opgaaf Buitenlands vermogen”.
Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen de door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is.
Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR.
Na invulling moet u de opgaaf ondertekend aan mij terugsturen binnen vijf werkdagen. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard en omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren daarvan."
De bijlage bevat een formulier ‘Opgaaf Buitenlands vermogen - waarin belanghebbende gevraagd wordt om - onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen - aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest. Op 22 oktober 2004 heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals een brief gestuurd waarbij hij belanghebbende in de gelegenheid stelt om binnen twee werkdagen het formulier aan hem terug te sturen.
2.4.2. Belanghebbende heeft dit formulier op 25 oktober 2004 geretourneerd. Hij heeft het formulier als volgt ingevuld:
“1a.Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere bankrekeningen in het buitenland? Nee
1b.Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere onroerende zaken in het buitenland? Nee
1c.Bent u gerechtigd (geweest) tot een of meerdere andere buitenlandse vermogensbestanddelen? Nee”
2.4.3.De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 26 oktober 2004 onder meer het volgende geschreven:
"De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die gerechtigde zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen, waarbij het vermoeden bestaat dat in aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting en/of vennootschapsbelasting geen opgaaf is gedaan van deze vermogensbestanddelen en de eventuele opbrengsten daaruit.
Uit dit onderzoek is gebleken dat u gerechtigd bent (geweest) tot vermogensbestanddelen in het buitenland. In reactie op mijn brieven van 12 en 22 oktober 2004 heeft u schriftelijk verklaard niet gerechtigd te zijn (geweest) tot buitenlandse vermogensbestanddelen. Gelet op de ernst van de feiten wil ik u persoonlijk wijzen op de mogelijke gevolgen van uw ontkenning. Daarom nodig ik u - conform onze telefonische afspraak van heden - uit voor een gesprek.
(..)
U kunt zich bij het gesprek laten vergezellen door een vertegenwoordiger, maar u dient in ieder geval persoonlijk bij het gesprek aanwezig te zijn. De verplichting daartoe is opgenomen in artikel 41 lid 2 AWR..”
2.4.4. Met dagtekening 5 november 2004 heeft de inspecteur een conceptverslag van het hoorgesprek van 2 november 2004 naar belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft tijdens dit gesprek op uitdrukkelijk verzoek van de inspecteur toegezegd een brief naar KB Lux te sturen. Hiertoe heeft de inspecteur aan belanghebbende een voorbeeldbrief overhandigd met daarop de volledige naam en adres van de bank in Luxemburg alsmede de door belanghebbende in te vullen gegevens zoals naam, geboortedatum en adres. Belanghebbende heeft die brief op 18 januari 2005 opgesteld en verzonden.
2.4.5.Bij brief van 3 december 2004 heeft de inspecteur aan belanghebbende onder andere meegedeeld dat hij voornemens is navorderingsaanslagen op te leggen. In deze brief heeft de inspecteur bericht:
“Ik beschik over de volgende gegevens waaruit blijkt dat u tenminste één bankrekening aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
(..)
Ik ben door uw ontkenning c.q. weigering om volledig en juist antwoord te geven op mijn vragen genoodzaakt de aanslagen vast te stellen als volgt.
De hoogte van de correctiebedragen wordt gesteld op een zodanig bedrag dat 95% van de bedragen die zijn gecorrigeerd bij personen die wel volledig en juist hebben geantwoord daar binnen valt. Aangezien bij personen die niet of onjuist hebben geantwoord de saldi gemiddeld een factor 1,5 hoger liggen, heb ik dit bedrag met 1,5 vermenigvuldigd.
(..)
De verdeling van deze totale correctiebedragen over de diverse belastingjaren is gebaseerd op de gemiddelde correctiebedragen per jaar zoals die blijken uit de gegevens van belanghebbende die wel volledig en juist antwoord gaven op de gestelde vragen. In het als bijlage meegezonden overzicht kunt u de verdeling van de totale correctiebedragen over de belastingjaren terugvinden.
Voor u leidt dit nu tot de volgende consequenties:
(..)
Motivering boete
Hierbij wil ik u op de hoogte brengen van mijn voornemen om deze belastingaanslagen te verhogen met een boete van 100%. Deze mededeling kunt u beschouwen als een kennisgeving als bedoeld in artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. (hierna: de AWR), alwaar geregeld is dat de inspecteur alvorens hij een vergrijpboete gaat opleggen de belastingplichtige van zijn voornemen daartoe in kennis stelt onder vermelding van de gronden waarop dat voornemen berust.
Ik heb u reeds kenbaar gemaakt dat de Belastingdienst de beschikking heeft over informatie waaruit blijkt dat u tegoeden aanhoudt of heeft aangehouden op een buitenlandse bank. Deze tegoeden en de inkomsten daaruit zijn niet in de belasting¬aangiften aangegeven terwijl het van algemene bekendheid is dat dat verplicht is. De vragen in het aangifte biljet of er sprake is van buitenlandse tegoeden zijn altijd door u ontkennend beantwoord. Bij herhaling zijn over uw buitenlandse tegoed(en) op grond van artikel 47, eerste lid, onderdeel a, van de AWR aan u vragen gesteld waarop geen dan wel onjuist of onvolledig antwoord is gegeven.
Op grond van deze feiten en omstandigheden ben ik van mening dat er sprake is van het bewust, of ook wel met opzet dan wel voorwaardelijk opzet, nalaten om deze tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken.
Ik merk het feit dat u gebruik heeft gemaakt van een buitenlandse bankrekening(en) teneinde de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van ) de tegoeden en de inkomsten daaruit te ontnemen als een strafverzwarende omstandigheid als bedoeld in paragraag 42 juncto 43 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1988 (hierna: het Boetebesluit). Dit heeft tot gevolg dat de boeten 100% van de verschuldigde (enkelvoudige) belasting bedragen.
Ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PH tot en met 1997 en VB tot en met 1998;
De boeten in die jaren zijn gebaseerd op artikel 18, eerste lid AWR. Op grond van artikel 18, tweede lid AWR, juncto paragraaf (..) 15 van de Leidraad administratieve boeten 1984 en hoofdsstuk IV van het Voorschrift administratieve boeten 1993 zal geen vrijstelling verleend worden.”
Als bijlagen bij deze brief zijn overzichten gevoegd, waarin onder meer de volgende gegevens zijn opgenomen (met correcties worden bedragen bedoeld die de grondslag voor de navorderingsaanslag vormen).
Jaar 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Belastbaar inkomen (in ƒ):
Aanslag 100.000 105.000 110.365 107.632 101.272 111.105 117.811 174.245 174.207
Correctie 23.333 20.633 17.235 17.100 17.190 18.360 19.013 20.025 22.208
Navordering 123.333 125.633 127.600 124.732 118.462 129.465 136.824 194.270 196.415
Belasting 13.999 12.378 10.340 10.260 9.763 10.962 11.129 12.015 13.324
Belastbaar vermogen:
Jaar 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Aanslag 0 0 0 0 0 0 0 0
Correctie/navordering 493.000 498.000 488.000 553.000 547.000 628.000 621.000 621.000
Belastingbedrag 2.944 2.896 2.624 3.120 3.048 2.709 2.625 3.080
Jaar 2001 (ƒ) 2002 (€) 2003 (€)
Rendementsgrondslag box 3 0 0 0
Correctie grondslag box 3 734.229 332.086 330.778
Na te vorderen belastingbedrag 8.810 3.985 3.969
2.4.6.Op 9 december 2004 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur een brief gezonden waarin hij bericht dat hij de in de kennisgeving vermelde gronden betwist en dat hij gebruik wenst te maken van het inzagerecht.
2.4.7.Op 17 december 2004 heeft gemachtigde inzage gehad. Hierbij heeft hij een lijst van stukken overgelegd die hij wenste in te zien. Die lijst luidt als volgt:
“ Inzage 17-12-2004
1.De inspecteur beschikt over de volgende gegevens (dat is dus in meervoud) waaruit blijkt (dat is in fiscalibus volledig bewezen/overtuigend aangetoond) u tenminste 1 rekening aanhoudt of heeft aangehouden in het buitenland.
GEGEVENS/MEERVOUD.
2.Analyse van de FIOD.
ANALYSE FIOD.
3.Gegevens van belanghebbenden die juist en volledig hebben geantwoord in een database.
GEGEVENS DATABASE.
4.Vergelijking met gegevens van personen die niet volledig of onjuist hebben geantwoord.
GEGEVENSVERGELIJKING.
5.Bij mij bekende bankoverzicht van personen die wel en juist hebben geantwoord.
BANKOVERZICHT.
6.Bij mij bekende bankoverzicht van personen die de vragen niet of onjuist hebben beantwoord.
BANKOVERZICHT.
7.De hoogte van de correctiebedragen op een zodanig bedrag dat 95% van de bedragen die zijn gecorrigeerd bij personen die wel volledig en juist hebben geantwoord daar binnen valt.
OVERZICHT VAN CORRECTIEBEDRAGEN.
8.Saldi van personen die niet of onjuist hebben geantwoord zijn factor 1,5 hoger.
LIJST MET SALDI VAN PERSONEN DIE ..
9.Gemiddelde correctiebedragen per jaar zoals die blijken uit de gegevens van belanghebbenden die wel volledig en juist antwoord gaven.
LIJST MET GEMIDDELDE CORRECTIEBEDRAGEN”
Bij de inzage heeft de inspecteur de onder 2.3.5.1 en 2.3.5.2 genoemde fotokopieën van de fiches overgelegd en een informatieset (bijlage 13 bij het beroepschrift).
2.4.8.Naar aanleiding van dit onderhoud heeft de inspecteur belanghebbende op 17 december 2004 een brief gezonden in antwoord op de door belanghebbende gevraagde stukken, met – voor zover te dezen van belang – de volgende inhoud:
“Database rekeningenproject
Vanaf het begin van het rekeningenproject werd duidelijk dat er sprake zou zijn van een massaal proces. Daarom is ten behoeve van de ondersteuning én voor het genereren van informatie een database ontworpen, het zogenaamde zoeklicht. (..).
In dit zoeklicht was o.a. de volgende informatie beschikbaar:
- het renseignement: bankrekeningnummer en bedrag op het renseignement;
- naam, adres, woonplaats en eventuele branche belastingplichtige
- (..)
- aanslaggegevens, met name van oude jaren (1990-1994)
(..)
In het zoeklicht (..) moesten ook gegevens worden ingevuld aan de hand waarvan de Belastingdienst een beeld kon vormen van de belastingplichtige met een buitenlandse bankrekening. Deze gegevens betroffen o.a.:
- (..)
- is er sprake van iemand die gegevens verstrekt (meewerker), dan wel ontkent of informatie weigert?;
- de totale correcties die voortvloeiden uit de overgelegde gegevens.
Een en ander resulteerde in een door vele belastingambtenaren gevuld zoeklicht, welk een totaal beeld kon vormen van de grote groep belastingplichtigen die over een verzwegen buitenlandse bankrekening beschikte.
Vervolgens is een aparte applicatie geïmplementeerd. De bedoeling van deze applicatie was om informatie te verkrijgen waarop redelijke aanslagen gebaseerd konden worden voor belastingplichtigen die ontkenden een bankrekeningen te hebben dan wel die in het geheel geen informatie verstrekten. De aanslagregelend ambtenaren dienden dit ook in te vullen. Deze aparte applicatie werd applicatie correcties genoemd.
Voor wat betreft de applicatie correcties waren in oktober 2002 deze cijfers alleen nog aanwezig voor zogenaamde meewerkers. Voor belastingplichtigen die weigerden informatie te verstrekken of ontkenden waren toen nog geen aanslagen opgelegd (..) Daarbij zijn ook de gegevens verwerkt van belanghebbenden die zich met een beroep op de werking van art. 67n AWR en/of art. 69a AWR, de zogenoemde inkeerders, gemeld hebben bij de inspecteur in verband met het aanhouden van buitenlandse tegoeden.
In deze applicatie correcties werd o.a. ten behoeve van de hardheid van de cijfers een vraag opgenomen over de kwaliteit van de cijfers. Daartoe diende de aanslagregelend ambtenaar te onderscheiden naar de volgende keuzes:
- vaststellingsovereenkomst gesloten;
- getekende afspraak over omvang correcties
- geen getekende afspraak maar overeenstemming omvang correcties
- geen overeenstemming maar harde correcties volgens inspecteur
- geen overeenstemming, omvang correcties onzeker
Verder diende er ingevuld te worden of er zogenaamde broncorrecties waren. Dat zijn correcties die zijn opgelegd naar aanleiding van het belasten van de vergaring van het vermogen in tegenstelling tot correcties betreffende het rendement op dit vermogen.
(..)
Door het zoeklicht enerzijds en de applicatie correcties anderzijds, kon ik verbanden leggen tussen de renseignementen en de uiteindelijke correcties. Tevens stelde het mij in staat om cijfers aan deze database te ontlenen o.a. via het maken van tabellen die een overzicht gaven van bepaalde relaties tussen de cijfers. Dit inzicht is dus verkregen uit de gegevens van personen die wel medewerking hebben verleend en alle gegevens hebben verstrekt. In oktober 2002 waren de cijfers van 434 ondernemersposten en 829 particuliere posten verwerkt waarbij IB correcties waren aangebracht.. (..)
Voor de vermogensbelasting waren 338 posten van particulieren en 264 posten van ondernemers verwerkt (..). Hierbij zijn de posten geselecteerd van de vier hardste categorieën namelijk:
- vaststellingsovereenkomst gesloten;
- getekende afspraak over omvang correcties
- geen getekende afspraak maar overeenstemming omvang correcties
- geen overeenstemming maar harde correcties volgens inspecteur
De hoogte van de ingevulde correctiebedragen betreft de bedragen na verwerking van vrijstellingen en heffingsvrije bedragen en inclusief eventuele nevencorrecties (bijvoorbeeld drempel buitengewone lasten gewijzigd etc.).
Uit deze gegevens is het volgende gebleken:
1. Bij een groot aantal rekeninghouders bestond de rekening ook al in de periode vóór 1994. Indien ik alleen de gevallen uitselecteer die de Belastingdienst op het spoor is gekomen door de renseignering (dus exclusief inkeerders) dan betreffen dit volgens de meest recente gegevens 2320 gevallen. Daarvan bezat in 2264 gevallen de rekeninghouder ook vóór 1 januari 1994 al de rekening, dat is 97,6 %. Dit is nog verder te preciseren naar de diverse jaren daarvoor:
1993: 95,7 %
1992: 77,2 %
1991: 58,3 %
1990: 39,1 %
2. Het overgrote deel van de rekeninghouders bezit ook in de jaren na 1994 nog een buitenlandse rekening. In het volgende overzicht zijn de cijfers opgenomen welk percentage van de rekeninghouders in de jaren daarna ook nog over een rekening beschikte:
1995: 97,8 %
1996: 86%
1997: 81%
1998:76%
1999: 73%
2000: 71%
3. Het saldo dat is vermeld op het microfiche hoeft niet het saldo te zijn dat in werkelijk¬heid in 1994 uitstond op naam van de belanghebbende bij de KBL. In een groot aantal gevallen is gebleken dat een laag saldo op het microfiche een hoge correctie met zich bracht. Een saldo van ƒ 1.475 op het microfiche resulteerde bijvoorbeeld in een afschrift met een vermogen van ƒ 515.633. Uit de tabellen, resultaat 95%, waar de correcties van hoog naar laag zijn weergegeven met daarachter het saldo zoals dat op het microfiche is vermeld, blijkt dit. Hieruit valt af te leiden dat een laag renseignementssaldo een zeer hoge correctie met zich mee kan brengen. Dit kan simpel worden verklaard. De gang van zaken bij de KBL is als volgt. De cliënt opent een rekening-courant rekening. Uiteraard wordt op deze rekening niet veel rendement behaald. Er wordt dan ook een onderliggende rekening geopend, als effectenrekening. (..) Uit de applicatie blijkt dan ook dat in een groot deel van de gevallen een tweede rekening is geopend. Het microfiche vermeldt alleen het saldo van de rekening-courant en het deposito. Voor wat betreft de gang van zaken bij de KBL wordt dit bevestigd in de overeenkomsten zoals deze door de KBL wordt gebruikt. Hierin is sprake van een contantenrekening en een rekening effectendepot. Ik wil in dit kader ook noemen de brief van de Belgische autoriteiten waar is vermeld dat de aard van de betrokken rekening van 5 types kan zijn. Dit impliceert dat als het ene type rekening is vermeld op het microfiche er ook een ander type rekening kan zijn. (..) Dit betekent dat het saldo dat vermeld staat op het microfiche geen indicatie geeft over de daadwerkelijke omvang van het vermogen of de genoten inkomsten.
4. (..)
5. Het gemiddeld saldo van de renseignementen van de meewerkers is ƒ 93.000. Het gemiddeld saldo van de weigeraars en ontkenners is f 146.000. Deze cijfers betreffen zowel ondernemers en particulieren tezamen, aangezien de afzonderlijke cijfers niet veel verschilden.
6. Uitgaande van een grote hoeveelheid microfiches geldt voor die massa: hoe hoger het saldo van het microfiche is, hoe hoger de correctie is.
7. De spreiding van de correcties over de jaren vertoont een dalende trend van 1990 tot en met 1995 en een stijgende trend van 1996 tot en met 2000. Ik heb het gemiddelde bepaald van alle meewerkers welk procentueel deel van de totale correctie in elk jaar viel. Deze verdeling is gemaakt voor ondernemers en particulieren afzonderlijk en voor vermogensbelasting en inkomstenbelasting.
Redelijke aanslag: manier van berekening
Als sprake is van omkering van de bewijslast, dan mag de inspecteur de aanslag niet naar willekeur vaststellen. Het dient een redelijke aanslag te zijn. In oktober 2002 diende ik dus de aanslagen naar redelijkheid te bepalen. Aangezien het niet te verwachten viel dat als ik alleen 1990 zou opleggen belanghebbende over de andere jaren alsnog aan zijn informatieplicht zou voldoen heb ik de aanslagen over alle jaren opgelegd.
Voor de berekening van een redelijke aanslag heb ik een verschil gemaakt tussen de microfiches met een saldo boven de ƒ 500.000 en de microfiches met een saldo lager dan ƒ 500.000. Uitgaande van een in beginsel onvolledig saldo per datum op de microfiche acht ik de kans groteer dat ik over het werkelijke saldo beschik naarmate dit saldo hoger is. Ik verwijs hiervoor ook naar punt 3 onder database rekeningenproject. (..)
(..)
Manier van berekening saldi onder ƒ 500.000
Wat is nu redelijk? Ik ben uitgegaan van de applicatie correcties als basis voor mijn correcties en de daaruit te trekken conclusies. Het lijkt mij dat dit redelijk is, aangezien ik geen andere bron kan aanboren die mij zicht geeft op een gemiddelde belanghebbende die in het bezit is van een buitenlandse bankrekening. De applicatie geeft een beeld van wat een gemiddelde bezitter van een buitenlandse bankrekening bezit. In die zin is het te vergelijken met de branche-informatie zoals die naar voren komt als een gemiddeld cijfer van een bepaalde branche. Ook daar zitten verschillen in, net zo als deze ook aanwezig zullen zijn bij buitenlandse bankrekeninghouders, maar niettemin worden er aanslagen opgelegd met omkering van de bewijslast die op een gemiddelde zijn gebaseerd. Zo moest ik mij ook baseren op gemiddelden. Uitgaande van de cijfers uit de applicatie, maar ook rekening houdende met aannames die waarschijnlijk voorkomen, heb ik mij bij het opleggen van de aanslagen op de volgende uitgangspunten gebaseerd:
Ten eerste is het gemiddelde saldo van de microfiches bij weigeraars/ontkenners 1,5 maal hoger dan dat bij meewerkers. Zie hiervoor onder 4 database rekeningenproject (93.000:146.000). Dit lijkt mij ook logisch. Immers, hoe hoger het saldo, hoe hoger het belang en hoe meer men moet betalen als men meewerkt. Als je dus op basis van meewerkers corrigeert, moet je een correctie op de cijfers van meewerkers toepassen om tot een correctie bij weigeraars/ontkenners te komen. De groep weigeraars/ontkenners heeft namelijk hogere saldi, dus moet je ook de correctie hierop aanpassen. Aangezien gemiddeld het saldo bij weigeraars/ontkenners 1,5 maal hoger ligt is gekozen om de correctie ook 1,5 maal hoger te stellen.
Ten tweede is het saldo dat op het microfiche staat vaak niet representatief voor het werkelijke verzwegen bedrag. Onder punt 2 bij database blijkt namelijk dat achter een klein renseignementssaldo een hoog daadwerkelijk fiscaal nadeel kan schuilen. Het individuele renseignementssaldo is daarom niet geschikt als uitgangspunt voor de in die individuele zaak toe te passen correctie. Dat heb ik ook niet als uitgangspunt genomen.
Ten derde dien ik een correctie te bepalen. Waarop kan ik deze correctie baseren? Het antwoord is dat ik een representatieve groep bezitters met een buitenlandse bankrekening heb, die ik daarvoor kan gebruiken, de meewerkers. Daarom ben ik uitgegaan van een gemiddelde correctie van de groep meewerkers die ik vermenigvuldig met 1,5 omdat het saldo op het microfiche gemiddeld 1,5 maal hoger is. Welke correctie moet ik dan vermenigvuldigen met 1,5? Moet ik mij baseren op de hoogste, het gemiddeld of de laagste correctie bij de meewerkers? Stel dat de belanghebbende het hoogste verzwegen vermogen heeft van alle weigeraars en ik leg een correctie op van de gemiddelde correctie bij meewerkers en vermenigvuldig deze met 1,5, dan zal deze correctie hoogstwaarschijnlijk te laag zijn. Heeft de belanghebbende namelijk het hoogste verzwegen vermogen, dan zal dit in de buurt moeten liggen van het hoogste bedrag dat meewerkers hebben verzwegen en bovendien moet dit nog vermenigvuldigd worden met 1,5. Uitgaande van de waarschijnlijk¬heid dat de hogere bedragen niet worden toegegeven (het saldo op het microfiche is tenslotte bij weigeraars 1,5 maal hoger), ben ik uitgegaan van een zodanige correctie dat 95% van alle correcties bij meewerkers kleiner zijn. Ik heb dus de 5% hoogste correcties bij meewerkers geëlimineerd omdat ik ervan uitgegaan ben dat ook bij meewerkers sprake is van uitschieters die de belanghebbende dan zouden benadelen. Ik verwijs naar bijlage D3 t/m D6, de tabellen betreffende de zogenaamde 95% norm voor IB en VB die zijn gemaakt voor ondernemers en particulieren afzonderlijk. (..)
Ten vierde dien ik de berekende totale correctie te verdelen over de jaren afzonderlijk. De totale correctie voor de jaren 1990-2000 voor de belanghebbende is bepaald via de formule 95% norm van de bepaalde groep waarin hij valt (ondernemers/particulieren) vermenigvuldigd met 1,5. Ik heb nu dus de totale correctie 1990-2000 voor IB en VB berekend. Ik heb deze totale correctie over de jaren verdeeld via de gemiddelden van de diverse jaren van de meewerkers, zie hierboven onder punt 7 database.
Op deze manier is dus voor alle weigeraars/ontkenners dezelfde correctie voor IB en VB berekend, waarbij alleen gedifferentieerd is naar particulier en ondernemer en saldi boven en onder de ƒ 500.000. Uitgaande van het feit dat ik volgens de heersende jurisprudentie de redelijke aanslag aannemelijk dien te maken, acht ik mij daarin geslaagd.
(..)
Ik wijs erop tot slot op dat de door u meergevraagde gegevens op grond van artikel 67 AWR niet zullen worden verstrekt.”
2.4.9.Bij brief van 21 december 2004 heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen en boeten aangekondigd. De navorderingsaanslagen zijn overeenkomstig de brief van 3 december 2004 opgelegd.
Contacten tussen partijen na het opleggen van de navorderingsaanslagen
2.5.1.Bij brief van 4 januari 2005 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen .
2.5.2.In de bezwaarfase heeft belanghebbende op 2 maart 2005 een brief naar de inspecteur gestuurd met als bijlage twee brieven van KB Lux van 7 februari 2005 en 9 februari 2005. In de brief van 7 februari 2005 staat het volgende:
“Naar aanleiding van uw verzoek bevestigen wij u hierbij dat de rekening onder stamnummer – [rekeningnummer] – in onze boeken werd geopend op datum van 12-11-1990.”
In de bijlage behorend bij de brief van 7 februari 2005 staat vervolgens:
“Gevolggevend op Uw vraag worden de volgende documenten voorbereid:
-duplicaat van uw rekeninguittreksels
-staat van tegoeden van eindejaar
-bevestiging opening rekening
(..)
“U vindt dus hierbij ingesloten:
-bevestiging opening van rekening
Wij maken van dit schrijven gebruik om U er op te wijzen dat wij, overeenkomstig de Luxemburgse wetgeving, klantgegevens slechts gedurende 10 jaar dienen te bewaren. Wij bevinden ons hierdoor in de onmogelijkheid informatie te bezorgen betreffende de voorafgaande periode.”
Bij de brief van 9 februari 2005 behoort een bijlage en een overzicht:
In de bijlage wordt vermeldt:
“U vindt dus hierbij ingesloten:
-duplicaat van uw rekeninguittreksels
-staat van tegoeden – geen”
Het overzicht vermeldt het volgende:
“52-[rekeningnummer]-25
Ancien solde au 31-12-1994 -/- 12,21
Portokosten -/- 0,76 03/04/1995
Commissieloon post -/- 0,54 03/04/1995
Solde au 31/03/1995 -/- 13,51
Iiquidation compte 13,51 22/06/1995
Solde au 22/06/1995
Portokosten -/- 0,87 03/07/1995
Commissieloon post -/- 0,54 03/07/1995
Solde au 30/06/1995 -/- 1,41
Extourne agios 1,41 30/06/1995
Solde au 12/07/1995 0
3. Geschil
3.1. In geschil is of de onderhavige navorderingsaanslag en verhoging en de daarbij bij beschikking vastgestelde heffingsrente terecht zijn opgelegd en zo ja, op de juiste bedragen zijn vastgesteld.
De inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en belanghebbende ontkennend.
Teneinde een antwoord op deze vraag te kunnen geven dienen de volgende vragen door de rechtbank te worden beantwoord:
1.Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb overgelegd?
2.Is belanghebbende geschaad in zijn procespositie doordat hij geen volledige inzage heeft gekregen in alle op de zaak betrekking hebbende stukken, en zoja, wat zijn daarvan de gevolgen?
3.Is belanghebbende de persoon die op de microfiches als houder van de Luxemburgse rekening is vermeld?
4.Is sprake van een nieuw feit, dan wel kwade trouw bij belanghebbende, op grond waarvan de inspecteur het recht heeft om navorderingsaanslagen op te leggen?
5.Is de termijn voor navordering overschreden?
6.Wie dient de (on-)juistheid van de hoogte van de aanslag te bewijzen?
7.Indien sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast: heeft de inspecteur de hoogte van de navorderingsaanslag redelijk vastgesteld?
8.Is de verhoging (inclusief kwijtscheldingsbesluit) terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
9.Heeft de inspecteur belanghebbende ten onrechte de cautie niet gegeven bij het gesprek op 2 november 2004?
10.Moet de verhoging worden verminderd in verband met het feit dat de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan met toepassing van omkering van de bewijslast en als gevolg van het overschrijden van de redelijke termijn?
11.Is de heffingsrente terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?
3.2.Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting.
3.3.Belanghebbende concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, van de navorderingsaanslag, de verhoging en het kwijtscheldingsbesluit en de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.Beoordeling van het geschil
De op de zaak betrekking hebbende stukken
4.1.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het geding gebracht. De inspecteur heeft immers alle stukken overgelegd die, uitgaande van het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, nr. 43.448, de (tussen)uitspraken van Hof Amsterdam van 19 april 2006, nr. 04/4923 en 2 juli 2009, nr. 04/3319 en van deze rechtbank van 3 januari 2007, nr. 05/2586, verstrekt moeten worden. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het vereiste van artikel 8:42 van de Awb.
Inzagerecht
4.2.Belanghebbendes gemachtigde heeft vóór het opleggen van de aanslag inzage gevraagd in belanghebbendes dossier. Hierbij heeft hij een lijst overgelegd met stukken die hij in wilde zien. De inspecteur heeft belanghebbende enige stukken overhandigd en is per brief van 21 december 2004 terug gekomen op enkele vragen van belanghebbende. Hij heeft in de bezwaarfase niet alle stukken aan de gemachtigde ter inzage verstrekt die uiteindelijk in de beroepsfase zijn verstrekt en die, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, tot de stukken behoren maar wel de belangrijkste stukken zoals de kopie van het microfiche. Nu de inspecteur in de beroepsfase alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt, is daarmee de weigering om in alle stukken inzage te geven hersteld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet in zijn procespositie is geschaad nu hij in de beroepsfase ruimschoots de tijd heeft gehad op deze stukken te reageren.
De identiteit van de rekeninghouder
4.3. De rechtbank stelt voorop dat de op de microfiches vermelde informatie omtrent de rekeninghouder zeer summier is. De informatie is zo summier dat naar het oordeel van de rechtbank extra zorgvuldigheid geboden is bij de identificatie van de vermelde rekeninghouders. Voorkomen moet immers worden dat personen, wier gegevens wel overeenkomen met de vermelde informatie maar die met de KB Luxbank niets van doen hebben, met aanslagen worden geconfronteerd.
4.4. Belanghebbendes voornamen zijn [voornamen], zijn achternaam is [achternaam belanghebbende], zijn echtgenote is genaamd [voorletters en achternaam echtgenote belanghebbende]. De rechtbank is van oordeel dat de combinatie van deze gegevens voldoende is om, zoals de inspecteur heeft gedaan, belanghebbende aan te merken als de persoon die op de microfiches wordt bedoeld en dat dat niet anders wordt nu daarin niet “[achternaam echtgenote belanghebbende]” staat maar “[achternaam echtgenote belanghebbende foutief gespeld]”. Ook het gegeven dat er slechts één voorletter [voorletter] wordt genoemd in plaats van vier [voorletters belanghebbende], brengt de rechtbank niet tot een andere oordeel. Tevens acht de rechtbank het aannemelijk, dat een liggend streepje tussen de twee achternamen duidt op een (vorm van een) huwelijksrelatie, zoals de inspecteur stelt en belanghebbende ontkent. De rechtbank is van oordeel dat de genoemde combinatie zo specifiek is, dat er geen reden is om aan te nemen dat de vermelding op de microfiche op enig andere persoon dan belanghebbende kan slaan. Dit geldt temeer nu belanghebbende op de brief van 18 januari 2005 met zijn persoonlijke gegevens van de KB Lux bericht heeft gekregen over de rekeningen met stamnummer [rekeningnummer] ten name van [eerste voornaam en achternaam belanghebbende]-[achternaam echt[achternaam echtgenote belanghebbende foutief gespeld], waaruit kan worden afgeleid dat ook de KB Lux belanghebbende als rekeninghouder beschouwde.
4.5. Het onder 4.3. en 4.4. overwogene leidt tot de conclusie dat de derde vraag bevestigend moet worden beantwoord. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende van 12 november 1990 tot en met 12 juli 1995, de door de KB Lux vermelde data, en dus ook in het onderhavige jaar eigenaar was van de op de microfiches onder de naam [eerste voornaam en achternaam belanghebbende]-[achternaam echt[achternaam echtgenote belanghebbende foutief gespeld] vermelde bankrekeningen.
4.6.Het microfiche vermeldt een bedrag van ruim ƒ 20.000. De rechtbank acht niet aannemelijk dat belanghebbende een bedrag van een dergelijke omvang renteloos op zijn bankrekening heeft laten staan en acht het alleszins redelijk dat de inspecteur heeft aangenomen dat belanghebbende over zijn tegoeden rente heeft genoten, niet alleen in 1994 maar ook in de daaraan voorafgaande jaren en dus ook in 1992. Niet in geschil is dat belanghebbende geen rente-inkomsten in zijn aangifte heeft vermeld. De rechtbank is dan ook oordeel dat de inspecteur tegenover de betwisting door belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende, al dan niet tezamen met zijn echtgenote, in 1994 en ook in het onderhavige jaar bedragen aan (inkomsten uit) vermogen niet in de aangiften heeft vermeld.
Navordering: nieuw feit/ kwade trouw
4.7. Aan belanghebbende zijn over de jaren 1990 tot en met 2003 navorderingsaanslagen opgelegd. Op grond van artikel 16 van de AWR kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, dan wel dat een in de belastingwet voorziene vermindering, ontheffing, teruggaaf of heffingskorting ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwade trouw rust op de inspecteur.
4.8.Naar het oordeel van de rechtbank levert de informatie die staat op het microfiche en hetgeen daaromtrent later bekend is geworden, een nieuw feit op dat navordering rechtvaardigt. De rechtbank acht bovendien aannemelijk, zoals onder 4.5 en 4.6. is overwogen, dat belanghebbende in het onderhavige jaar een bedrag aan (inkomsten uit) vermogen niet in zijn aangiften heeft vermeld. De rechtbank acht evenzeer aannemelijk dat belanghebbende wist dat hij dat inkomen c.q. vermogen in de aangiften diende te vermelden en dat hij dat opzettelijk, dat wil zeggen willens en wetens, heeft nagelaten. Derhalve is sprake van kwade trouw zodat navordering reeds daarom gerechtvaardigd is. Het gelijk met betrekking tot de vierde in geschil zijnde vraag is daarom aan de zijde van de inspecteur.
Navordering: termijn
4.9.Belanghebbende heeft gesteld dat de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR in strijd is met het EG-verdrag. Naar aanleiding van prejudiciële vragen hierover van de Hoge Raad, heeft het Hof van Justitie van de EG op 11 juni 2009 arrest gewezen (HvJ EG, 11 juni 2009, C-155/08 en C-157/08, onder andere gepubliceerd in VN 2009/29.6). In rechtsoverwegingen 69, 70 en 76 overweegt het Hof het volgende:
“69. Aangaande het argument dat de navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, AWR willekeurig zou zijn vastgesteld op twaalf jaar, dient te worden vastgesteld dat, voor zover deze termijn wordt verlengd bij verzwijging van belastbare bestanddelen voor de fiscus, de keuze van een lidstaat om deze termijn in de tijd te beperken en deze beperking te koppelen aan de termijn voor het instellen van een strafvervolging voor het misdrijf van belastingfraude niet onevenredig lijkt.
70. In deze omstandigheden reikt toepassing van een verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar op voor de fiscus verzwegen belastbare bestanddelen niet verder dan noodzakelijk is om de doeltreffendheid van fiscale controles te waarborgen en om belastingfraude te bestrijden.
(…)
76. Uit het een en ander volgt dat de artikelen 49 EG en 56 EG aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet ertegen verzetten dat, wanneer voor de belastingautoriteiten van een lidstaat spaartegoeden en inkomsten uit deze tegoeden zijn verzwegen en deze autoriteiten geen aanwijzingen over het bestaan ervan hebben op basis waarvan zij een onderzoek kunnen instellen, deze lidstaat een langere navorderingstermijn toepast wanneer deze tegoeden in een andere lidstaat zijn aangehouden dan wanneer zij in eerstgenoemde lidstaat zijn aangehouden. De omstandigheid dat deze andere lidstaat het bankgeheim kent, is in dit opzicht van geen belang.”
4.10.Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van een situatie zoals bedoeld in de bovenstaande rechtsoverwegingen van het Hof van Justitie van de EG. Nu belanghebbende, naar de rechtbank aannemelijk heeft geacht, in zijn aangifte een bedrag aan vermogen en inkomsten uit dat vermogen niet heeft vermeld, kan niet worden aangenomen dat de inspecteur aanwijzingen had over het bestaan ervan. Het toepassen van de verlengde navorderingstermijn van artikel 16, vierde lid, van de AWR is dan niet in strijd met het EG-verdrag.
4.11.Het onder 4.7 tot en met 4.10 overwogene leidt tot de conclusie dat de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag met gebruikmaking van de verlengde termijn heeft kunnen opleggen.
De bewijslast
4.12.De inspecteur heeft belanghebbende verzocht gegevens te verstrekken omtrent het aanhouden van een bankrekening in het buitenland. Belanghebbende heeft verschillende malen ontkend rekeninghouder te zijn.
4.13.Zoals de rechtbank onder 4.5 en 4.6 heeft overwogen, acht zij bewezen dat belanghebbende, al dan niet tezamen met zijn echtgenote, in het onderhavige jaar beschikte over een bedrag aan vermogen dat hij, net als de inkomsten daaruit, bewust niet in zijn aangifte heeft vermeld.
4.14.Het onder 4.12 en 4.13 overwogene leidt tot de conclusie dat belanghebbende over dit inkomen en vermogen niet de juiste informatie aan de inspecteur heeft verstrekt en onjuiste aangiften heeft gedaan. Op grond van artikel 27e, onderdeel b, van de AWR verklaart de rechtbank het beroep dan ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Dit betekent, dat voor het onderhavige jaar sprake is van een verschuiving en verzwaring van de bewijslast naar belanghebbende.
4.15.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet is geslaagd in dat bewijs. Het enige bewijs dat belanghebbende overlegt zijn de gegevens betreffende de opening en het sluiten van die rekening. Enige informatie over het saldoverloop en de rente in 1992 is niet gegeven.
De berekening van de aanslagen
4.16.Volgens de gegevens van KB Lux heeft belanghebbende in november 1990 deze rekening geopend (zie 2.5.2.). Uit de financiële omstandigheden van belanghebbende zoals deze blijken uit de aangiften van 1994 en latere jaren leidt de rechtbank af dat belang¬hebbende in die jaren geen ruimte had om te sparen uit zijn inkomen uit dienstbetrekking. Vanaf 1995 blijkt er een persoonlijke lening te zijn opgenomen die in de loop van de jaren oploopt van ƒ 12.410 in 1995 tot ƒ 71.372 in 2000. Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat belanghebbende toegang had tot andere inkomsten dan die uit zijn dienstbetrekking of anderszins over vermogen kon beschikken. Dit een en ander, in onderling verband bezien, leidt de rechtbank tot het oordeel dat het niet redelijk om er in dit geval van uit te gaan dat belanghebbende, naast de uit de microfiche blijkende saldi, nog meer vermogen bij KB Lux of een andere buitenlandse bank aanhield. De recht¬bank acht hierbij mede van belang dat de meest plausibele verklaring voor het opheffen van de rekening in 1995 is dat het geld toen op was.
4.17.De rechtbank zal aan de hand van het saldo dat per 31 januari 1994 blijkens het microfiche aanwezig was, een redelijke schatting maken voor de jaren 1992 tot en met 1995. Daarbij gaat de rechtbank er van uit dat belanghebbende in 1990 zijn rekening bij KB Lux heeft geopend en dat hij in 1995 de rekening heeft opgeheven omdat het geld op was. Nu het op het microfiche vermelde saldo van ƒ 20.214 volgens de opgave van KB Lux aan het eind van dat jaar niet meer aanwezig was, gaat de rechtbank er van uit dat belanghebbende dat bedrag in 1994 heeft opgenomen en dat hij ongeveer eenzelfde bedrag - afgerond te stellen op ƒ20.000 - in de daaraan voorafgaande jaren heeft opgenomen. Dat leidt dan tot de conclusie dat het saldo ultimo 1993 ƒ 20.000 beliep, op 1 januari 1993 en ultimo 1992 ƒ 40.000 en begin 1992 ƒ 60.000. De in die jaren daarover genoten rente zal de rechtbank berekenen aan de hand van de voor dat jaar geldende depositorente, met een looptijd van 12 maanden, conform het uitgangspunt van de inspecteur (zie hiervoor blz. 59 van Draaiboek “Rekeningenproject”), welk uitgangspunt de rechtbank redelijk voorkomt.
4.18.Het onder 4.16 en 4.17 overwogene leidt dan tot de veronderstelling dat belanghebbende in 1992 gemiddeld ƒ 50.000 bezat bij de KB Lux en dat hij daarover in dat jaar ƒ 4.125 aan rente heeft genoten. Nu niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende in de aangifte 1992 enig bedrag aan rente op schulden (anders dan eigenwoningrente) heeft afgetrokken of dat hij andere rente heeft genoten, moet op dit bedrag de rentevrijstelling ad ƒ 2.000 in mindering komen. De correctie voor de inkomstenbelasting komt dan uit op ƒ 2.125.
4.19Gelet op het onder 4.18 overwogene moet de navorderingsaanslag worden verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 102.125 en de op de navorderingsaanslag verschuldigde belasting tot 60% daarvan of ƒ 1.275.
De boeten
Algemeen
4.20. De inspecteur heeft de navorderingsaanslagen over de jaren tot en met 1997 verhoogd met 100% van de enkelvoudige belasting met toepassing van artikel 18 van de AWR (oud) juncto hoofdstuk IV van de Leidraad administratieve boetes 1984 onder de gelijktijdige beslissing dat geen kwijtschelding zal worden verleend. Voor de jaren 1998 tot en met 2003 heeft de inspecteur boeten opgelegd met toepassing van artikel 67e van de AWR en de hoofdstukken IV en V van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998). Nu het onderscheid in deze wettelijke regelingen voor de beslissing van de rechtbank niet van betekenis is, zal hierna uitsluitend worden verwezen naar de wettelijke regelingen vanaf 1998.
4.21.De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende willens en wetens en met het vooropgezette doel van belastingontduiking bankrekening(en) in het buitenland heeft aangehouden of op andere wijze aanzienlijke bedragen aan vermogen buiten Nederland heeft belegd en dat vele jaren voor de inspecteur heeft verzwegen. Het is dan aan opzet van belanghebbende te wijten dat de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven.
4.22. De omstandigheid dat in de aankondiging van de boeten over de jaren vanaf 1998 is verwezen naar artikel 67e van de AWR terwijl sprake is van een boete bij primitieve aanslag, leidt niet tot het vervallen van de boete. Op grond van het bepaalde in artikel 67d van de AWR kan bij een primitieve aanslag een boete worden opgelegd indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat de aangifte onjuist is gedaan. De inspecteur heeft bij brieven van 3 en 21 december 2004 gemotiveerd aangegeven dat de boete zou worden opgelegd omdat sprake was van opzettelijk nalaten om de tegoeden en inkomsten op te geven met het oogmerk belasting te ontduiken. Aldus is belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank tijdig en voldoende geïnformeerd over de gronden van de boete. Niet valt in te zien dat belanghebbende door de verwijzing in de brief naar artikel 67e van de AWR in zijn verdediging is geschaad.
4.23.De rechtbank stelt voorop dat het willens en wetens ontduiken van belasting door een behoorlijk vermogen in het buitenland op een bankrekening of anderszins aan te houden en zowel dat vermogen als de inkomsten daarvan te verzwijgen, een dermate ernstige gedraging vormt dat een strafverzwaring van de boete tot 100% van de ontdoken belasting vanwege ernstige en omvangrijke fraude, zoals bedoeld in paragraaf 43 van het BBBB 1998, paragraaf 21, derde lid, van het Voorschrift administratieve boeten 1993 en paragraaf 15, derde lid, van de Leidraad administratieve boeten 1984 in beginsel gerechtvaardigd is. In dit geval leidt dat tot een boete van ƒ 1.275. De rechtbank acht dit bedrag passend en geboden.
Cautie
4.24.Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de inspecteur hem niet heeft gewezen op zijn zwijgrecht, overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur is alleen verplicht aan belanghebbende mee te delen dat hij niet tot antwoorden verplicht is indien de belanghebbende wordt verhoord in het kader van de boeteoplegging (artikel 67 l AWR). De rechtbank acht aannemelijk dat het hoorgesprek van 2 november 2004 er op was gericht om gegevens, inlichtingen en bescheiden te verkrijgen welke van belang konden zijn voor de belastingheffing ten aanzien van belanghebbende.
4.25.Anders dan belanghebbende betoogt behoefde de inspecteur bij het hoorgesprek dan ook belanghebbende niet op zijn zwijgrecht te wijzen. Dat is ook niet anders indien de inspecteur op dat moment - op grond van zijn ervaring met bij Luxemburgse banken belegde gelden en de eerste uitkomsten van het Rekeningen¬project - reeds een ernstig vermoeden had dat belanghebbende ten aanzien van de gevraagde gegevens, waarvan het fiscale belang vooralsnog onbekend was, zijn aangifteplicht niet was nagekomen.
4.26.Nu voorts de rechtbank haar oordeel over de aanwezigheid van de rekeningen bij de KB Lux en de beboetbaarheid van het niet aangeven daarvan, niet baseert op verklaringen van belanghebbende of op bewijsmateriaal dat zijn bestaan dankt aan de wil van belanghebbende kan belanghebbendes beroep op het ontbreken van de cautie hem niet baten.
Boete en omkering bewijslast
4.27.De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 januari 2008 (HR 18 januari 2008, BNB 2008/165) beslist dat bij de beoordeling of de boete passend en geboden is, rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat de verschuldigde belasting is vastgesteld met omkering van de bewijslast. Nu de onderhavige aanslagen zijn vastgesteld met verschuiving en verzwaring van de bewijslast naar belanghebbende en zijn gebaseerd op een schatting is naar het oordeel van de rechtbank een matiging tot 80% op zijn plaats.
Redelijke termijn
4.28.De strafvervolging is naar het oordeel van de rechtbank aangevangen met de ontvangst door belanghebbende van de brief van 3 december 2004. Aan deze kennisgeving heeft belang¬hebbende redelijkerwijs de verwachting kunnen ontlenen dat er verhogingen dan wel boetes zouden worden opgelegd. Voor de stelling van belanghebbende dat hij reeds aan eerdere handelingen van de inspecteur redelijkerwijs de verwachting kon ontlenen dat aan hem een boete zou worden opgelegd, ziet de rechtbank geen steun, noch in de eerdere correspondentie, noch in het hoorverslag.
4.29.Tussen deze tijdstippen en het tijdstip waarop de rechtbank uitspraak doet is een periode van ruim vijf jaren verstreken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee de redelijke termijn overschreden. Gesteld noch gebleken is dat dit procesverloop in betekenende mate door belanghebbende is beïnvloed. Deze overschrijding van de redelijke termijn wordt naar het oordeel van de rechtbank slechts zeer gedeeltelijk gerechtvaardigd door bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak.
4.30.Hetgeen hiervoor is overwogen brengt de rechtbank tot het oordeel dat een matiging van de verhoging voor het onderhavige jaar met 20% op zijn plaats is.
4.31.Gelet op hetgeen onder 4.23, 4.27 en 4.30 is overwogen, dient de verhoging (inclusief kwijtscheldingbesluit) te worden gematigd tot het volgende bedrag (in guldens):
Jaar Correctie Belasting Verhoging 80% Korting 20%
Verhoging wordt
1992 2.125 1.275 1.275 1.020 816
Heffingsrente
4.32.Met betrekking tot de heffingsrente merkt de rechtbank op dat de inspecteur ingevolge artikel 30f van de AWR heffingsrente in rekening diende te brengen nu er sprake is van een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Overigens is niet gesteld of gebleken dat het bedrag van de heffingsrente in casu onjuist is vastgesteld Nu echter de verschuldigde belasting wordt verminderd, moet de heffingsrente dienovereenkomstig worden verminderd.
Conclusie
4.33.Gelet op al het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het belastbaar inkomen wordt verlaagd tot ƒ 102.125, de verschuldigde belasting tot ƒ 1.275 en de verhoging tot ƒ 816.
5.Proceskosten
Werkelijke kosten
5.1.Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van de werkelijke proceskosten.
5.2.Als uitgangspunt voor de vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechts¬bijstand geldt dat de hoogte van de vergoeding wordt berekend met inachtneming van de forfaitaire normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het besluit). Artikel 2, derde lid, van het besluit, biedt evenwel de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de in het besluit opgenomen forfaitaire normen.
5.3.Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het besluit is grond, aldus de Hoge Raad, indien de Belastingdienst het verwijt treft dat zij een aanslag heeft opgelegd dan wel een uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die aanslag of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (Hoge Raad, 13 april 2007, nr. 41.235, BNB 2007/260).
5.4.Gelet op het onder 4 overwogene is de rechtbank niet van oordeel dat de inspecteur een aanslag heeft opgelegd of een uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment al duidelijk was dat deze geen stand zou houden in een daartegen ingestelde procedure.
5.5.Wel treft de inspecteur het verwijt dat hij niet voor 1 november 2007 uitspraak op bezwaar heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van de kosten voor rechtskundige bijstand die veroorzaakt zijn door het niet tijdig doen van uitspraak. Blijkens de door belanghebbende overgelegde facturen werd aan hem € 4,10 per minuut gefactureerd (ƒ 17.156,62/4.185). De extra opgeroepen kosten worden door de rechtbank in goede justitie gesteld op 100 minuten x € 4,10 = € 410.
Forfaitaire kostenvergoeding
5.6.Nu belanghebbende voor wat betreft de aanslag, de verhoging en de heffingsrente ook gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.093 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322, een wegingsfactor van 2 vanwege het gewicht van de zaak en een factor 1½ vanwege 20 samenhangende zaken).
5.7.De totaal te vergoeden werkelijke en forfaitaire berekende proceskosten bedragen derhalve € 2.503 (€ 410 + € 2.093). Nu deze proceskosten dienen te worden toegerekend aan de 20 samenhangende zaken, met de procedurenummers AWB 08/3292 tot en met 08/3311, dient het bedrag van € 2.503 te worden verdeeld over deze zaken en bedraagt de kostenvergoeding € 125,15 per zaak.
6.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar;
-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 102.125;
-vernietigt de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
-vernietigt het kwijtscheldingsbesluit;
-vermindert de verhoging tot een bedrag van ƒ 816;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 125,15;
-gelast dat inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr A.A. den Hartog en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en door de voorzitter en mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 25 januari 2010
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als die onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als binnen zes weken na verzending van de uitspraak geen rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraa waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.