Home

Rechtbank Den Haag, 02-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14520, 09-765024-15

Rechtbank Den Haag, 02-12-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14520, 09-765024-15

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
2 december 2016
Datum publicatie
2 december 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:14520
Zaaknummer
09-765024-15

Inhoudsindicatie

Geen straf voor politieagent die wegvluchtende verdachte neerschoot

De politieagent die op 6 oktober 2014 in Den Haag ter hoogte van de kruising Stationsweg/Hoefkade een wegvluchtende verdachte heeft geraakt met twee kogels, wordt door de rechtbank Den Haag veroordeeld voor poging doodslag. Hij krijgt geen straf, omdat hij onder moeilijke omstandigheden zijn werk als politieagent aan het doen was, een blanco strafblad had en deze zaak al een grote impact op hem en zijn werk heeft gehad.

Achtervolging van verdachte

De politieagent heeft die avond de achtervolging ingezet om een verdachte aan te houden. Deze verdachte veroorzaakte tijdens een achtervolging in een auto door zijn hoge snelheid (levens)gevaarlijke verkeerssituaties. Pas na een tweede politieblokkade heeft deze man noodgedwongen de auto gestopt en is hij uitgestapt en weggerend omdat hij met alcohol op achter het stuur zat.

Stressvolle situatie tijdens aanhouding verdachte

De adrenaline na de achtervolging, de druk van de aanhouding en de noodzaak om binnen zeer korte tijd een beslissing te nemen zijn stresserende omstandigheden waardoor het nemen van een ‘juiste’ beslissing, die grote gevolgen kan hebben, wordt bemoeilijkt. In deze stressvolle situatie heeft verdachte, die bevoegd was tot het gebruik van zijn vuurwapen ter aanhouding, een belangrijke stap gemist. Hij heeft geen waarschuwingsschot gelost.

Verzachtende omstandigheden

Hoewel dit een, voor deze zaak, cruciaal punt betreft, merkt de rechtbank op dat deze situatie in eerste instantie is ontstaan door toedoen van de wegvluchtende man en op meerdere momenten door hem beëindigd had kunnen worden. Verder merkt de rechtbank op dat een mondelinge waarschuwing, indien deze al met een motorhelm met gesloten vizier op gegeven had kunnen worden, door de vluchter niet zou zijn verstaan omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is en dat hij na een waarschuwingsschot naar alle waarschijnlijkheid niet zou zijn gestopt aangezien hij zelfs is blijven doorrennen nadat hij door de eerste kogel was geraakt.

Geen straf

Alles overwegende, rekening houdend met het blanco strafblad van de politieagent en de impact van deze zaak op zijn persoon en werk, is de rechtbank van oordeel dat met de constatering dat hij een strafbaar feit heeft begaan en dat hij daarvoor strafbaar is, kan worden volstaan. De rechtbank zal aan verdachte dan ook geen (voorwaardelijke) straf of maatregel opleggen.

Uitspraak

Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer: 09/765024-15

Datum uitspraak: 2 december 2016

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,

[adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 november 2016.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J.J. Talsma en van hetgeen door de raadslieden van verdachte mrs. L.E.G. van der Hut en C.L.A. de Sitter, advocaten te Den Haag, door verdachte en door mrs. P.D. Popescu en A.J.J.G. Schijns, advocaten te Amsterdam, namens de benadeelde partij, [slachtoffer] , (tevens in het kader van het spreekrecht) naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 6 oktober 2014 in de gemeente Den Haag (ter hoogte van de kruising Stationsweg/Hoefkade) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen twee, althans een kogel(s) heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , waarbij een (van die) kogel(s) het (achter)hoofd van die [slachtoffer] heeft geraakt, althans geschampt en/of een (van die) kogel(s) het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,

subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 6 oktober 2014 in de gemeente Den Haag (ter hoogte van de kruising Stationsweg/Hoefkade) aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een doorschotwond in de buik en/of perforatie(s) van de dunne darm en/of een (schamp)schotverwonding op/aan het achterhoofd door opzettelijk met een vuurwapen twee, althans een kogel(s) af te vuren in de richting van die [slachtoffer] en waarbij een (van die) kogel(s) het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is binnengedrongen.

3 Bewijsoverwegingen

3.1

Inleiding1

Op 6 oktober 2014 onttrekt [slachtoffer] zich in Den Haag aan een controle van de politie door met zijn auto, met daarin vier inzittenden, weg te rijden. Vervolgens negeert hij een stopteken van [verbalisant 1] , die zich samen met [verbalisant 2] op de rijbaan bevindt, waardoor beide verbalisanten voor de auto opzij moeten gaan. Verdachte, die die avond dienst heeft als motoragent, is hier getuige van en zet de achtervolging in, waarbij hij via de portofoon hoort dat de auto op collega’s is ingereden. Tijdens de achtervolging ontwijkt [slachtoffer] een blokkade van een politieauto en vertoont hij zeer gevaarlijk rijgedrag door (onder meer) te rijden met veel te hoge snelheid. Achteraf blijkt dat hij alcohol heeft gedronken. De achtervolging eindigt uiteindelijk op de hoek van de Stationsweg met de Hoefkade door een blokkade van een politieauto, waarna [slachtoffer] - van wie de identiteit op dat moment onbekend is - uitstapt en wegrent om aan de politie te ontkomen. Verdachte beslist op dat moment om vanaf zijn motor aanhoudingsvuur te gebruiken, waarbij hij [slachtoffer] , die door blijft rennen, tweemaal raakt.

Ter terechtzitting heeft niet ter discussie gestaan dat verdachte op 6 oktober 2014 in Den Haag (ter hoogte van de kruising Stationsweg/Hoefkade)2 met een vuurwapen twee kogels3 heeft afgevuurd4 in de richting van [slachtoffer]5, waarbij de ene kogel het (achter)hoofd van [slachtoffer] heeft geraakt/geschampt en de andere kogel zijn (onder)lichaam is binnengedrongen6.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze feiten als vaststaand worden aangemerkt en zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.

De door de rechtbank te beantwoorden bewijsvragen zijn of verdachte met zijn handelen heeft getracht [slachtoffer] opzettelijk – al dan niet in de variant van voorwaardelijk opzet – van het leven te beroven (primair) dan wel hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht (subsidiair).

3.2

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden aangezien volgens hem sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] .

3.3

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging doodslag vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] . De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling.

3.4

De beoordeling van de tenlastelegging

Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet ten eerste de vraag worden beantwoord of verdachte boos opzet had om een ander van het leven te beroven. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hiervan geen sprake is aangezien ieder bewijs daartoe ontbreekt.

De door de rechtbank vervolgens te beantwoorden vraag is of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat er een, naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijke kans op de dood van een ander heeft bestaan en dat de verdachte willens en wetens die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.

De rechtbank dient derhalve de vragen te beantwoorden of de kans dat [slachtoffer] door de door verdachte geloste schoten zou overlijden in de gegeven omstandigheden aanmerkelijk was (het objectieve element) en, zo ja, of verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard (het subjectieve element).

Bij regulier aanhoudingsvuur zoals dat wordt onderwezen en getraind is de kans op een fataal schot niet aannemelijk te noemen. De agent richt dan immers op de benen van de aan te houden persoon en schiet vanuit een stabiele positie op een stilstaand doel op een afstand van maximaal 15 meter. De omstandigheden waaronder verdachte op [slachtoffer] heeft geschoten weken echter in een aantal opzichten af van de situatie tijdens de trainingen.

Ten eerste is daar de tijdens trainingen niet getrouw na te bootsen stress, na een intensieve achtervolging7, waarvan bekend is dat deze het waarnemingsvermogen, de beslissingsvaardigheid en de fijne motoriek nadelig beïnvloeden.

Ten tweede het voor verdachte onverwachte gedrag van [slachtoffer] door, nadat hij zijn auto gedwongen had moeten stoppen vanwege een blokkade door een politieauto, te voet verder te vluchten8, waardoor verdachte zich genoodzaakt voelde direct te schieten.

En ten derde de omstandigheid dat [slachtoffer] in beweging was (voorovergebogen rennend over ongelijk terrein (opengebroken weg)) en dat verdachte direct vanaf zijn motor met zijn helm op (met gesloten vizier) en zijn motorhandschoenen aan heeft geschoten.9

Bij deze omstandigheden was het voor verdachte veel moeilijker dan in een trainingssituatie om [slachtoffer] in de benen te raken, waardoor het risico dat de afgevuurde kogels een vitaal deel van diens lichaam zou raken (en dus dodelijk zou zijn) navenant toenam. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de kans op een fataal schot in deze omstandigheden aanmerkelijk is te achten. Verdachte moet zich daar naar het oordeel van de rechtbank ook bewust van zijn geweest, gezien zijn opleiding (2002-2006), de (extra) IBT-trainingen (eenmaal per acht weken twee dagen), zijn IBT-certificering en zijn jarenlange ervaring als politieagent op straat en als lid van de Mobiele Eenheid (ME) (2006-2008), de aanhoudingseenheid (AE) (sinds 2008) en ondersteuningsgroep (OG)10. Door toch aldus te handelen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank voornoemde aanmerkelijke kans bewust aanvaard.

Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

3.5

De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:

op 6 oktober 2014 in de gemeente Den Haag (ter hoogte van de kruising Stationsweg/Hoefkade) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen twee kogels heeft afgevuurd in de richting van die [slachtoffer] , waarbij een van die kogels het achterhoofd van die [slachtoffer] heeft geraakt, althans geschampt en een van die kogels het (onder)lichaam van die [slachtoffer] is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

5 De strafbaarheid van de verdachte

6 De strafoplegging

7 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8 Het toepasselijk wetsartikel

9 De beslissing