Home

Rechtbank Den Haag, 19-02-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1688, AWB - 13 _ 584

Rechtbank Den Haag, 19-02-2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:1688, AWB - 13 _ 584

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
19 februari 2016
Datum publicatie
31 juli 2017
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2016:1688
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 13 _ 584
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 3:4

Inhoudsindicatie

Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een omgevingsvergunning te verlenen voor de uitbreiding van het café met de serre. Verweerder heeft de betrokken belangen, in strijd met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb, niet op zorgvuldige wijze tegen elkaar afgewogen. Hierdoor ligt aan het bestreden besluit een onvoldoende motivering ten grondslag. Beroep gegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 13/584

(gemachtigde: mr. J.W. Landman),

en

(gemachtigde: mr. A. Kooij).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [persoon], vergunninghouder, te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. A.J. van der Ven).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 24 april 2014 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending daarvan de bij deze tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het ongedateerde besluit, verzonden op 11 december 2012 (het bestreden besluit), te herstellen.

Bij brief van 4 juni 2014 heeft verweerder om verlenging van de in de tussenuitspraak gestelde termijn verzocht.

Bij beschikking van 6 juni 2014 heeft de rechtbank die termijn met zes weken verlengd.

Bij brief van 22 juli 2014 heeft verweerder zijn aanvullende besluit van 21 juli 2014, met als bijlagen het rapport van 10 juni 2014 van Het geluidBuro en de brief van 17 juli 2014 van de Omgevingsdienst West-Holland (ODWH), toegezonden.

In reactie hierop heeft eiser bij brief van 18 september 2014 meegedeeld een contra-expertise te zullen inbrengen.Bij brieven van 23 oktober 2014 en 28 november 2014 heeft hij (opnieuw) om verlenging van de termijn voor het inbrengen van de contra-expertise gevraagd.

Bij brief van 30 december 2014 heeft eiser het rapport van dezelfde datum van LBP Sight overgelegd. Daarna heeft eiser op 5 en 9 januari 2015 brieven met bijlagen, waaronder de notitie van 9 januari 2015 van LBP Sight, ingezonden.

Hierop hebben de derde-partij, bij brief van 10 maart 2015 met als bijlage het rapport van 22 januari 2015 van Het GeluidBuro, en verweerder, bij brief van 2 april 2015, gereageerd.

Daarna heeft eiser bij brieven van 17 maart 2015 en 20 april 2015 met bijlagen gereageerd. Op 24 en 28 april 2015 heeft eiser brieven met bijlagen toegezonden. Bij brief van 1 mei 2015 heeft eiser notities van 29 april 2015 van LBP Sight ingezonden.

Bij brief van 16 juni 2015 heeft de rechtbank de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de StAB) verzocht een deskundigenbericht uit te brengen.

De StAB heeft op 18 augustus 2015 een deskundigenbericht uitgebracht.

Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld te reageren op dit deskundigenbericht. Op verzoek van partijenheeft de rechtbank de termijn voor het inbrengen van hun reacties tot 13 oktober 2015 verlengd.

Vervolgens heeft eiser een reactie van 13 oktober 2015 van LBP Sight en verweerdereen reactie van ODWH van dezelfde datum ingebracht. De derde-partij heeft bij brief, eveneens gedateerd 13 oktober 2015, met als bijlage een rapport van dezelfde datum van Het GeluidBuro ingebracht. Op 15 oktober 2015 heeft eiser een nadere reactie ingezonden.

Op deze reacties heeft StAB op 5 november 2015 een nader rapport uitgebracht.

Daarna heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) e 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).n

2.1.

In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank onder 10.5 overwogen dat in het Intern advies geluid van 16 april 2013 is gesteld dat de serre wat geluid betreft alleen toelaatbaar is bij een café met de huidige exploitatie. Bij een reguliere exploitatie van het café, waarbij een geluidsniveau van 80-85 dB(A) gangbaar is, is exploitatie van de serre zonder het treffen van isolatiemaatregelen niet toelaatbaar. De isolatie van de serre is namelijk in dat geval verre van voldoende en moet als strijdig met een goede ruimtelijke ordening worden aangemerkt. In dit advies is daarom aanbevolen de bestemming van de serre aan de huidige exploitatie of aan de huidige exploitant, de derde-partij, te koppelen.

2.2.

Voorts heeft de rechtbank in haar tussenuitspraak, onder 10.6. en 10.7., overwogen dat het in het Intern advies geluid van 16 april 2013 in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig gevonden aanvullend onderzoek naar de geluidsbelasting bij een toename van het aantal buiten rokende en staande bezoekers van het café [het café] , niet is uitgevoerd.

2.3.

De rechtbank heeft om die reden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid en een deugdelijke motivering ontbeert. De rechtbank heeft verweerder uit een oogpunt van finale geschillenbeslechting met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat verweerder tevens aandacht zal moeten besteden aan de aanbeveling in het Intern advies geluid van 16 april 2013 om de bestemming van de serre aan de huidige exploitatie of aan de huidige exploitant te koppelen.

3.1.

Verweerder heeft bij besluit van 21 juli 2014 het bestreden besluit aangevuld met betrekking tot het aspect geluid binnen het café. Hij heeft besloten aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarde te verbinden: het café met serre mag uitsluitend zodanig worden geëxploiteerd dat het geluidsniveau muziek in het café niet hoger is dan het maximaal toelaatbare equivalente geluidsniveau (LAeq) van 74 dB(A) in de dagperiode (van 07.00 tot 19.00 uur), 69 dB(A) in de avondperiode (van 19.00 tot 23.00 uur) en 64 dB(A) in de nachtperiode (van 23.00 tot 07.00 uur). In de serre zelf mag geen muziekgeluid ten gehore worden gebracht, anders dan vanuit de caféruimte.

3.2

Het besluit van 21 juli 2014 is ingevolge artikel 6:19 van de Awb mede onderwerp van het geding.

3.3.

Naar het oordeel van de rechtbank kan de voorwaarde, voor zover deze betrekking heeft op het geluidsniveau van de muziek in het café, niet aan de in geding zijnde omgevingsvergunning worden verbonden. Bij het bestreden besluit is immers voor de activiteiten “het bouwen van een bouwwerk” en “het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan” ten behoeve van de serre omgevingsvergunning verleend. Bedoelde voorwaarde dient in een besluit als een maatwerkvoorschrift aan de inrichting, zijnde het café, op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) te worden opgenomen. Het besluit van 21 juli 2014 dient in zoverre te worden vernietigd.

4. Voor zover de voorwaarde inhoudt dat in de serre zelf geen muziekgeluid ten gehore mag worden gebracht, anders dan in de caféruimte, is deze niet nadelig voor het woon- en leefklimaat in de directe omgeving.

5.1.

Voorts heeft verweerder in het aanvullende besluit van 21 juli 2014 met betrekking tot de geluidsbelasting bij een toename van het aantal buiten rokende en staande bezoekers gesteld dat, gelet op het door de derde-partij overgelegde rapport van Het GeluidBuro van 10 juni 2014 en de adviezen van 8 en 17 juli 2014 van de ODWH, de toename van het geluidsniveau vanwege buiten rokende en staande bezoekers op straat voor het café door de uitbreiding daarvan met de serre een niet of nauwelijks merkbare verhoging oplevert van het geluidsniveau in de omliggende woningen. De geluidsniveaus die optreden liggen nog onder het niveau dat als maximaal aanvaardbaar wordt geacht. Verweerder is daarom van mening dat de serre wat dit aspect betreft geen strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening oplevert.

5.2.

In de adviezen van 8 en 17 juli 2014 van ODWH, zijnde RO-milieuadviezen met betrekking tot het café, die verweerder aan het aanvullende besluit van 21 juli 2014 ten grondslag heeft gelegd, is opgenomen dat als norm voor het langtijdgemiddeld binnengeluidsniveau voor geluidsvoelige ruimte van een woning in het algemeen 25 dB(A) aanvaardbaar wordt geacht voor de nachtperiode die als maatgevend wordt beschouwd. Daarbij is voor het maximale geluidsniveau 45 dB(A) als algemeen aanvaardbare norm geacht. Uitgegaan is van de door Het Geluidburo verrichte metingen. Bij die metingen was uitgangspunt een gevelwering van 25dB(A) en een worst-case-scenario, dat zich in de praktijk zelden zal voordoen, zodat de resultaten van het onderzoek een overschatting geven van de te verwachten geluidsniveaus. Voor het worst-case-scenario is onder meer uitgegaan van constant 100% bezetting door 88 bezoekers in totaal van het café en de serre tussen 12.30 en 03.00 uur, waarvan 48% van de bezoekers rookt.

5.3.

Voor een beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening is volgens bedoelde rapporten van ODWH in aanmerking genomen dat het café onder het Activiteitenbesluit valt, waarbij stemgeluid van bezoekers op straat van toetsing aan de geluidsnormen van dit besluit is uitgesloten. Bij die beoordeling speelt naast de 'heersende situatie', het aanwezige omgevingsgeluid en de te verwachten geluidsisolatie van een normaal onderhouden woning een rol. Dit laatste in combinatie met de te verwachten gevelbelasting is maatgevend voor het te verwachten binnenniveau in geluidsvoelige ruimten in een woning.

5.4.

Verder komt uit de adviezen van 8 en 17 juli 2014 naar voren dat voor het effect van de uitbreiding van het café met de serre, de situatie zonder serre is vergeleken met de situatie met serre. Vastgesteld is dat het geluidsniveau in de situatie met serre voor het langtijdgemiddeld binnengeluidsniveau voor geluidsvoelige ruimte in een woning met 3 dB(A) en voor het maximale geluidsniveau met 2 dB(A) toeneemt, vergeleken met een situatie zonder serre.

5.5.

In de rapporten van 8 en 17 juli 2014 is door de ODWH vervolgens geconcludeerd dat voor zowel de situatie zonder als de situatie met serre de verwachting kan worden uitgesproken dat de niveaus in geluidsgevoelige ruimten van omliggende woningen niet boven de 23 dB(A) voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en niet boven de 43 dB(A) voor het maximale geluidsniveau uitkomen. Beide niveaus liggen nog 2 dB(A) onder het niveau dat in het algemeen als aanvaardbaar wordt aangemerkt. De uitbreiding van het café met de serre levert voor dit aspect geen strijdigheid op met een goede ruimtelijke ordening, aldus de adviezen van 8 en 17 juli 2014 van ODWH.

6. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de beantwoording van de vraag of verweerder bij de beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening alle betrokken ruimtelijke relevante belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar heeft afgewogen.

7. Verweerder heeft gesteld dat stemgeluid voor terrassen van toetsing aan het Activiteitenbesluit is uitgesloten, aangezien de aanwezigheid van buiten rokende bezoekers van een horeca-inrichting een maatschappelijk gegeven is, zodat de daarbij optredende stemgeluidsniveaus voor lief moeten worden genomen, voor zover dit niet ontaardt in luid spreken of roepen in de (avond- en) nachtperiode. De stelling van verweerder dat stemgeluid voor terrassen van toetsing aan het Activiteitenbesluit per definitie is uitgesloten, onderschrijft de rechtbank niet. Uit de Nota van Toelichting op het Activiteitenbesluit (Stb. 2007, 415, blz. 205) komt immers naar voren dat in het geval een terras als een binnenterrein moet worden aangemerkt, stemgeluid van dat terras wel moet worden betrokken bij de toetsing aan de geluidsnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Nu het hier niet een vergunning betreft als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, deelt de rechtbank niettemin verweerders standpunt dat toetsing aan het Activiteitenbesluit niet aan de orde is.

8. Dit laat onverlet dat in het kader van de vereiste belangenafweging alle geluidsproducerende activiteiten, zoals menselijk stemgeluid, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening dienen te worden betrokken, omdat de te verwachten hinder van invloed is op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. Verweerder komt een zekere beoordelingsvrijheid toe bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting vanwege de serre. De rechtbank dient de keuze van verweerder terughoudend te toetsen.

9. Zoals is overwogen onder 5.2., acht verweerder voor het langtijdgemiddeld binnengeluidsniveau voor geluidsvoelige ruimte van een woning en voor het maximale geluidsniveau onderscheidenlijk de norm 25 dB(A) en 45 dB(A) voor de nachtperiode die als maatgevend wordt beschouwd, aanvaardbaar.

10. Mede naar aanleiding van de door partijen (nader) overgelegde (geluids)rapporten heeft de rechtbank de StAB verzocht een onderzoek te verrichten naar de toename van het geluidsniveau vanwege pratende mensen op straat voor het café door de uitbreiding van de serre, in het bijzonder of er daardoor een verhoging van het geluidsniveau in de woning van eiser plaatsvindt en zo ja, in hoeverre.

11.1.

In het deskundigenrapport van 18 augustus 2015 is de StAB op grond van eigen onderzoeksbevindingen tot de conclusie gekomen dat de toename van het equivalente geluidsniveau vanwege pratende mensen op straat voor het café door de uitbreiding met de serre in de maatgevende nachtperiode circa 3 dB zal bedragen. De toename van de piekniveaus zal ongeveer 1 dB bedragen, hetgeen verklaarbaar is omdat personen door de komst van de serre logischerwijs iets dichter naar de woning van eiser zullen gaan staan praten. Tevens heeft de StAB geconcludeerd dat de toename van het equivalente geluidsniveau en piekniveau in de woning van eiser in dezelfde orde van grootte zullen liggen.

11.2.

De StAB heeft bij haar conclusies de door het Het GeluidBuro berekende waarden voor de maatgevende avond- en nachtperiode in tabel 4 (lees: tabel 5, op bladzijde 17 van het rapport van 18 augustus 2015) vergeleken met de waarden in de woning van eiser, waarbij is uitgegaan van een geluidwering die naar verwachting tussen de 15-20 dB(A) zal bedragen, en niet van een gevelwering van ten minste 25dB(A), waarvan de ODHW uitgaat. In het rapport van 18 augustus 2015 heeft de StAB geconcludeerd dat een geluidwering van een waarde van 25 dB(A) niet realistisch is, omdat de aanwezige ruimte tussen de ramen en de sponningen de zwakste schakel vormt van de geluidwering van de gehele raampartij. De waarde van 25dB(A) is bovendien niet onderbouwd aan de hand van een meting. In het nader deskundigenrapport van 5 november 2015 heeft de StAB voorts gesteld dat ten aanzien van de geluidwering van de woning van eiser moet worden uitgegaan van de feitelijke aanwezige situatie. In dat kader speelt de omstandigheid dat de geluidwering eenvoudig is te verhogen naar het oordeel van StAB geen rol, omdat bij de verleende omgevingsvergunning geen eisen kunnen worden gesteld aan eigendommen van derden.

12.1.

Gelet op de door de StAB in bedoelde tabel 5 vastgestelde waarden aan equivalent geluidsniveau in de woning van eiser, te weten 28-33 dB(A) in de maatgevende nachtperiode, ligt dit door de uitbreiding van het café met de serre ten minste 3 tot 8 dB(A) hoger dan de door verweerder als norm geaccepteerde langtijdgemiddelde van 25 dB(A).

12.2.

Daarbij komt dat de StAB tevens in het rapport van 18 augustus 2015 heeft vastgesteld dat bij de door Het GeluidBuro berekende waarden voor de maatgevende avond- en nachtperiode in de situatie met en zonder serre te lage bronniveaus van stemgeluid (equivalent en piek) zijn aangenomen, waardoor de absolute geluidsniveaus in tabel 4 (lees: 5) hoger zullen uitvallen.

12.3.

De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de onderzoeksbevindingen en conclusies van het deskundigenrapport van 18 augustus 2015 van de StAB, zoals nader toegelicht in haar rapport van 5 november 2015.

12.4.

De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de ODWH in haar reactie van 13 oktober 2015 op het deskundigenrapport van 18 augustus 2015 heeft erkend dat de te verwachten gevelwering van de woning van eiser lager ligt dan de gevelwering van 25dB(A), die bij het vaststellen van de norm voor het langtijdgemiddeld binnengeluidsniveau voor geluidsvoelige ruimte van een woning is aangenomen. Mede gelet hierop is de conclusie in de adviezen van 8 en 17 juli 2014 dat het niveau in geluidsgevoelige ruimte van de woning van eiser niet boven de 23 dB(A) komt, onvoldoende onderbouwd.

13. Gelet op hetgeen onder 12.1 tot en met 12.4. is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de door verweerder gehanteerde grenswaarde van 25dB(A) voor het langtijdgemiddelde 3 tot 8 dB(A) in de maatgevende nachtperiode en daarmee in ruime mate wordt overschreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat bij de uitbreiding van het café met de serre geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

14.1.

De uiteenzetting van de ODWH in de reactie van 13 oktober 2015 met betrekking tot de acceptatie van stemgeluid van bezoekers van horecagelegenheden, waarbij een vergelijking is gemaakt met stemgeluid van terrassen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Bij het vaststellen van de gehanteerde norm van 25dB(A) voor het langtijdgemiddeld binnengeluidsniveau voor geluidsvoelige ruimte van een woning, heeft verweerder immers de gevelbelasting als maatgevend voor het te verwachten binnenniveau in geluidsvoelige ruimten in een woning aangenomen, zoals onder 5.3. is vastgesteld. Daarbij is het aanwezige omgevingsgeluid betrokken.

14.2.

De omstandigheid dat verweerder voor terrassen equivalente geluidsniveaus op de gevel van 60, 55 en 50 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode heeft geaccepteerd, doet aan het vorenstaande niet af. Deze geluidsniveaus gaan niet uit van het te verwachten binnenniveau in geluidsvoelige ruimten in een woning maar van geluidsniveaus op de gevel.

15. Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om een omgevingsvergunning te verlenen voor de uitbreiding van het café met de serre. Verweerder heeft de betrokken belangen, in strijd met het bepaalde in artikel 3:4 van de Awb, niet op zorgvuldige wijze tegen elkaar afgewogen. Hierdoor ligt aan het bestreden besluit een onvoldoende motivering ten grondslag.

16. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit, zoals aangevuld bij besluit van 21 juli 2014, zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een deskundigenrapport met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;- vernietigt het bestreden besluit, zoals aangevuld bij besluit van 21 juli 2014;

- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,- aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.736,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.M. Meskers, rechter, in aanwezigheid van J.M. Lo-A-Njoe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2016.

Rechtsmiddel