Rechtbank Den Haag, 08-03-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3236, NL18.2193
Rechtbank Den Haag, 08-03-2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:3236, NL18.2193
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 8 maart 2018
- Datum publicatie
- 13 april 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2018:3236
- Zaaknummer
- NL18.2193
Inhoudsindicatie
Dublin Duitsland, rechtsbijstand, beroep ongegrond
Uitspraak
Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.2193
(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en
(gemachtigde: mr. E. de Jong).
Procesverloop
Bij besluit van 24 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.2194, plaatsgevonden op 22 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Mouadden-el Haddar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft op 5 december 2017 zijn asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 29 mei 2017 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Met verweerders verzoek aan Duitsland om terugname van eiser op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening (EU) 604/2013, is Duitsland op 19 december 2017 akkoord gegaan.
Eiser betwist niet dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij voert echter aan dat verweerder de behandeling aan zich zou moeten trekken, omdat ten aanzien van Duitsland niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser heeft in Duitsland geen recht op gefinancierde rechtsbijstand, hetgeen in strijd is met artikel 19 en 20 van de Procedurerichtlijn 2013/32/EU en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Ook kan eiser in Duitsland geen beroep doen op door de overheid betaalde tolk- en vertaaldiensten.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures. In artikel 20, tweede lid, van de Procedurerichtlijn is bepaald dat lidstaten kunnen voorzien in kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de asielprocedure in eerste aanleg. Van een verplichting is geen sprake. Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand indien door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. De rechtbank overweegt verder dat in punt 60 van de considerans van de Procedurerichtlijn uitdrukkelijk is opgenomen dat bij de totstandkoming van de bepalingen van die richtlijn het Handvest in acht is genomen. Aldus acht de rechtbank de Procedurerichtlijn een uitwerking van het bepaalde in het Handvest. Nu het Duitse systeem in overeenstemming is met het bepaalde in de Procedurerichtlijn, kan in beginsel geen sprake zijn van strijd met artikel 47 van het Handvest. Verder is de enkele stelling dat eiser in Duitsland niet over de nodige tolk- en vertaaldiensten beschikt, onvoldoende om aan te nemen dat Duitsland internationale verplichtingen in dat kader niet nakomt. Bovendien dient eiser, indien hij van mening is dat Duitsland zich niet houdt aan de Procedurerichtlijn, zich hierover in Duitsland te beklagen. Verweerder heeft dan ook geen grond hoeven zien om de aanvraag van eiser, ondanks de verantwoordelijkheid hiervoor van Duitsland, in behandeling te nemen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2018.
griffier |
rechter |
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: