Home

Rechtbank Den Haag, 15-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10229, AWB - 19 _ 6411

Rechtbank Den Haag, 15-09-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:10229, AWB - 19 _ 6411

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
15 september 2020
Datum publicatie
14 oktober 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2020:10229
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6411

Inhoudsindicatie

Maatwerkvoorziening Wmo 2015 gedurende stage buitenland

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 19/6411

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),

en

(gemachtigde: drs. L.J.A. Edelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser op zijn aanvraag de toekenning van een maatwerkvoorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verlengd, te weten individuele begeleiding speciaal in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode 1 tot en met 16 januari 2019.

Bij besluit van 24 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, gericht tegen stopzetting van het pgb met ingang van 17 januari 2019, ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

In verband met de maatregelen rondom het coronavirus hebben beide partijen de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om het beroep op basis van de stukken schriftelijk af te handelen.

Op 1 september 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en partijen hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Overwegingen

1.1

Op 28 december 2018 heeft eiser verlenging van de hem eerder toegekende maatwerkvoorziening 'Individuele Begeleiding speciaal' ingevolge de Wmo 2015 aangevraagd.

1.2

Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde verlenging toegekend, maar uitsluitend voor de periode van 1 tot en met 16 januari 2019. Hierbij is vermeld dat de indicatie stopt op 16 januari 2019 vanwege het feit dat eiser met ingang van 17 januari 2019 langer dan drie maanden in het buitenland zal verblijven.

1.3

De bezwaarschriftencommissie heeft geadviseerd het hiertegen gemaakte bezwaar van eiser gegrond te verklaren en alsnog over de periode 16 januari 2019 tot en met 14 mei 2019 het gevraagde budget te verstrekken. Verweerder heeft bij het bestreden besluit dit advies niet overgenomen en het primaire besluit gehandhaafd.

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser met ingang van 17 januari 2019 tot 15 mei 2019, derhalve gedurende een periode langer dan drie maanden, in Ierland heeft verbleven. Dit heeft volgens verweerder tot gevolg dat de eigen leefomgeving van eiser gedurende die periode naar Ierland is verplaatst, zodat hij tijdens het verblijf in Ierland niet in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening. In reactie op de stelling van eiser dat deze reden geen stand houdt omdat hij dan ook geen stage zou kunnen lopen in een andere grote stad in Nederland, overweegt verweerder dat het niet relevant is waar eiser stage loopt. Het criterium is volgens verweerder dat eiser in Leiden dient te verblijven, omdat de Wmo alleen lokaal kan worden toegepast. Verweerder wijst op het feit dat ook vervoersvoorzieningen en huishoudelijke ondersteuning alleen van toepassing zijn in de eigen gemeente c.q. de eigen woning.

Verweerder erkent voorts dat een stage in het buitenland tot het dagelijkse maatschappelijke verkeer voor studenten gerekend kan worden en heeft beleid ontwikkeld om een maatwerkvoorziening te kunnen leveren indien sprake is van een verplichte stage in het buitenland. Nu in het geval van eiser echter geen sprake is van een verplichte stage, blijft verweerder van mening dat eiser gedurende zijn verblijf in Ierland geen aanspraak kan maken op de maatwerkvoorziening.

3. Eiser betoogt dat verweerder niet van zijn compensatieplicht is ontheven gedurende de periode dat hij in het buitenland verbleef. Eiser voert aan dat de Wmo 2015 als belangrijk doel heeft eiser te laten participeren in het dagelijkse maatschappelijke verkeer, waarvan studieactiviteiten deel uitmaken. Eiser verblijft immers in het kader van een stage ten behoeve van zijn studie vier maanden in het buitenland. Verder wordt de ondersteuning gedurende zijn verblijf in het buitenland vanuit Leiden gecontinueerd en is er geen sprake van toeneming van de begeleidingsbehoefte en de kosten van de begeleiding. Eiser betwist dat aansluiting dient te worden gezocht bij de jurisprudentie inzake vervoer in het kader van de Wmo 2007, omdat in die wet uitdrukkelijk was bepaald dat het vervoer lokaal diende te zijn. Dit is niet het geval ten aanzien van de begeleiding die eiser krijgt. Tot slot voert eiser aan dat een pgb mag worden gebruikt om zorg in te kopen in de lidstaten van de Europese Unie.

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling, waarbij eerst het wettelijk kader wordt weergegeven.

5.1

Ingevolge artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 komt een ingezetene van Nederland in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.

5.2

Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en eerste lid, van de Wmo 2015 valt onder maatschappelijke ondersteuning het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.

5.3

Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2018 kan het college nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

5.4

Ingevolge artikel 27 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leiden 2018 (de Beleidsregels) wordt, bij verblijf van drie maanden of langer in een recreatiewoning of in het buitenland, geen budget toegekend voor deze periode.

6.1

Tussen partijen is niet in geschil dat eiser gedurende zijn stage in Ierland, die vier maanden heeft geduurd, ingezetene van Leiden is gebleven.

6.2

De rechtbank is van oordeel dat toepassing van de Beleidsregel zich in het onderhavige geval niet verdraagt met de uitgangspunten van de Wmo 2015. De rechtbank overweegt hiertoe dat een belangrijk doel van deze wet blijkens artikel 1.1.1 Wmo 2015 (in het bijzonder de omschrijving van het begrip “maatschappelijke ondersteuning”) is: het in staat stellen van een betrokkene tot participatie. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank gaat er van uit, dat een stage in het buitenland kan worden gerekend tot de studeeromgeving, die voor studenten een essentieel onderdeel vormt van het normale dagelijkse maatschappelijke verkeer waarin zij ondersteuning nodig kunnen hebben. Voorts is een tweede belangrijk doel van de Wmo 2015 dat de ondersteuning zoveel mogelijk wordt geboden in de eigen leefomgeving. Naar het oordeel van de rechtbank kan de eigen leefomgeving ook tijdelijk buiten Nederland zijn gelegen, indien hiervan sprake is in verband met voornoemde participatie. De rechtbank overweegt in dit verband dat in de Wmo 2015 niet expliciet is bepaald dat een betrokkene geen recht heeft op een maatwerkvoorziening, indien hij gedurende een bepaalde periode in het buitenland verblijft. Uit de geschiedenis van de totstandkoming1 van de Wmo 2015 valt een dergelijk uitgangspunt ook niet af te leiden. Wel geldt hierbij de voorwaarde dat de betrokkene ingezetene is van de gemeente die de maatwerkvoorziening verstrekt. Op grond van artikel 1.2.1 (aanhef) van de Wmo 2015 is het ingezetenschap immers een vereiste voor het toekennen van een maatwerkvoorziening. Het ingezetenschap van eiser is echter niet in geschil. Nu eiser in het kader van zijn studie stage in Ierland liep en er geen enkele indicatie is dat eiser gedurende de stage minder of geen behoefte had aan de hem toegekende vorm van begeleiding, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank artikel 27 van de Beleidsregels voor dit specifieke geval buiten toepassing moeten laten.

7. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen, voor zover daarbij het pgb van eiser met ingang van 17 januari 2019 is stopgezet.

8. Verweerder dient het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met dit beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met toepassing van de bepalingen van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 525,- waarbij is uitgegaan van (rechtsbijstand bij) indiening van het beroep in een zaak van gemiddeld gewicht (1 punt en wegingsfactor 1; bedrag per punt € 525,-).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het bestreden besluit;

- herroept het primaire besluit, voor zover de budgettoekenning daarbij met ingang van 17 januari 2019 is stopgezet;

- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 47,- dient te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 525,-

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J Waterbolk, rechter, en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2020, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel