Home

Rechtbank Den Haag, 11-02-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2084, SGR 20/1869

Rechtbank Den Haag, 11-02-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:2084, SGR 20/1869

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
11 februari 2021
Datum publicatie
11 maart 2021
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2021:2084
Zaaknummer
SGR 20/1869

Inhoudsindicatie

Wmo 2015. Verzoek om maatwerkvoorziening in de vorm van een elektrische step met zadel afgewezen. Elektrische step is een algemeen gebruikelijke voorziening. Kosten zijn te dragen met een inkomen op minimumniveau.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 20/1869

(gemachtigde: eerst mr. A. Staal en daarna mr. M.A.E. Bol),

en

(gemachtigde: M.J. Logan).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening in de vorm van een elektrische step (e-step) met zadel ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.

Bij besluit van 23 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Gelet op de getroffen maatregelen rondom het coronavirus heeft de zitting via een telefonische beeldverbinding plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Op 17 september 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde nadere informatie te verkrijgen en heeft daartoe aan verweerder schriftelijk vragen gesteld.

Bij brief van 20 oktober 2020 heeft verweerder op de vragen van de rechtbank gereageerd. Namens eiseres is hierop bij brief van 14 december 2020 gereageerd.

Nadat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is bekend met een longaandoening met als gevolg beperkingen in haar zelfredzaamheid en participatie. Eiseres beschikt over een auto en een elektrische fiets waarmee zij in haar vervoersbehoefte voor de (midden)lange afstanden kan voorzien. Deze zijn echter niet geschikt als oplossing voor haar vervoersbehoefte voor de korte afstanden. Om in haar vervoersbehoefte voor de korte afstanden te voorzien, heeft eiseres een melding en vervolgens een aanvraag gedaan om op grond van de Wmo 2015 in aanmerking te komen voor een e-step In dat kader heeft een huisbezoek plaatsgevonden.

2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen en deze afwijzing met het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat een e-step een algemeen gebruikelijke voorziening is die niet alleen voor iemand met een beperking bedoeld is, die daadwerkelijk beschikbaar is, dat een e-step en adequate, passende oplossing is voor eiseres en dat eiseres de kosten daarvan ook kan dragen met een inkomen dat zich op het minimumniveau bevindt. Hierbij heeft verweerder in overweging genomen dat vanwege de specifieke situatie van eiseres een kenteken niet is vereist en er alternatieve, niet kentekenplichtige e-steps beschikbaar zijn die goedkoper zijn dan het model dat eiseres haar voorkeur geniet (Veeley V5).

3. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Verweerder heeft onvoldoende in kaart gebracht wat de hulpvraag is en welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. Eiseres heeft een e-step van het merk Veely V5 voorgesteld, maar staat ook open voor andere opties. Eiseres meent dat een e-step geen algemeen gebruikelijke voorziening is. E-steps zijn allerminst gangbaar in Nederland. Dat e-steps op het internet te koop zijn, betekent niet dat deze voorziening algemeen gebruikelijk is. Daarnaast is van een algemeen gebruikelijke voorziening geen sprake, omdat vanwege eiseres haar specifieke situatie geen kentekenplicht geldt. Slechts wanneer een e-step als scootmobiel is geregistreerd, is deze niet kentekenplichtig. Daarnaast zijn de door verweerder genoemde alternatieve e-steps vanwege hun gewicht niet geschikt voor eiseres en zijn enkele van de genoemde e-steps niet langer beschikbaar. Daar komt bij dat ook de kosten van deze e-steps niet kunnen worden gedragen door iemand met een inkomen op het minimumniveau. Subsidiair betoogt eiseres dat verweerder de in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Den Haag 2018 (de Verordening) opgenomen hardheidsclausule had moeten toepassen.

4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie kent als gevolg van een longaandoening. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat een rollator, rolstoel of scootmobiel gelet op de beperkingen en specifieke situatie van eiseres niet adequaat en passend zijn en dat eiseres is aangewezen op het gebruik van een e-step om in haar vervoersbehoefte voor de korte afstand te voorzien. Eiseres heeft in bezwaar zelf ook aangegeven en onderbouwd met stukken dat een rollator, rolstoel of scootmobiel niet passend zijn en heeft een e-step van het merk Veeley V5 verzocht. De vraag die voorligt is of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat e-steps algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn.

4.2.

Uit rechtspraak van de CRvB volgt dat verweerder niet gehouden is tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer het gebruik van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn een uitkomst bieden.1 Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als deze (1) niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, (2) daadwerkelijk beschikbaar is, (3) een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en (4) deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.2

4.3.

Het betoog van eiseres dat van een algemeen gebruikelijke voorziening geen sprake is omdat e-steps niet gangbaar zijn, in het geval van eiseres niet kentekenplichtig zijn en de door verweerder genoemde alternatieven niet beschikbaar zijn, slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat een e-step niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, maar ook voor personen die een algemene vervoersoplossing zoeken. Dat e-steps in het verkeer niet gangbaar zijn of in eiseres haar situatie niet kentekenplichtig zijn, doet daar – wat daar verder ook van zij – niet aan af. Voorts zijn e-steps ook daadwerkelijk beschikbaar. Dat sommige van de door verweerder genoemde alternatieven niet (langer) beschikbaar zijn, laat namelijk onverlet dat andere alternatieven en de door eiseres gewenste Veeley V5 wel beschikbaar zijn. Aan de eerste twee van de in 4.2 vermelde vier voorwaarden is aldus voldaan.

4.4.

De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of de door hem genoemde (en thans nog beschikbare) alternatieve, goedkopere e-steps een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin eiseres tot zelfredzaamheid of participatie in staat is. Daartoe overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat verweerder heeft onderzocht of de genoemde alternatieven vanwege hun gewicht en de beperkingen van eiseres niet te zwaar zijn voor haar. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang gelezen met het bepaalde in de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015.3 De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek in de besluitvorming met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.

4.4.1.

Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij bij beantwoording van de vraag of een hulpmiddel financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau, aansluit bij het criterium dat wordt gehanteerd in het kader van de verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Volgens verweerder kan een hulpmiddel financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De rechtbank acht aansluiting bij dit criterium redelijk. Er is daarmee naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het stellen van aanvullende vermogens- en inkomensvoorwaarden.

4.4.2.

Uitgaande van de ten tijde van het bestreden besluit geldende bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 1.030,42 per maand, stelt de rechtbank vast dat de kosten van een hulpmiddel van ten hoogste € 1854,75 (€ 1030,42 x 5% x 36 maanden) financieel kunnen worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

4.4.3.

Eiseres heeft verzocht om in aanmerking te komen voor een e-step van het model Veeley V5. Van dit model is tussen partijen niet in geschil dat dit een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin eiseres tot zelfredzaamheid of participatie in staat is (voorwaarde 3). De kosten van de Veeley V5 bedragen volgens eiseres tussen de € 1600,- en € 1800,-. Gelet op wat in 4.4.1 en 4.4.2 is overwogen, betekent dit dat ook de kosten van Veeley V5 financieel kunnen worden gedragen met een inkomen op minimumniveau (voorwaarde 4). De Veeley V5 voldoet daarmee aan de in 4.2 genoemde vier voorwaarden om als een algemeen gebruikelijke voorziening te worden aangemerkt. Het niet nader met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwde betoog van eiseres dat haar inkomen ontoereikend is om de kosten van de Veeley V5 te dragen, leidt niet tot een ander oordeel.

4.4.4.

Nu ook de Veeley V5 als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden aangemerkt, is het aannemelijk dat eiseres redelijkerwijs niet is benadeeld door het in 4.4 geconstateerde gebrek. Immers, ook als uit verweerders onderzoek zou blijken dat enkel de Veeley V5 – en dus niet de door verweerder genoemde alternatieven – een passende bijdrage kan leveren aan het realiseren van een situatie waarin eiseres tot zelfredzaamheid of participatie in staat is, zou dit niet tot toekenning van de aanvraag kunnen leiden. De rechtbank ziet in dit gebrek in de besluitvorming wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van het beroep en te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht dient te vergoeden.

4.5.

In hetgeen eiseres betoogt ziet de rechtbank geen grond om tot het oordeel te komen dat verweerder met toepassing van de hardheidsclausule uit artikel 8.1 van de Verordening alsnog tot toewijzing van de aanvraag had moeten overgaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de afwijzing van de aanvraag zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

5. Het beroep is ongegrond.

6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten omdat toepassing is gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Ook dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2021.

griffier

Rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.