Rechtbank Den Haag, 30-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8718, 19/4275
Rechtbank Den Haag, 30-07-2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:8718, 19/4275
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 30 juli 2021
- Datum publicatie
- 16 augustus 2021
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2021:8718
- Zaaknummer
- 19/4275
Inhoudsindicatie
Opschorting en intrekking bijstand. Intrekking bijzondere bijstand voor een babypakket. Afwijzing bijzondere bijstand voor positiekleding en inrichtings- en opknapkosten. Beroep ongegrond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/4275
(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en
(gemachtigde: mr. V.P. Valten).
Procesverloop
In het besluiten van 4 en 11 december 2018 (primair besluit I en II) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand met ingang van 30 november 2018 opgeschort.
In het besluit van 17 december 2018 (primair besluit III) heeft verweerder het recht van eiseres op bijstand met ingang van 30 november 2018 ingetrokken.
In afzonderlijke besluiten van 17 december 2018 heeft verweerder het besluit tot toekenning van bijzondere bijstand voor een babypakket ingetrokken (primair besluit IV), alsmede de aanvragen om bijzondere bijstand voor positiekleding (primair besluit V), voor inrichtingskosten (primair besluit VI) en voor opknapkosten (primair besluit VII), afgewezen.
In het besluit van 19 juni 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen alle primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vanwege de maatregelen rond het coronavirus heeft de rechtbank partijen om toestemming gevraagd om dit beroep op basis van de stukken (en dus zonder zitting) af te doen. Beide partijen hebben hiervoor toestemming gegeven. Vervolgens heeft de rechtbank partijen bericht dat het onderzoek is gesloten en dat schriftelijk uitspraak wordt gedaan.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1 Eiseres ontvangt sinds 5 februari 2017 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Zij heeft op 7 november 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor een basispakket kleding (met name positiekleding). Ook heeft zij bijzondere bijstand aangevraagd voor inrichtingskosten (€ 800,-) en opknapkosten (€ 300,-). Op 26 november 2018 heeft eiseres ten slotte bijzondere bijstand aangevraagd voor een babypakket ten behoeve van haar eerste kind. 1.2 Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvragen onderzoek verricht. De resultaten daarvan zijn onder meer neergelegd in het rapport van bevindingen van 4 december 2018 en in de beëindigingsrapporten van 12 december 2018 en van 17 december 2018. In het kader van het onderzoek heeft verweerder tot twee keer toe (op 17 november 2018 en op 22 november 2018) getracht een onaangekondigd huisbezoek bij eiseres af te leggen. Beide keren was er echter niemand thuis. Tijdens het onderzoek heeft verweerder ook geconstateerd dat eiseres twee jaar eerder al een bijstandsuitkering heeft gehad. Toen is uitgebreid onderzoek naar de woonsituatie van eiseres gedaan. Verweerder heeft destijds het recht op bijstand ingetrokken, omdat eiseres niet is verschenen op een aantal afspraken. Verweerder heeft eiseres vervolgens, nadat zij bij de twee huisbezoeken niet thuis was, uitgenodigd voor een gesprek op 30 november 2018. Eiseres is toen opnieuw niet verschenen. Verweerder heeft daarop het recht van eiseres op bijstand op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw bij besluit van 4 december 2018 met ingang van 30 november 2018 opgeschort en eiseres bij wijze van hersteltermijn opnieuw uitgenodigd voor een gesprek (op 5 december 2018). Eiseres is toen echter opnieuw niet verschenen.1.3 Verweerder heeft eiseres, bij opschortingsbesluit van 11 december 2018 nogmaals uitgenodigd voor een gesprek. Ook op deze uitnodiging, voor 12 december 2018, is eiseres niet verschenen. Verweerder heeft daarop het recht op bijstand, met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Pw, met ingang van 30 november 2018 ingetrokken. Verweerder heeft ook het toekenningsbesluit van bijzondere bijstand voor het babypakket ingetrokken. Verweerder heeft de aanvragen om bijzondere bijstand voor (positie)kleding en voor inrichtings- en opknapkosten ten slotte afgewezen.2. Verweerder heeft alle primaire besluiten na heroverweging gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt als volgt toegelicht. Door niet te verschijnen op de afspraak van 30 november 2018 heeft eiseres onvoldoende meegewerkt aan het rechtmatigheidsonderzoek. Dat heeft geleid tot opschorting van het recht op bijstand met ingang van 30 november 2018. Eiseres heeft vervolgens het verzuim niet tijdig hersteld door tot twee keer toe niet op gesprekken te verschijnen. Verweerder was daarom bevoegd het recht op bijstand met ingang van 30 november 2018 in te trekken. Volgens verweerder zijn zowel de uitnodigingsbrief als de opschortingsbesluiten tijdig bij eiseres bezorgd. De termijn waarbinnen eiseres is opgeroepen is ruim genoeg geweest. Omdat eiseres niet heeft gereageerd en zij bovendien tijdens de huisbezoeken niet is aangetroffen, is er bij verweerder ook twijfel ontstaan over haar woon- en leefsituatie. Omdat hierdoor ook het recht op bijzondere bijstand voor het babypakket niet langer kon worden vastgesteld, heeft verweerder ook dat recht ingetrokken. Verweerder heeft ten slotte de afwijzing van bijzondere bijstand voor positiekleding, inrichtings-en opknapkosten gehandhaafd, op de grond dat het recht op bijzondere bijstand evenmin was vast te stellen. Bovendien had eiseres volgens verweerder voor deze kosten kunnen en moeten reserveren. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in het geval van eisers van deze regel had moeten worden afgeweken.3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij is, verkort weergegeven, van mening dat verweerder het recht op (algemene) bijstand niet had mogen intrekken. Dat zij niet is verschenen op de gesprekken kan volgens haar alleen gevolgen hebben voor het recht op bijzondere bijstand. Verweerder heeft haar immers in het kader van de aanvragen om bijzondere bijstand uitgenodigd. Eiseres vindt verder dat haar niet kan worden verweten dat zij niet is verschenen op de gesprekken en dat zij niet heeft gereageerd op de uitnodigingsbrief en de opschortingsbesluiten. De documenten waar dat in stond heeft zij immers pas in haar brievenbus gevonden nadat de afspraken al waren geweest. Zij heeft verweerder meteen gebeld, maar kon geen nieuwe afspraak maken. Verweerder heeft volgens eiseres niet aangetoond dat de uitnodigingsbrieven ook op tijd bij haar zijn bezorgd. Volgens eiseres is de achteraf opgemaakte verklaring daartoe onvoldoende. Eiseres heeft op 28 november 2018 opnieuw bijzondere bijstand voor een babypakket aangevraagd. Volgens haar staat deze aanvraag los van de intrekking van haar recht op algemene bijstand. De intrekking dateert van 30 november 2018 en de aanvraag voor bijzondere bijstand is van 28 november 2018. Met betrekking tot de inrichtings- en opknapkosten heeft eiseres gesteld dat zij voor deze kosten niet heeft kunnen reserveren en dat zij deze dan ook niet kan dragen. Er zijn bijzondere omstandigheden en er is een noodzaak om deze kosten te vergoeden. Zij vraagt daarom € 2.200,- voor inrichtingskosten en € 275,- voor opknapkosten,in de vorm van een gift. Verweerder heeft ten slotte volgens eiseres haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor positiekleding ten onrechte niet getoetst aan het buitenwettelijk begunstigend beleid. 4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep. De opschorting en intrekking van het recht op bijstand 4.1 Vaststaat dat eiseres niet op 30 november 2018 is verschenen voor een gesprek met verweerder. Verweerder was daarom op grond van artikel 54, eerste lid, van de Pw bevoegd om het recht op bijstand met ingang van 30 november 2018 op te schorten. Niet gebleken is dat verweerder in het geval van eiseres niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Verweerder heeft eiseres hierna twee maal een hersteltermijn geboden. Zo is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 4 december 2018 en daarna nog eens voor een gesprek op 12 december 2018. Eiseres is beide keren niet verschenen. Verweerder was daarom op grond van artikel 54, vierde lid, van de Pw eveneens bevoegd het recht van eiseres op bijstand met ingang van 30 november 2018 in te trekken. Evenmin is dat verweerder ook in deze situatie niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken.4.2 Eiseres zegt de bewuste brieven pas in haar brievenbus te hebben gevonden nadat alle afspraken al waren geweest. Dat is iets dat geheel voor haar eigen rekening en risico komt. Van eiseres mag in het kader van de bijstand worden verwacht dat zij haar brievenbus in de gaten houdt. Het in de brievenbus deponeren van een besluit of brief kan volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)1 voor de toepassing van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op één lijn worden gesteld met een niet-aangetekende verzending per post. Wordt de ontvangst betwist, dan is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat de bewuste documenten ook bij eiseres zijn bezorgd. Hoewel eiseres op zichzelf de ontvangst niet betwist, komt uit het dossier voldoende naar voren dat de toezichthouders van verweerder de uitnodigingsbrief en de opschortingsbesluiten bij eiseres in de brievenbus hebben gedeponeerd. De rechtbank wijst op de in het dossier aanwezige rapportages van 4 december 2018 en van 12 december 2018. De uitnodigingsbrief is volgens die rapportages op 29 november 2018 om 7.16 uur en de opschortingsbesluiten op 4 december 2018 om 7.45 uur, respectievelijk op 11 december 2018 om 7.35 uur in de brievenbus van eiseres gegooid. De rechtbank ziet, mede in aanmerking nemend hetgeen in beroep is aangevoerd, geen reden te twijfelen aan de juistheid van de in de rapportages geschetste gang van zaken. In de op ambtseed/belofte opgemaakte rapportage van 16 april 2019 wordt dit nog eens bevestigd. Wat eiseres daartoe heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.4.3 De beroepsgrond van eiseres dat het niet verschijnen op afspraken alleen gevolgen zou mogen hebben voor het recht op bijzondere bijstand, treft geen doel. Op grond van artikel 54, eerste en vierde lid, van de Pw, kan verweerder onder de daarin genoemde voorwaarden het recht op bijstand opschorten en na het ongebruikt verstrijken van de hersteltermijn, intrekken. Deze bepaling maakt geen onderscheid tussen bijzondere of algemene bijstand. Verweerder heeft eiseres in de uitnodigingsbrief gewezen op de consequenties van het niet verschijnen op het gesprek, namelijk opschorting van het recht op bijstand. In de opschortingsbesluiten heeft verweerder eiseres uitgelegd dat het recht op bijstand kan worden ingetrokken als zij niet op de volgende afspraak zou verschijnen. Het had eiseres dus duidelijk kunnen zijn dat het ongebruikt laten verstrijken van de hersteltermijn kon leiden tot de intrekking van haar lopende bijstandsuitkering.De intrekking van het recht op bijzondere bijstand voor een babypakket 4.4 De rechtbank stelt vast dat verweerder eiseres inmiddels (bij besluit van 4 april 2019) bijzondere bijstand voor een babypakket voor haar eerste kind ter grootte van € 330,- heeft toegekend. Dat betekent dat eiseres bij de beoordeling van de eerdere intrekking van die bijzondere bijstand geen belang meer heeft. De rechtbank laat dat deel van het beroep daarom hier verder onbesproken.De afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand voor positiekleding en inrichtings- en opknapkosten 4.5 Verweerder heeft de afwijzing van deze aanvragen gehandhaafd, op de grond dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht tot die conclusie is gekomen. Bij een aanvraag om (bijzondere) bijstand ligt het immers op de weg van de aanvrager om verweerder de nodige informatie te verschaffen, zodat deze kan beoordelen of er recht op (bijzondere) bijstand bestaat. Doordat eiseres een aantal malen niet op een afspraak voor een gesprek is verschenen, en ook niet thuis werd getroffen bij twee pogingen tot een huisbezoek, heeft verweerder de door eiseres in het kader van haar aanvragen verschafte informatie niet met haar kunnen bespreken en ook niet kunnen verifiëren. Verweerder heeft dus niet kunnen vaststellen dat eiseres een te honoreren aanspraak op bijzondere bijstand had.4.6 Hoewel het voorgaande op zich reeds voldoende grond is om de aanvragen af te wijzen, is het ook zo dat de kosten waarvoor eiseres bijzondere bijstand heeft aangevraagd behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan. Dat betekent dat eiseres deze in beginsel uit de bijstandsuitkering moet voldoen, hetzij door reservering vooraf, hetzij door gespreide betaling achteraf. Daarvoor kan geen bijzondere bijstand worden verleend, tenzij deze kosten objectief noodzakelijk zijn en niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.2 Doordat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden is niet aannemelijk geworden dat daarvan in haar geval sprake was. De enkele niet nader onderbouwde stelling dat zij niet heeft kunnen reserveren is daarvoor niet toereikend. 4.7 Ook de beroepsgrond van eiseres dat verweerder haar aanvraag om bijzondere bijstand voor positiekleding niet heeft getoetst aan het door verweerder gevoerde (begunstigend) buitenwettelijk beleid, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder hanteert inderdaad voor dit soort gevallen een buitenwettelijk begunstigend beleid. De rechtbank toetst zo'n beleid in voorkomende gevallen afstandelijk, dat wil zeggen dat gekeken wordt of verweerder het beleid consistent heeft toegepast. In het geval van eiseres heeft verweerder de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen, op de grond dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Aan een eventuele toepassing van het buitenwettelijk beleid kwam verweerder dus niet toe. Nu dit beleid niet is toegepast, komt de rechtbank ook niet toe aan toetsing van dit beleid. 5. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond.6. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.