Rechtbank Den Haag, 02-03-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2792, NL22.22159
Rechtbank Den Haag, 02-03-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2792, NL22.22159
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Den Haag
- Datum uitspraak
- 2 maart 2023
- Datum publicatie
- 8 maart 2023
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBDHA:2023:2792
- Zaaknummer
- NL22.22159
Inhoudsindicatie
Beroep tegen niet tijdig beslissen
Uitspraak
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22159
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R. Bom),
en
Procesverloop
Eiser heeft op 31 oktober 2022 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 29 juli 2021.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb.1
Overwegingen
1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 29 juli 2021 zijn asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vw2 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 29 januari 2022 een beslissing had moeten nemen.
3. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een besluit op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 6 september 2022 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze is door verweerder op 7 september 2022 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken, zonder dat alsnog een besluit door verweerder is genomen, voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
4. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder op te dragen een aanvang te maken met de procedure van eiser. Eiser verzoekt verder verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
6. Zoals de Afdeling3 heeft overwogen,4 houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt.5 De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag passend (het 8+8-weken model).
7. De rechtbank stelt vast dat van eiser op 3 augustus 2021 een aanmeldgehoor is afgenomen, maar dat hij nog niet is gehoord over zijn asielmotieven. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder thans binnen zestien weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekendmaakt.
8. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 november 20226 volgt dat artikel 1 van de Tijdelijke wet,7 zoals die luidt sinds 11 juli 2021, onverbindend is, voor zover daarin is bepaald dat de artikelen 8:55d, tweede lid, en 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw. Dit betekent dat de bestuursrechter óók in asielprocedures, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt dat de staatssecretaris binnen de door hem gestelde termijn alsnog een besluit neemt en aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
9. De rechtbank zal gelet hierop bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 7.500.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen zestien weken na de dag van verzending van deze
uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) verbeurt voor
elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50
(vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.