Home

Rechtbank Den Haag, 08-03-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3132, 21/5119 en 22/425

Rechtbank Den Haag, 08-03-2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3132, 21/5119 en 22/425

Gegevens

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
8 maart 2023
Datum publicatie
14 maart 2023
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:3132
Zaaknummer
21/5119 en 22/425

Inhoudsindicatie

Wmo 2015. IVRK. EVRM. Maatschappelijke opvang. Stappenplan. Onderzoek dat uitgevoerd moet worden in het kader van de aanvraag om opvang en de rol die de belangen van de kinderen daarbij spelen.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 21/5119 en SGR 22/425

(gemachtigde: mr. K.J. Kerdel),

en

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

In het besluit van 8 februari 2021 (primair besluit 1) heeft het college eisers aanvraag van maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.

In het besluit van 29 juni 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.

In het besluit van 28 mei 2021 (primair besluit 2) heeft het college eisers aanvraag van maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 opnieuw afgewezen.

In het besluit van 11 augustus 2021 (primair besluit 3) heeft het college uit coulance eiser alsnog voor de periode van 11 augustus 2021 tot en met 11 februari 2022 kortdurende, buitenwettelijke, opvang verleend.

In het besluit van 7 december 2021 (bestreden besluit 2) heeft het college eisers bezwaar tegen de primaire besluiten 2 en 3 ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep (SGR 21/5119 en SGR 22/425) ingesteld.

Het college heeft in beide beroepen een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft beide beroepen gevoegd behandeld op de zitting van 24 november 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. Verder was aanwezig mevrouw S. O., eisers maatschappelijk werker en een meerderjarige dochter van eiser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

In beide zaken

1.1

Eiser woont sinds 1977 in Nederland en ontvangt een AOW-pensioen. Hij is na een eerder huwelijk getrouwd met [A] . met wie hij drie minderjarige kinderen heeft: K. (11 jaar), A. (8 jaar) en M. (7 jaar). Eiser en zijn kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft zijn kinderen in februari 2020 mee naar Nederland genomen. Tot dat moment woonden zij bij hun moeder in Marokko. De moeder is in Marokko gebleven. Eiser woonde vanaf 2018 in bij een vriend en diens echtgenote in een woning aan de Neherkade in Den Haag en huurde daar twee kamers. Na aankomst in Nederland zijn ook zijn kinderen hier gaan wonen.

1.2

Na enige tijd ontstonden er spanningen. In oktober 2020 heeft eiser het college gevraagd hem te helpen bij het zoeken naar een nieuwe woning. Eisers vriend is in december 2020 overleden en zijn weduwe heeft eiser en zijn kinderen uit de woning gezet. Eiser heeft zich opnieuw gemeld bij het Daklozenloket, maar heeft geen opvang gekregen. Eiser is toen met zijn kinderen tijdelijk bij zijn oudste dochter uit een eerder huwelijk (Z.) en haar twee minderjarige kinderen in [plaats] gaan logeren. Ook hier liepen de spanningen na enige tijd hoog op. Eiser heeft zich daarom op 8 februari 2021 opnieuw gemeld bij het Daklozenloket om maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 aan te vragen. Het college heeft deze aanvraag in het primair besluit 1 afgewezen, op de grond dat hij zijn kinderen onvoorbereid vanuit het buitenland naar Nederland heeft gehaald en dat hij op eigen kracht of met gebruikelijke hulp kan voorzien in de behoefte aan opvang. Het college heeft eiser nog wel ondersteuning aangeboden om zijn kinderen te laten terugkeren naar Marokko, maar daarvan wilde hij geen gebruik maken. Sindsdien verblijft eiser met zijn kinderen weer bij Z.

1.3

Eiser heeft bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een voorlopige voorziening gevraagd. Dat verzoek is afgewezen. 1 Het college heeft eisers bezwaar tegen primair besluit 1 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1).

1.4

Eiser heeft zich op 19 mei 2021 opnieuw gemeld bij het Daklozenloket voor een aanvraag voor maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015, nadat hij met zijn kinderen door zijn dochter Z. uit huis gezet was. Het college heeft ook deze aanvraag afgewezen (primair besluit 2). Het door eiser naar aanleiding van deze aanvraagprocedure ingediende verzoek om een voorlopige voorziening is ook afgewezen.2

1.5

Na een krantenartikel in het AD van 31 mei 2021, waarin geschreven werd dat eiser met zijn drie kinderen sliep op de grond van het kantoor van zijn maatschappelijk werkster, is aan eiser op 31 mei 2021 alsnog buitenwettelijke opvang verleend in een hotel. Vervolgens heeft eiser tot 11 augustus 2021 met zijn kinderen verbleven in een particuliere woning die hem naar aanleiding van het krantenartikel is aangeboden. Het college heeft eiser uit coulance voor de periode van 11 augustus 2021 tot en met 11 februari 2022 kortdurende, buitenwettelijke, opvang verleend (primair besluit 3). Het tegen primair besluit 2 en 3 gemaakte bezwaar heeft het college ongegrond verklaard (bestreden besluit 2).

2.1

Bestreden besluit 1 berust op het standpunt van het college dat uit het onderzoek door het Daklozenloket niet is gebleken dat er sprake is van beperkingen ten aanzien van de zelfredzaamheid en het zich handhaven in de samenleving. Het enige probleem is dat eiser geen woning heeft. Niet gebleken is dat hij niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving. Tot zijn vertrek bij de weduwe van zijn vriend slaagde hij erin om zonder hulp voor zichzelf en voor zijn kinderen te zorgen. Er is geen sprake van beperkingen op een van de verschillende leefgebieden waardoor hij nu zonder woning is komen te zitten. Hij had weliswaar een plan dat anders is gelopen dan hij had gedacht of verwacht, maar hij huurde twee kamers bij zijn vriend, stond ingeschreven voor een woning en reageerde hier ook op. Zijn lichamelijke beperkingen en gestelde gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal waren geen beletsel voor hem om deze zaken te regelen, zijn kinderen in Marokko op te halen en de hereniging met zijn echtgenote voor te bereiden. Het niet hebben van een woning is enkel te wijten aan de krapte van de woningmarkt en niet aan enig onvermogen van eiser om zijn zaken te regelen. Het is eisers verantwoordelijkheid om voor passende woonruimte te zorgen voor zijn kinderen. De overheid heeft daarin slechts een rol wanneer hij door beperkingen in de zelfredzaamheid deze verantwoordelijkheid voor zijn kinderen niet kan dragen.3 Volgens het college zorgt eiser goed voor zijn kinderen en zijn er geen signalen dat hij door welke beperking dan ook hier niet toe in staat zou zijn.

2.2

Bestreden besluit 2 berust op het standpunt van het college dat eiser niet tot de doelgroep van de maatschappelijke opvang behoort. Eiser heeft geen beperkingen bij het zich handhaven in de samenleving en wordt in staat geacht om zelf voor woonruimte te zorgen. Dat hij als gevolg van schaarste op de woningmarkt in de regio waarin hij wil wonen, er niet in slaagt om woonruimte te vinden, betekent niet dat hij aanspraak heeft op compensatie in het kader van de Wmo 2015. Van onzorgvuldige besluitvorming en ondeugdelijke onderzoek is volgens het college geen sprake. De wethouder heeft eiser vanwege de omstandigheid dat er kinderen in het spel waren buitenwettelijke opvang in Hotel Duinzicht aangeboden. Aanvankelijk maakte eiser daarvan geen gebruik, omdat hij werd opgevangen door een particulier, maar na 11 augustus 2021 is hij alsnog opgevangen in Hotel Duinzicht. Dit heeft geleid tot primair besluit 3. Omdat eiser tot 11 augustus 2021 feitelijk op eigen kracht heeft voorzien in opvang, blijft het college van mening dat hij niet tot de doelgroep van de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 behoort. Aan de buitenwettelijke opvang uit coulance kan eiser geen rechten ontlenen, aldus het college.

Eisers standpunt in beroep 1 (SGR 21/5119) 3.1 Volgens eiser heeft het college ten onrechte geconcludeerd dat hij niet behoort tot de doelgroep van de Wmo 2015. Hij heeft gezien zijn medische aandoeningen, zijn slechte gehoor, zijn taalprobleem/analfabetisme en leeftijd wel degelijk beperkingen ten aanzien van de zelfredzaamheid en het zich kunnen handhaven in de samenleving. Hij is niet in staat op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of personen uit zijn sociale netwerk te voorzien in de behoefte aan opvang. Het college heeft geen zorgvuldig onderzoek naar zijn zelfredzaamheid en behoefte aan maatschappelijke opvang gedaan, althans dit onderzoek is nooit afgerond en er is geen verslag van opgemaakt. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat het college in bestreden besluit 1 stelt dat het onderzoek zou zijn overgenomen en afgerond. Het e-mailbericht dat zich in het dossier bevindt en dat is opgevraagd door het college in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure, kan niet worden aangemerkt als deugdelijk onderzoeksverslag.4 In bezwaar heeft geen aanvullend onderzoek plaatsgevonden naar de zelfredzaamheid van eiser, hoewel daar herhaaldelijk op is aangedrongen. Het college heeft door maatschappelijke opvang aan de kinderen te weigeren en te suggereren dat zij kunnen terugkeren naar Marokko in strijd gehandeld met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 3 en 27 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).5 Het college is in het bestreden besluit niet ingegaan op eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel. Ten slotte heeft er volgens eiser ook geen belangenafweging plaatsgevonden.

Eisers standpunt in beroep 2 (SGR 22/425) 3.2 Volgens eiser is bestreden besluit 2 in strijd met de wet en het internationale recht en berust het niet op een deugdelijke motivering. Het college rekent eiser ten onrechte niet tot de doelgroep van de maatschappelijke opvang en vindt dat hij zelfredzaam is. Het college had al in een veel eerder stadium moeten besluiten om eiser (al dan niet uit coulance) op te vangen. De handelwijze van het college is schadelijk geweest voor eiser en zijn kinderen. Het college had onderzoek moeten doen naar eisers behoefte aan maatschappelijke opvang en in afwachting daarvan hem en zijn kinderen tijdelijke opvang moeten bieden. De uiteindelijk verstrekte opvang is buitenwettelijk. Dat die besluitvorming nooit op papier is gezet is onzorgvuldig, aldus eiser. In plaats daarvan heeft het college eiser en zijn kinderen op 19 mei 2021 en opnieuw op 28 mei 2021 weggestuurd, zonder na te gaan of zij een behoorlijke slaapplek hadden voor de nacht. Dit is in strijd met de wet, internationale verdragen, het zorgvuldigheidsvereiste en het beleid "geen kinderen op straat". Eiser heeft in bezwaar verwezen naar een uitspraak van de CRvB en van de rechtbank Amsterdam.6 Het college is op die grond in het bestreden besluit niet ingegaan. Ook heeft het college geen zorgvuldig onderzoek gedaan naar zijn zelfredzaamheid. Dit gebrek is niet geheeld door eiser via een tolk tijdens de hoorzitting in bezwaar vragen te stellen.7 Dat eiser tijdens de hoorzitting zou hebben gezegd zich in Den Haag goed te kunnen redden, betekent niet dat hij ook als zelfredzaam in de zin van de Wmo 2015 kan worden aangemerkt. Pas veel later, in het kader van de bezwaarprocedure tegen de afwijzing van de maatwerkvoorziening ondersteuning en begeleiding, is er onderzoek gedaan. Uit de SCIL-test van 2 september 2021 komt naar voren dat zowel bij eiser als zijn echtgenote vermoedelijk sprake is van een verstandelijke beperking. De conclusies over zelfredzaamheid in het thans bestreden besluit berusten dan ook niet op een juiste feitelijke grondslag. Ook het college lijkt inmiddels te erkennen dat er bij de verzorging en opvoeding van de kinderen ondersteuning nodig is. Er is bovendien een indicatie afgegeven voor jeugdhulpverlening. De hulp en begeleiding voor de kinderen wordt geboden door mevrouw S. O. van CoachEmUp. Volgens eiser heeft hij met de hulp van mevrouw O. en de media bij een particulier tijdelijk onderdak gevonden en niet op eigen kracht. Dat kan hij niet zonder begeleiding en ondersteuning.

Procesbelang (SGR 21/5119 en SGR 22/425) 4.1 De rechtbank bespreekt allereerst het procesbelang. Er is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift daarmee nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.8

4.2

Het college heeft vanaf 31 mei 2021 uit coulance opvang geboden aan eiser en zijn gezin (aanvankelijk eiser en zijn kinderen, vanaf een datum in juli 2021 ook aan eisers echtgenote). Eiser heeft daarvan, nadat hij enkele dagen met zijn kinderen in een hotel heeft verbleven, verder geen gebruik gemaakt, omdat hem door een particulier een woning was aangeboden, maar vanaf 11 augustus 2021 heeft hij dat wel gedaan. De gezinsopvang zal voortduren, zo heeft het college ter zitting bevestigd, totdat het gezin definitieve woonruimte zal hebben gevonden, waarbij als voorwaarde geldt dat eiser actief en voldoende meewerkt aan het vinden van een woning.

4.3

Eiser heeft in beroep gesteld en ter zitting nader toegelicht dat hij door de besluitvorming van het college schade heeft geleden. Wil eiser kans maken op schadevergoeding, dan zal vast moeten komen te staan dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn. Dat kan alleen wanneer de beroepen inhoudelijk worden beoordeeld en vast komt te staan dat eiser na zijn melding bij het college om maatschappelijke opvang daarop ook recht had en het college hem die opvang op grond van de Wmo 2015 dus ten onrechte heeft geweigerd.

4.4

De rechtbank is van oordeel dat eiser daarmee voldoende procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van beide beroepen.

5. Het juridisch kader in beide zaken is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan onderdeel uitmaakt.

Beoordeling (in beide zaken) 6. Uit artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015 vloeit voort dat het college voldoende kennis moet vergaren over de voor het nemen van een besluit in het kader van de Wmo 2015 van belang zijnde feiten en omstandigheden en af te wegen belangen. Het college zal bij een melding allereerst moeten vaststellen wat de hulpvraag is (stap 1). Daarna moet het college vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 2). Zijn die problemen voldoende concreet in kaart, dan kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving (stap 3). Ten slotte moet het college onderzoeken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden (stap 4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.9

7. Partijen zijn het er niet over eens of eiser in staat is zich te handhaven in de samenleving. Gelet op zijn hulpvraag houdt dat in dat beoordeeld moet worden of hij door problemen met de zelfredzaamheid niet in staat is zelf in onderdak voor hem en zijn gezin te voorzien. De vraag die moet worden beantwoord is of het college, door aan te nemen dat eiser voldoende zelfredzaam is, hem en zijn kinderen, en nadien ook zijn echtgenote, terecht maatschappelijke opvang op grond van de Wmo 2015 heeft geweigerd.

Zelfredzaamheid eiser 8.1 Het onderzoek van het college naar de vraag of eiser zich zelf op eigen kracht kan handhaven in de samenleving en hij zelfredzaam is, acht de rechtbank onvoldoende. Het college heeft ter zitting gezegd dat er summier is gekeken naar eisers zelfredzaamheid. Dat wordt onder meer bevestigd door het feit dat na de Wmo-meldingen niet het in 6 beschreven onderzoek is uitgevoerd door het college, terwijl ook een schriftelijk verslag in de stukken ontbreekt. Eiser heeft na zijn melding en in de loop van deze procedure gesteld zwakbegaafd te zijn, een slecht gehoor te hebben, analfabeet te zijn, geen Nederlands te spreken, oud te zijn en medische aandoeningen te hebben. Dat zijn aspecten die onderzoek behoeven, waarbij tevens aan de orde zal moeten komen dat eiser wel al sinds 1977 in Nederland woonde en werkte, dat hij al die tijd in onderdak voor zichzelf en zijn onderhoud heeft kunnen voorzien en dat hij vanaf de AOW-gerechtigde leeftijd een vast inkomen in de vorm van een AOW-uitkering ontving.

Belangen van de kinderen 8.2 De rechtbank zal voorts, indachtig artikel 3 van het IVRK, ingaan op de vraag in hoeverre het college in de voorliggende zaken voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de kinderen van eiser.

8.3

De rechtbank heeft het college ter zitting gevraagd in hoeverre die belangen in het kader van eisers aanvragen op grond van de Wmo 2015 een rol hebben gespeeld. Het college heeft daarop verklaard dat die belangen bij de beoordeling van eisers aanvragen geen rol hebben gespeeld.

8.4

In artikel 1.2.1 sub c van de Wmo 2015 worden de belangen van het kind niet genoemd. Het feit dat de wetgever in dit artikel kinderen niet heeft genoemd, maakt niet dat op het college toch een uit het IVRK voortvloeiende verplichting kan rusten om de kinderen (en hun vader) op te vangen. Uit de rechtspraak van de CRvB volgt dat artikel 3 van het IVRK rechtstreekse werking heeft in zoverre het ertoe strekt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van die kinderen moeten worden betrokken. Wat betreft het gewicht dat aan het belang van een kind in een concreet geval moet worden toegekend, bevat artikel 3, eerste lid, van het IVRK, gelet op de formulering ervan, volgens de rechtspraak van de CRvB geen norm die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar is. De bestuursrechter moet, aldus nog steeds de CRvB, in dit verband toetsen of het bestuursorgaan zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind en of het bestuursorgaan bij de uitoefening van zijn bevoegdheden binnen de grenzen van het recht is gebleven. Deze rechterlijke toets heeft volgens vaste rechtspraak van de CRvB een terughoudend karakter. 10

8.5

Uit het voorafgaande volgt dat het college bij een melding (dan wel aanvraag) om maatschappelijk opvang als hier in geding moet beoordelen in hoeverre de belangen van de kinderen betrokken zijn bij de door de aanvrager (hier: eiser) gedane melding (dan wel aanvraag). Reeds uit het feit dat het college de belangen van de kinderen bij de beoordeling van eisers aanvragen helemaal niet heeft meegewogen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 is gedaan. Of dat ook betekent dat het college zich van de belangen van de kinderen onvoldoende rekenschap heeft gegeven, kan de rechtbank zonder dit nadere onderzoek nog niet beoordelen. Daartoe is nader onderzoek noodzakelijk.

8.6

De rechtbank overweegt ten aanzien van de door het college te onderzoeken aspecten het volgende. De kinderen, zo blijkt uit de stukken, hebben veel meegemaakt. Zij zijn in februari 2021 door hun vader meegenomen uit Marokko, waar zij vanaf hun geboorte met hun moeder woonden. Zij hebben in Nederland in diverse woningen gewoond, eerst bij een vriend van hun vader op kamers, daarna bij een halfzus in Zoetermeer, daarna weer met hun vader en vanaf een onbekende datum in 2021 ook met hun moeder in verschillende woningen. Zij zijn in Nederland naar school gegaan. De kinderen krijgen, zo blijkt uit de bij de mondelinge behandeling overgelegde stukken, nu begeleiding van een maatschappelijk werkster. De rechtbank acht van belang dat in het onderzoek alle belangen van de kinderen worden betrokken. In dat kader zal tevens aan de mening van de kinderen zelf een passend belang moeten worden gegeven, conform artikel 12 van het IVRK.

8.7

De rechtbank geeft het college hierbij in overweging om het nog uit te voeren onderzoek naar de belangen van de kinderen en de afweging daarvan in deze situatie uit te voeren of te laten uitvoeren aan de hand van de door de Kinderombudsman daartoe ontwikkelde handreiking, nu het in deze zaken gaat om een complexe situatie waarin, gelet op de te beantwoorden vragen, naar het oordeel van de rechtbank specifieke deskundigheid vereist is en een specifiek deskundig advies niet zal kunnen ontbreken.11

8.8

De rechtbank acht het verder van belang dat ook de volgende aspecten in het onderzoek worden betrokken. Artikel 27 van het IVRK bepaalt dat ieder kind recht heeft op een levenstandaard die toereikend is voor zijn of haar lichamelijke geestelijke, intellectuele, zedelijke en maatschappelijke ontwikkeling. Toegang tot adequate huisvesting is een onderdeel van dit recht. Uitgangspunt is dat ouders (hier: eiser) de primaire verantwoordelijkheid hebben met betrekking tot het welzijn van hun kinderen. Dat volgt onder meer uit de artikel 27, tweede lid, van het IVRK. Die primaire verantwoordelijkheid neemt niet weg dat de Staat (hier: het college in het kader van de Wmo-meldingen), indien ouders die verantwoordelijkheid niet of onvoldoende nemen, de verplichting heeft erop toe te zien dat de rechten en belangen van de kinderen desondanks worden beschermd en geborgd, en dat het college daartoe zo nodig maatregelen moet nemen. In dit licht bezien, zal het college moeten onderzoeken hoe de primaire verantwoordelijkheid van eiser voor de zorg voor zijn kinderen en de verplichting van het college om te waken voor de rechten en belangen van die kinderen, zich tot elkaar verhouden. In dit kader merkt de rechtbank op dat beslissingen van eiser die invloed hebben gehad op het welzijn van de kinderen, zoals de beslissing om de kinderen in februari 2020 naar Nederland te halen, geen afbreuk doen aan de rechten van de kinderen zelf, die niet verantwoordelijk zijn voor de beslissingen van hun vader. Met andere woorden: ook als eiser een verwijt kan worden gemaakt dat hij geen adequate voorzieningen heeft getroffen voor de komst van de kinderen naar Nederland en het waarborgen van de rechten van die kinderen doet dat aan de rechten en de belangen van de kinderen niet af.

Conclusies 9. Nu het college eisers zelfredzaamheid onvoldoende heeft onderzocht en zich geen rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen, is er geen deugdelijk onderzoek geweest zoals voorgeschreven in artikel 3:2 van de Awb en de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015. De bestreden besluiten zijn dus genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.

10. Om te kunnen komen tot een finale beslechting van het geschil zal toepassing worden gegeven aan artikel 8:51a van de Awb door het college opdracht te geven de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Om die gebreken te herstellen, moet het college alsnog de onderzoeken (laten) uitvoeren naar eisers zelfredzaamheid, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 en de belangen van de kinderen, zoals nader beschreven en uitgewerkt in 8.4 tot en met 8.8.11. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college de gebreken kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.

12. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of het gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

13. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

In beide zaken

-

draagt het college op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of het gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;

-

stelt het college in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, mr. M.F. Baaij, rechter, tevens kinderrechter en mr. H.G. Molenaar-Geurtsen, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023.

griffier

voorzitter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

BIJLAGE