Home

Rechtbank Dordrecht, 10-08-2012, BX4838, 11/1528

Rechtbank Dordrecht, 10-08-2012, BX4838, 11/1528

Gegevens

Instantie
Rechtbank Dordrecht
Datum uitspraak
10 augustus 2012
Datum publicatie
16 augustus 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBDOR:2012:BX4838
Formele relaties
Zaaknummer
11/1528

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft op 8 december 2011 een reëel besluit genomen op het verzoek van betrokkene om informatie. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. Voor zover het beroep mede strekt tot het doen vaststellen door de rechtbank van de door verweerder verbeurde dwangsom is het beroep ongegrond. De gevraagde informatie was reeds verstrekt. Geen sprake van in gebreke zijn. De rechtbank beslist met instemming van partijen en met toepassing van artikel 6:20, derde lid, van de Awb tevens op het beroep voor zover gericht tegen het reële besluit van 8 december 2011. Artikel 40 van de Wet WOZ staat verweerder niet toe meer gegevens te verstrekken over referentieobjecten dan het waardegegeven. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd betrokkenen meer gegevens ter onderbouwing van de waarde van de referentiewoningen te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT

Sector Bestuursrecht

procedurenummer: AWB 11/1528

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken

in het geding tussen

[naam], wonende te [woonplaats], eiser,

en

het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Bij brief van 28 maart 2011 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 28 februari 2011, waarbij de waarde van zijn woning [adres] is vastgesteld op € 248.000. Tevens heeft eiser, alvorens zijn bezwaar nader te motiveren, verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken.

Bij brief van 3 augustus 2011 heeft verweerder eiser een concept-uitspraak op bezwaar gezonden met nadere informatie. Daarbij heeft verweerder eiser verzocht een afspraak te maken, indien hij na het lezen van het concept alsnog gehoord wilde worden.

Bij brief van 12 augustus 2011 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is een beslissing te nemen op het verzoek om informatie van 28 maart 2011 en heeft hij verweerder onder verwijzing naar de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen verzocht de gevraagde gegevens vóór 20 september 2011 alsnog te verstrekken.

Bij brief van 13 november 2011 heeft eiser verweerder nogmaals meegedeeld dat hij verzoekt om een specificatie van de waarden van zijn woning en de referentiewoningen. Daarbij heeft eiser aangegeven dat dit een verzoek betreft op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).

Bij brief van 26 november 2011, ingekomen op 29 november 2011, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om informatie op grond van de Wob en de rechtbank verzocht zich tevens uit te laten over eventueel door verweerder verbeurde dwangsommen.

Bij besluit van 8 december 2011 heeft verweerder een reëel besluit genomen op eisers verzoek om gegevensverstrekking op grond van de Wob, waarbij het verzoek is afgewezen.

Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 december 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.

Verweerder heeft het bezwaarschrift op 22 december 2011 aan de rechtbank doorgezonden ter behandeling als onderdeel van de reeds lopende beroepsprocedure.

De zaak is op 29 juni 2012 ter zitting van de enkelvoudige kamer behandeld. Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. het wettelijk kader

2.1.1. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - onderdeel van afdeling 4.1.3 van deze wet - verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen.

Ingevolge het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.

Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.

Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.

Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is, het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond, of kennelijk gegrond is.

Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.

Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekend gemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt.

2.1.2 Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

Bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding daarvan.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan eenieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.

2.1.3. Ingevolge artikel 2 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) wordt onder waardegegeven verstaan: op de voet van hoofdstuk IV vastgestelde waarde van een onroerende zaak.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Wet WOZ kan het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak op verzoek door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel verstrekt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.

2.2. het oordeel van de rechtbank

2.2.1. Het beroep tegen het niet nemen van een besluit strekt ertoe dat verweerder alsnog beslist op het verzoek om informatie. Met zijn besluit van 8 december 2011 is verweerder hieraan tegemoetgekomen. Dit betekent dat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep, voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om informatie, en dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.

Gelet op het verzoek daartoe van eiser strekt zijn beroep evenwel mede tot het doen vaststellen door de rechtbank van de door verweerder verbeurde dwangsom. Dit betekent dat eiser in zoverre nog wel belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van zijn standpunt dat verweerder niet tijdig heeft beslist en dat het beroep in zoverre ontvankelijk moet worden geacht. Dit volgt uit de blijkens de wetsgeschiedenis door de wetgever beoogde effectiviteit van het rechtsmiddel van rechtstreeks beroep in afdeling 8.2.4A van de Awb en uit de samenhang tussen de artikelen 8:55a - 8:55f van deze afdeling. Daarbij is van belang dat ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de rechtbank gehouden is om "indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is en nog geen besluit bekend is gemaakt" te bepalen dat het bestuursorgaan alsnog binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit bekend maakt. De geciteerde zinsnede impliceert de mogelijkheid van gegrondverklaring van het beroep indien al wel een besluit is bekendgemaakt.

2.2.2. Uit het feitenverloop als weergegeven onder 1 volgt dat verweerder het bezwaarschrift volgens zijn standaard-procedure voor de behandeling van bezwaarschriften in behandeling heeft genomen. In deze standaardprocedure is voorzien in het verschaffen van nadere informatie in de vorm van toezending van een concept-uitspraak op bezwaar, behelzende de redenen waarom verweerder meent dat het bezwaar al dan niet gegrond moet worden verklaard. In de begeleidende brief heeft verweerder eiser gevraagd of hij gelet op (de nadere informatie volgens) deze concept-uitspraak zijn verzoek om gehoord te worden wilde handhaven. Naar de kennelijke en terechte opvatting van verweerder moet de concept-uitspraak op eisers bezwaar dus tevens worden gezien als reactie op zijn verzoek om informatie als gedaan in zijn inleidend bezwaarschrift. Eisers ingebrekestelling van 12 augustus 2011 gaat daar ten onrechte aan voorbij.

Eerst bij brief van 13 november 2011 heeft eiser aangegeven dat zijn verzoek om informatie beschouwd moest worden als een verzoek om informatie op grond van de Wob. Gelet op het voorgaande hoefde verweerder dit ook niet eerder te begrijpen, zodat voor de behandeling van dit verzoek op grond van artikel 6 van de Wob een termijn geldt van (maximaal) vier weken. Verweerders besluit op dit verzoek dateert van 8 december 2011 en is dus tijdig genomen.

Gelet op het voorgaande is eisers beroep tegen het niet nemen van een besluit, in zoverre als dit beroep ontvankelijk is als mede strekkende tot vaststelling van een door verweerder verbeurde dwangsom, ongegrond.

2.2.3. Indien tijdens een beroep op de rechter tegen het niet nemen van een primaire beslissing alsnog een reële beslissing wordt genomen, volgt uit artikel 6:20, derde lid, van de Awb dat die primaire beslissing mede onderwerp van het beroep gaat uitmaken, behoudens indien die beslissing geheel tegemoet komt aan hetgeen die belanghebbende met zijn beroep wil bereiken.

Op grond hiervan wordt het aanhangige beroep geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 8 december 2011. Derhalve zal de rechtbank het bezwaarschrift van 14 december 2011 beschouwen als aanvulling van de gronden van het reeds lopende beroep. Mede gelet op de instemming van partijen zal de rechtbank tevens uitspraak doen op het beroep tegen het reële besluit op de grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb.

2.2.4. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat op het informatieverzoek van eiser niet de Wob, maar de bijzondere regeling van artikel 40 van de Wet WOZ van toepassing is. Met de toezending van het taxatieverslag aan eiser en het overleggen van een taxatierapport in de beroepsfase van de WOZ-procedure heeft verweerder de door hem vastgestelde WOZ-waarde van eisers woning nader onderbouwd en gespecificeerd. Artikel 40 van de Wet WOZ staat verweerder niet toe meer gegevens te verstrekken over de referentieobjecten dan het waardegegeven. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd meer gegevens ter onderbouwing van de waarde van de referentiewoningen aan eiser te verstrekken. Eiser is immers geen belanghebbende bij de waardevaststelling van die woningen.

2.2.5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

2.2.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.

3. Beslissing

De rechtbank Dordrecht:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit;

- verklaart het beroep ongegrond voor zover het beroep mede is gericht tegen het vaststellen van een door verweerder verbeurde dwangsom;

- verklaart het beroep ongegrond voor zover het mede is gericht tegen het besluit van 8 december 2011.

Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, en door deze en mr. S. Kuiper, griffier, ondertekend.