Rechtbank Gelderland, 24-10-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:6736, 05/780068-13
Rechtbank Gelderland, 24-10-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:6736, 05/780068-13
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 24 oktober 2014
- Datum publicatie
- 24 oktober 2014
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2014:6736
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2016:441, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 05/780068-13
Inhoudsindicatie
De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, veroordeelt een 56-jarige politieman wegens poging doodslag tot een voorwaardelijke werkstraf van 80 uren met een proeftijd van één jaar. Daarnaast moet hij € 2.567,75 schadevergoeding betalen aan het slachtoffer.
Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/780068-13
Datum zitting : 10 oktober 2014
Datum uitspraak : 24 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres 2]
plaats : [woonplaats]
Raadsman : mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam.
1 De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 03 februari 2013 tot en met 04 februari 2013 in de gemeente Duiven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen, meermalen, althans éénmaal, op de zich in een wegrijdende auto bevindende [slachtoffer] heeft geschoten, althans in en/of in de
richting van, de achterzijde van die wegrijdende auto (in en/of op de kofferbak) heeft geschoten, alwaar voornoemde [slachtoffer] zich in bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij in of omstreeks de periode van 03 februari 2013 tot en met 4 februari 2013 ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een vuurwapen, meermalen, althans éénmaal, op de zich in een wegrijdende auto bevindende [slachtoffer] heeft geschoten, althans in en/of in de richting
van, de achterzijde van die wegrijdende auto (in en/of op de kofferbak) heeft geschoten, alwaar voornoemde [slachtoffer] zich in bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2 Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 10 oktober 2014 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam.
Als benadeelde partij heeft, [slachtoffer], zich schriftelijk in het geding gevoegd. Namens de benadeelde partij is de gemachtigde raadsvrouw, mr. M. Shaaban, verschenen.
De officier van justitie, mr. J. Schram, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs 1
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 3 op 4 februari 2013 in de gemeente Duiven heeft verdachte op een wegrijdende auto geschoten, ter hoogte van de kofferbak. [slachtoffer] was een van de inzittenden van de wegrijdende auto en hij is geraakt door een kogel afkomstig uit het vuurwapen van verdachte.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij bewust op de auto heeft geschoten, om de auto te stoppen. Verdachte heeft op korte afstand meermalen op de achterzijde van het wegrijdende voertuig geschoten, waarvan verdachte wist dat er minimaal drie inzittenden in zaten. Verdachte is een geoefende schutter. Kijkend naar de baan van het schot en de hoogte van de uiteindelijke verwonding op de rug van [slachtoffer] was de kans reëel dat deze kogel [slachtoffer] dodelijk had kunnen treffen. De officier van justitie is van mening dat verdachte niet de bedoeling heeft gehad om de inzittenden van het voertuig te doden. Verdachte heeft echter door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de inzittenden van het voertuig dodelijk zou treffen. Middels de variant van het voorwaardelijk opzet, kan naar de mening van de officier van justitie poging doodslag worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Het doel van het schieten was volgens de verklaring van verdachte het stoppen van het voertuig. Daar komt bij dat, gelet op de wijze waarop door verdachte op het voertuig is geschoten, geen sprake is van een aanmerkelijke kans dat de dood van een van de inzittenden van de auto zou intreden. Het feit dat de bijrijder uiteindelijk werd geraakt wil niet zeggen dat dus ook sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op dit gevolg. Daarnaast heeft verdachte een dergelijk gevolg zeker niet bewust aanvaard. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
De achtervolging
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten vast.
In de nacht van 3 op 4 februari 2013 reed verdachte samen met verbalisant [verbalisant] in een opvallende politie surveillance auto op de N813 in de richting van Zevenaar. Verdachte controleerde van een tegemoet komend voertuig, merk Toyota, type Aygo (hierna: het voertuig), het kenteken. De tenaamgestelde van het kenteken was iemand uit Vlaardingen en had geen antecedenten. De verbalisanten vonden het vreemd dat een voertuig uit Vlaardingen om 00:45 uur richting Didam reed. Dit was voor de verbalisanten de reden om de dienstwagen te keren en om het voertuig te controleren.3
Op het terrein van het benzinestation Shell reed hij op de auto toe en probeerde hem zo tot staan te brengen. Verbalisant [verbalisant] trachtte de bestuurder duidelijk te maken dat het voertuig moest stoppen. De bestuurder stuurde om de dienstwagen heen. De verbalisanten besloten om achter het voertuig aan te rijden. Op het moment dat ze kort achter het voertuig zaten, hebben ze de stoptransparant aangezet. De bestuurder van het voertuig reageerde hier niet op en is doorgereden. Knipperen met groot licht en de optische signalen hebben er eveneens niet toe geleid dat de bestuurder van het voertuig is gestopt. Op een gegeven moment stuurde de bestuurder van het voertuig in de richting van de aangrenzende groenstrook en leek te stoppen. Verdachte stapte uit en zag dat het voertuig vol gas weg reed. De verbalisanten zijn weggereden en hebben de optische geluidsignalen aangezet. Via de portofoon heeft verdachte aan de meldkamer doorgegeven dat zij in een achtervolging zaten. Het kenteken van het voertuig is aan de meldkamer doorgegeven.4
Op de weg richting Doesburg zagen de verbalisanten dat het voertuig door rood reed, de rotonde linksom nam en 140 kilometer per uur reed. Tijdens een ‘rondje Giesbeek’ werden snelheden van 100 kilometer per uur bereikt.5
Vervolgens reed het voertuig richting Oberhausen. Via de meldkamer kreeg verdachte te horen dat er andere eenheden onderweg waren in hun richting en dat er een blokkade zou komen. Kort hierna zag verdachte in de verte blauwe lampen van de collega’s. Er stonden drie dienstauto’s, waaronder een burgerauto met blauwe lampen, schuin naast elkaar op de weg. Verdachte zag dat het voertuig de blokkade aan de rechterzijde passeerde. Het voertuig reed door de berm en passeerde de burgerauto. De burgerauto reed toe en raakte het voertuig. De bestuurder van het voertuig reed door in de richting van de snelweg A12.6
Uiteindelijk reed het voertuig het terrein van de AVR op en op het terrein tikte [verbalisant] het voertuig aan met zijn dienstvoertuig. Het voertuig tolde en de dienstwagen stond haaks op het voertuig. [verbalisant] zette de dienstwagen tegen de deur aan de bestuurderskant van het voertuig.7
Getuige [getuige 1], inzittende van politiewagen 11.07, heeft verklaard dat zij ook het AVR-terrein zijn opgereden. Hij zag dat na het aantikken het voertuig in een slip naar links raakte en ongeveer 180 graden draaide en met de voorzijde in hun richting kwam te staan. Zijn collega die de dienstauto bestuurde plaatste hun auto voor het voertuig. Hij is toen de auto stil stond meteen uitgestapt en tussen het voertuig en hun dienstauto naar het rechter voorportier van het voertuig gelopen.8
Getuige [getuige 2], collega van [getuige 1] en bestuurder van de politieauto 11.07, heeft verklaard dat de persoon aan de andere kant van het voertuig zijn collega [getuige 1] moest zijn. Het voertuig was immers dicht en de inzittenden zaten er nog in.9
Verdachte is uitgestapt, pakte zijn vuurwapen in zijn hand en liep via de achterkant van het voertuig naar de bijrijderszijde. Toen hij ter hoogte van de achterzijde stond zag hij een silhouet van een persoon bij de bijrijderszijde van het voertuig staan. Verdachte heeft deze persoon aangeroepen en gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen. Hij had toen zijn vuurwapen in zijn houding gericht. De persoon die werd aangeroepen reageerde hier niet op en verdachte heeft toen een waarschuwingsschot in de lucht gelost. De man draaide zich om en zei dat hij een collega was. Verdachte was perplex en bood zijn excuses aan.10
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn collega met het pistool in zijn twee handen had zien lopen toen hij onderweg was naar het bijrijdersportier. Hij hoorde geschreeuw en had niet in de gaten dat het voor hem bestemd was. Hij zag dat zijn collega zijn pistool op hem had gericht. Hij zei toen “ik ben politie, collega”. Hij keek hem aan en vervolgens werd hem gezegd zijn handen te laten zien en op de grond te gaan liggen. Hij zag dat zijn collega daarna het vuurwapen in de lucht richtte en een schot loste. Hij zag een vlam en hoorde dat. Het was hem duidelijk dat het voor hem bedoeld was dus ging hij liggen op de grond.11
[getuige 2] heeft verklaard dat hij het voertuig hoorde en het voertuig zag bewegen en een schot hoorde. Er was voor ons politie zijnde geen reden om te schieten wat hem betrof. Hij wist niet wat de reden van de achtervolging was. Hij hoorde toen een tweede schot. Hij wist dat er geschoten was en had de stellige overtuiging dat de persoon was neergegaan door het voertuig of het schot. Hij zag dat de persoon in zijn ooghoek van staand naar beneden ging. Er was voor hem echt een verband tussen het neergaan van het silhouet en het voertuig en daarom dacht hij dat het voertuig moest worden gestopt. Hij heeft toen geschoten.12
Kort nadat verdachte zijn excuses had aangeboden zag hij dat het voertuig vooruit wegreed. Verdachte hoorde toen twee schoten, draaide zich om en schoot meermalen op de achterzijde van het voertuig op de kofferbak en toen hij bedacht dat het geen zin had om op het voertuig te schieten schoot hij nog een keer op de linker achterband van het voertuig. Verdachte en [verbalisant] zijn hierna achter het voertuig aangereden en even later zagen ze dat het voertuig tegen de muur van een gebouw stil stond.13
Het schietincident
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat in het voertuig drie inzittenden zaten. Verdachte stond achter het voertuig.14
Verdachte heeft bij de Rijksrecherche verklaard dat hij, toen hij zich op het terrein bevond en zag dat het voertuig vooruit wegreed, dacht ‘stopt die nou nog niet?’ Op dat moment hoorde verdachte twee schoten. Verdachte draaide zich instinctief om, met zijn vuurwapen in zijn handen. Verdachte heeft toen meermaals geschoten op de achterzijde van het voertuig op de kofferbak en toen hij bedacht dat het geen zin had om op de auto te schieten nog een keer op de linker achterband van de auto.15
Getuige [getuige 3], inzittende van het voertuig, heeft verklaard dat de afstand tussen het voertuig en de politieagent nog geen vijf meter was en dat de agent ook nog lopend achter hun voertuig aan rende en schoot.16
Aangever [slachtoffer] verklaarde dat de agent op ongeveer 10 meter stond, misschien wel minder toen hij begon te schieten.17
Voorts heeft verdachte bij de Rijksrecherche verklaard dat hij heeft geschoten met het doel om het voertuig te stoppen: “Het was geen aanhoudingsvuur, dat kan niet op een voertuig, maar ik wilde het voertuig stoppen.” Achteraf was verdachte zich er van bewust dat hij niet op basis van een concreet strafbaar feit heeft geschoten. Verdachte heeft niet uit noodweer geschoten en hij zag op het moment dat hij schoot niet dat er een bedreiging was. Verdachte werd getriggerd door de twee schoten die hij hoorde. Hij wist niet wie er geschoten had. Hij wilde het voertuig laten stoppen. Het gevaar van de bestuurder zat in het roekeloze rijgedrag.18 Aanvullend heeft verdachte bij de Rijksrecherche verklaard dat hij schoten hoorde. Hij wist niet wat er gebeurde. Hij niet wist wie er had geschoten. Hij heeft toen min of meer instinctief geschoten en is gaan schieten omdat er werd geschoten. “In die zin is het me gewoon overkomen”, zo heeft verdachte verklaard.19
De getuige [verbalisant], collega en bestuurder van de politieauto waarin verdachte meereed, heeft bij de Rijksrecherche verklaard dat er gedurende het incident voor zijn gevoel niet op enig moment aanleiding was om te schieten.20
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek aan de Toyota, type Aygo, blijkt dat in totaal zes schotbeschadigingen zichtbaar waren, waarvan drie beschadigingen door schoten afgevuurd door verdachte:
- -
-
nr.1, laag in de achterbumper onder de “Z” in de kentekenplaat;
- -
-
nr.3, in de overgang tussen de rechter rand van het rechter achterlicht en het
rechter achterscherm;
- nr.4, in het rechter achterscherm net boven de wielkast van het rechter achterwiel.21
Het projectiel (AAFU9313NL), dat schotbeschadiging nr. l veroorzaakte, is dwars door de achterbumper en de daarachter gelegen binnenbeplating gegaan. Het projectiel kwam in de ruimte van het reservewiel terecht en doorboorde hier de band van het reservewiel. De door het projectiel veroorzaakte gaten in de bumper, binnenbeplating en reservewiel lagen ongeveer op een lijn.22
Het projectiel, dat schotbeschadiging nr. 3 veroorzaakte, is dwars door het rechter achterlicht en rechter achterscherm gegaan. Het projectiel is in de ruimte tussen het rechter achterscherm en de binnenbekleding terecht gekomen. Het projectiel heeft vervolgens de plastic beplating aan de binnenzijde van het voertuig doorboord en hierna de passagiersstoel gepenetreerd. Het projectiel heeft de passagiersstoel volledig doorboord. De door liet projectiel veroorzaakte gaten in het rechter achterscherm, de plastic beplating en de passagiersstoel lagen ongeveer op één lijn. Er is geen projectiel aangetroffen.23
Het projectiel (AAFU9309NL), dat schotbeschadiging nr. 4 veroorzaakte, is dwars door het rechter achterscherm gegaan. Het projectiel is in de ruimte tussen het rechter achterscherm en de binnenbekleding terecht gekomen. Het projectiel heeft in het plaatstaal van het rechter achterscherm een langwerpige “baan” getrokken van ongeveer 6 cm lang en heeft het aanwezige staal deels opgekruld.24
Het vuurwapen van verdachte is veiliggesteld en voorzien van SIN:AAFO9208NL.25 De kleding van [slachtoffer] is onderzocht en in de voering van de jas werd een projectiel, 9 mm (AAFG5533NL) aangetroffen.26 De projectielen AAFG5533NL, AAFU9309NL en AAFU9313NL zijn afkomstig uit het vuurwapen AAFO9208NL, zijnde het vuurwapen van verdachte.27
Aan de hand van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de projectielen die de schotbeschadigingen met de nummers 1, 3 en 4 hebben veroorzaakt, afkomstig zijn uit het vuurwapen van verdachte. Uit die bewijsmiddelen blijkt voorts dat het projectiel met nummer AAFG5533NL schotbeschadiging nummer 3 heeft veroorzaakt. Dit projectiel is ter hoogte van het rechter achterlicht het voertuig ingegaan en heeft uiteindelijk de passagiersstoel gepenetreerd. Door dit projectiel is [slachtoffer] ter hoogte van zijn rug geraakt.
Doelopzet
De rechtbank is van oordeel dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte de bedoeling heeft gehad om de inzittende(n) van het voertuig te doden. Om die reden kan doelopzet dan ook niet worden bewezen.
Voorwaardelijk opzet
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of sprake is van ‘voorwaardelijk opzet’. Voorwaardelijk opzet op de dood kan worden bewezen als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het schieten op het voertuig de inzittenden zouden worden geraakt en zouden komen te overlijden. De vraag of sprake is geweest van een ‘aanmerkelijke kans’, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Niet alleen is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijk kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het– behoudens contra-indicatie – niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank overweegt dat het handelen van verdachte, zoals dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen onder schietincident volgt, te weten het van betrekkelijk geringe afstand instinctief schieten, op de achterzijde van de auto op de kofferbak, op een van verdachte wegrijdende auto waarin zich drie inzittenden bevinden, voor ieder van de drie inzittenden een kans op de dood in het leven roept die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Als geoefend schutter en ervaren politieagent kan het niet anders zijn dan dat verdachte zich van die kans voor de inzittenden van de auto waarop hij schoot bewust was. Met het afvuren van de kogels, waarbij verdachte zich naar eigen zeggen heeft laten leiden door slechts één doel, te weten het stoppen van de auto, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van ieder van de drie inzittenden, en in casu van [slachtoffer], van die auto aanvaard.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte de kans, dat de inzittende(n) van het voertuig, door zijn schieten zou(den) kunnen komen te overlijden bewust heeft aanvaard.
Conclusie De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij in de periode van 03 februari 2013 tot en met 04 februari 2013 in de gemeente Duiven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen, meermalen, in de richting van de achterzijde van die wegrijdende auto ( op de kofferbak) heeft geschoten, alwaar voornoemde [slachtoffer] zich in bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Poging tot doodslag
Het feit is strafbaar.