Rechtbank Gelderland, 09-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2361, AWB - 14 _ 9016
Rechtbank Gelderland, 09-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2361, AWB - 14 _ 9016
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 9 april 2015
- Datum publicatie
- 10 april 2015
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2015:2361
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2016:8, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB - 14 _ 9016
Inhoudsindicatie
Na aanvankelijk een vergunning te hebben verleend voor het vestigen van een buurtcafé is verweerder daarop teruggekomen en heeft hij alsnog de vergunning geweigerd. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder bevoegd is om al dan niet medewerking te verlenen. Verweerder komt daarbij beleidsruimte toe waarbij ook belangen van partijen dienen te worden afgewogen. Die belangenafweging kan de rechtsbank slechts terughoudend toetsen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Verweerder heeft beslissend kunnen achten dat het vestigen van het café tot te veel weerstand in de wijk heeft geleid. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/9016
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. J.W. van der Linde),
en
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam 1] en 10 anderen, allen te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer)
Procesverloop
Bij besluit van 29 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in verbinding met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) een omgevingsvergunning verleend voor het vestigen van een café op het perceel [perceel].
Bij besluit van 18 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van derde-partijen gegrond verklaard en in heroverweging het besluit van 29 april 2014 herroepen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015. [naam 2] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R. Doorakkers. Derde-partij [naam 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Op het perceel is het bestemmingsplan “Bennekom-Oost” van kracht. Blijkens de plankaart rust op het perceel de bestemming “Detailhandel” met de dubbelbestemming “Waarde-archeologie”.
2. Niet in geschil is dat het gebruik van het pand op het perceel als café in strijd is met de bestemming “Detailhandel”. Evenmin is in geschil dat met behulp van artikel 4, negende lid, bijlage II bij het Bor, van het bestemmingsplan kan worden afgeweken zodat verweerder een omgevingsvergunning kan verlenen.
3. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de vestiging van het buurtcafé op het perceel gewenst is. In het bestreden besluit komt verweerder daarop terug. Verweerder heeft de omgevingsvergunning geweigerd omdat thans tot de conclusie wordt gekomen dat het buurtcafé op het perceel ruimtelijk en maatschappelijk niet gewenst is.
4. Eiser betoogt dat de vergunning is aangevraagd door [naam 2]. De verlening van de vergunning en de daarop volgende weigering zijn volgens eiser dan ook ten onrechte aan hem gericht. Volgens eiser moet de vergunning geacht worden te zijn verleend omdat niet op de aanvraag van [naam 2] is beslist (lex positivo silentio).
De rechtbank overweegt dat ter zitting is gebleken dat eiser eigenaar van het perceel is, dat [naam 2] de belangen van eiser, zijn vader, behartigt en dat hij voor zijn vader de omgevingsvergunning heeft aangevraagd, ook al is dat niet zo op het aanvraagformulier vermeld. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder tijdig op de aanvraag om omgevingsvergunning heeft beslist. Dat hij de beslissing heeft geadresseerd aan eiser en niet aan de zaakwaarnemer van eiser is niet van belang. Er is geen vergunning van rechtswege zoals bedoeld in artikel 4:20b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan [naam 2] verleend.
5. Eiser betoogt dat een buurtcafé in de omgeving past. De buurt bestaat uit een kerk, sportzaal, school cafetaria/pizzeria, terrein voor garageboxen, seniorencomplex, woningen enz. Eiser stelt dat de meeste bezwaren zien op het verlenen van een horecavergunning. De bezwaren hebben in wezen geen betrekking op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de vestiging van een buurtcafé. Verweerder heeft al in het primaire besluit vastgesteld dat het buurtcafé in deze wijk ruimtelijk aanvaardbaar is.
Door mevrouw [naam 3], de uitbaatster van het buurtcafé, is een lijst met handtekeningen van sympathisanten en brieven overgelegd waaruit blijkt dat er voldoende draagvlak is voor het buurtcafé.
6. Verweerder heeft er op gewezen dat hij geen concreet beleid heeft voor de nieuwvestiging van horeca-instellingen. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van een café in een woonwijk wordt afhankelijk gesteld van de omstandigheden van ieder specifiek geval. Telkens zal een zelfstandige afweging moeten worden gemaakt, waarbij elementen als potentiële hinder, ruimtelijke uitstraling, verhoging van parkeerdruk en draagvlak in de directe omgeving een belangrijke rol spelen, aldus verweerder.
Een café dat gericht is op de directe omwonenden – en waar deze ook actief gebruik van maken – creëert qua gebruik en functie een positief element in een wijk. Dergelijke initiatieven verdienen dan ook de steun en medewerking vanuit planologisch opzicht. Ontmoet een café echter teveel weerstand, dan kan niet worden gesproken over een functie die iets toevoegt aan de wijk. Van vergroting van de sociale cohesie is geen sprake, terwijl dat in dit specifieke geval aanvankelijk het argument was om stedenbouwkundige medewerking te verlenen, aldus verweerder.
7. De rechtbank overweegt dat het een bevoegdheid van verweerder is om al dan niet medewerking te verlenen aan het initiatief om een buurtcafé op het perceel te vestigen. Daarbij komt hem beleidsruimte toe en dient hij belangen af te wegen. Het kader om belangen af te wegen is ruim. Daaronder vallen de belangen van de eigenaar van het perceel en de belangen van de bewoners van de buurt. De rechtbank dient een dergelijke belangenafweging terughoudend te toetsen. Alleen als er sprake is van strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur, zal de rechtbank kunnen oordelen dat er een gebrek kleeft aan het bestreden besluit. De rechtbank heeft dat echter niet kunnen vaststellen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Verweerder heeft beslissend kunnen achten dat het vestigen van het café bij nader inzien tot teveel weerstand in de wijk heeft geleid.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Jue, rechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |