Rechtbank Gelderland, 13-07-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3139, AWB - 18 _ 296
Rechtbank Gelderland, 13-07-2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:3139, AWB - 18 _ 296
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 13 juli 2018
- Datum publicatie
- 17 juli 2018
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2018:3139
- Zaaknummer
- AWB - 18 _ 296
Inhoudsindicatie
Wmo 2015. Afwijzing aanvraag om een maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding. Verweerder heeft onvoldoende inzicht in de situatie van eiseres gegeven. Uit de gedingstukken kan niet worden afgeleid dat verweerder de concrete hulpvragen van eiseres voldoende heeft geduid, noch dat hij haar concrete beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voldoende heeft vastgesteld. Dit betekent dat verweerder onvoldoende inzicht had in de concrete ondersteuningsbehoefte van eiseres, zodat hij onvoldoende in staat was om de noodzakelijke ondersteuning naar aard en omvang vast te stellen, teneinde een passende bijdrage te kunnen leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres. Hierdoor heeft verweerder zonder een gedegen en zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 en toegelicht in de uitspraak van de CRVB van 21 maart 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:819) op de melding van eiseres om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening beslist. Hierdoor is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/296
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, te Ede, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 19 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.T. Aaldering.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is een alleenstaande vrouw met drie kinderen, waarvan één meerderjarig. Ze ligt in scheiding met haar echtgenoot. Eiseres heeft een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) die tijdelijk geblokkeerd is geweest. Eiseres ervaart problemen op verschillende leefdomeinen, waaronder de opvoeding van haar kinderen. Eiseres krijgt gedurende drie uur per week begeleiding van mevrouw G. van de Vuurst van ZZP-Zorgthuis. Deze begeleiding betreft psychosociale begeleiding en hulp bij de administratie. Eiseres heeft op 26 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding voor drie uur per week met ingang van 10 mei 2017. Daarbij heeft zij aangegeven dat zij de begeleiding wil inkopen bij mevrouw G. van de Vuurst. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres een gesprek gehad met een medewerker van het Sociaal Team (ST) van de gemeente Ede en is door het ST een plan van aanpak opgesteld.
2. Verweerder heeft de maatwerkvoorziening in de vorm van individuele begeleiding geweigerd op grond van de artikelen 7 en 7b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Ede 2015 (Verordening). Volgens verweerder kan eiseres op eigen kracht, met gebruikelijke hulp en door gebruik te maken van voorliggende voorzieningen en/of van gebruikelijke voorzieningen haar dagelijkse activiteiten uitvoeren en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hierdoor bestaat er voor verweerder geen compensatieplicht op grond van de Wmo 2015. Met gebruikelijke hulp bedoelt verweerder hulp van de meerderjarige zoon en met voorliggende voorzieningen bedoelt verweerder hulp van het ST, het Schoolmaatschappelijk Werk (SMW) en de Praktische Gezinsondersteuning (PGO).
3. Eiseres verwijst in beroep naar haar bezwaargronden en stelt dat niet op alle bezwaargronden door verweerder in het bestreden besluit is beslist, dan wel dat de beslissingen op de bezwaargronden in het bestreden besluit onjuist zijn. Zij stelt verder dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar haar ondersteuningsbehoefte en hoe daarin kan worden voorzien.
Ingevolge de Wmo 2015 zijn gemeenten op grond van hun compensatieplicht verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem. Artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college van Burgemeester en Wethouders (het college) daartoe aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening verstrekt.
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 geeft voorschriften voor het onderzoek dat door het college dient te worden verricht naar aanleiding van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Het eerste lid bepaalt dat het college, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger(s) dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met het achtste lid.
Op grond van het bepaalde in artikel 2.3.5, derde lid van de Wmo 2015, gelezen in samenhang met de artikelen 7 en 7b van de Verordening, verstrekt het college een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en waarin hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
5. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in de uitspraak van 21 maart 2018 geoordeeld dat uit artikel 3:2 van de Awb, in samenhang met de artikelen 2.3.2 en 2.3.5 van de Wmo 2015, voortvloeit dat het college voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over maatschappelijke ondersteuning van belang zijnde feiten en omstandigheden en de af te wegen belangen. Dit brengt met zich dat, wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. Eerst wanneer die problemen voldoende in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsaanvrager, onderscheidenlijk het zich kunnen handhaven in de samenleving. Uit artikel 2.3.2, vierde lid, aanhef en onder b, c en e, van de Wmo 2015 in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 vloeit voort dat het onderzoek er vervolgens op gericht moet zijn of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.1
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het voorgaande miskend door geen onderzoek te doen naar de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiseres. Daarvoor is immers vereist dat eerst de precieze hulpvragen van eiseres worden geduid door verweerder, waarna moet worden bepaald wat de beperkingen van eiseres zijn in de zelfredzaamheid of participatie. Eerst wanneer de hulpvragen en de beperkingen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, is de concrete ondersteuningsbehoefte van eiseres voor verweerder inzichtelijk en kan verweerder bepalen welke maatschappelijke ondersteuning naar aard en omvang noodzakelijk is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende inzicht in de situatie van eiseres heeft gegeven. Uit de gedingstukken kan niet worden afgeleid dat verweerder de concrete hulpvragen van eiseres voldoende heeft geduid, noch dat hij haar concrete beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie voldoende heeft vastgesteld. Dit betekent dat verweerder onvoldoende inzicht had in de concrete ondersteuningsbehoefte van eiseres, zodat hij onvoldoende in staat was om de noodzakelijke ondersteuning naar aard en omvang vast te stellen, teneinde een passende bijdrage te kunnen leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van eiseres.
7. Verweerder erkent dat eiseres problemen heeft op meerdere leefdomeinen, maar is van mening dat er geen compensatieplicht op grond van de Wmo 2015 bestaat omdat haar problemen op een andere manier kunnen worden opgelost. Verweerder baseert dat op het plan van aanpak van het ST, waarin de problemen van eiseres naar het oordeel van de rechtbank slechts globaal zijn benoemd en is opgenomen hoe die kunnen worden opgelost, onder andere door gebruik te maken van eigen kracht, gebruikelijke hulp van de meerderjarige zoon en hulp via het ST, het SMW en de PGO als algemene voorziening. In dat plan van aanpak zijn naar het oordeel van de rechtbank de concrete hulpvragen van eiseres onvoldoende geduid en is ook niet afdoende vastgesteld wat de concrete beperkingen van eiseres in de zelfredzaamheid of participatie zijn, zodat verweerder op grond van het plan van aanpak onvoldoende inzicht had in de concrete ondersteuningsbehoefte van eiseres.
Nu verweerder naast het plan van aanpak van het ST feitelijk geen ander onderzoek heeft uitgevoerd naar de precieze hulpvraag van eiseres, haar concrete beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie en haar concrete ondersteuningsbehoefte, heeft verweerder het vereiste onderzoek van artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 onvoldoende zorgvuldig verricht. Daarnaast heeft verweerder ook niet goed onderzocht hoe in de specifieke ondersteuningsbehoefte van eiseres kan worden voorzien via eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp uit het sociale netwerk of algemene voorzieningen. De enkele verwijzing naar het plan van aanpak van het ST is daarvoor onvoldoende, nu daarin ook dit aspect onvoldoende is uitgewerkt.
8. Het onderzoek van verweerder, dat eigenlijk uitsluitend is gebaseerd op het onderzoek van het ST resulterend in het plan van aanpak van het ST, is mede ontoereikend omdat de precieze status van het ST, ook ter zitting, onduidelijk is gebleven. Niet duidelijk is of het ST onderdeel is van de gemeentelijke organisatie van verweerder of een onafhankelijke externe adviseur in de zin van artikel 3:5 van de Awb. Indien het ST een onafhankelijk adviesorgaan is, geldt voor verweerder op grond van artikel 3:9 van de Awb een vergewisplicht ten aanzien van de zorgvuldigheid van het onderzoek van het ST. Dat aan die verplichting is voldaan kan op voorhand niet worden afgeleid uit de beschikbare stukken.
9. Nu verweerder zonder een gedegen en zorgvuldig onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 op de aanvraag van eiseres om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 heeft beslist, is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Dit besluit kan daarom niet in stand blijven. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat een nieuw onderzoek verricht zal moeten worden, kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien en zal zij verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 19 december 2017;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 46,- aan haar vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W.C.A. Bruggeman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 13 juli 2018 |
||
griffier |
rechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |