Rechtbank Gelderland, 16-03-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1836, AWB - 20 _ 1247 en 20_1242
Rechtbank Gelderland, 16-03-2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:1836, AWB - 20 _ 1247 en 20_1242
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 16 maart 2020
- Datum publicatie
- 28 mei 2020
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2020:1836
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2022:285, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 1247 en 20_1242
Inhoudsindicatie
Artikel 13b Opiumwet. Beroep gegrond.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/1242 (beroep) en 20/1247 (voorlopige voorziening)
op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. S. Ettalhaoui),
en
(gemachtigden: mr. F.A. Pommer en J. van Eys).
Procesverloop
Bij besluit van 10 september 2019 heeft de burgemeester aan eiser een last onder bestuursdwang opgelegd tot sluiting van de woning van eiser aan de [locatie] in [woonplaats] (de woning) vanaf 18 september 2019 voor de duur van zes maanden. Dit besluit is gebaseerd op artikel 13b van de Opiumwet.
Bij besluit van 21 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, en de last gewijzigd door de datum van de sluiting te bepalen op 17 maart 2020.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn dochter en zijn gemachtigde. De burgemeester is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter doet niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht maakt dit mogelijk.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
2. De burgemeester heeft besloten dat de woning van eiser op dinsdag 17 maart 2020 moet worden gesloten voor de duur van zes maanden. Eiser meent dat hij door de sluiting van zijn woning en de duur daarvan een spoedeisend belang heeft nu hij geen vervangende woonruimte heeft en hij en zijn gezin (zes inwonende kinderen, waarvan één minderjarig kind) bij sluiting dakloos zullen raken.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op de datum waarop de woning moet worden gesloten sprake is van een spoedeisend belang.
Wat is de aanleiding voor de sluiting?
3. Eiser is huurder van de woning aan de [locatie] in [woonplaats] (de woning) en staat op dat adres ingeschreven samen met zes van zijn kinderen, waarvan één minderjarig kind. De burgemeester heeft bestuurlijke rapportages van 13 en 23 augustus 2019 van de politie ontvangen. Uit deze rapportages blijkt dat op 6 augustus 2019 een doorzoeking in de woning heeft plaatsgevonden, na aanhouding van [zoon] , een van de zoons van eiser die ook staat ingeschreven in de woning, in verband met het dealen van drugs. In de woning en de daarbij behorende schuur werd een grote hoeveelheid drugs en geld aangetroffen en inbeslaggenomen.
In de woning:
Drugs
- 177 gram cocaïne
- 97,11 gram cocaïne
- 269,83 gram cocaïne
- 74,87 gram cocaïne (61 sealtjes)
- 44 gram hasj
- 2 gripzakjes hennep
Druggerelateerde goederen
- Enkele honderden ponypacks
- Verpakkingsmateriaal voor importeren drugs
- Bus Inositol versnijdingsmiddel
- Weegschaal met wit poeder
Geld
- Totaal in woning € 13.8600,00
In de schuur bij de woning:
- 124,05 gram hennep
- 1313,77 gram hasj
- 4,7 gram cocaïne
Tevens werd in een personenauto die voor de woning geparkeerd stond, 4 kilo henneptoppen aangetroffen. Dit voertuig staat op naam van [zoon] een zoon van eiser die niet in de woning staat ingeschreven. De sleutel van het voertuig werd aangetroffen in de woning.
Waarover gaat deze uitspraak?
4. Eiser is het niet eens met de woningsluiting omdat hij van mening is dat het niet meer noodzakelijk is om de woning te sluiten, omdat zijn zoons [zoon] en [zoon] zijn opgepakt en voorlopig niet vrij zullen komen. Ook is eiser van mening dat hem niets kan worden verweten en dat de gevolgen die de woningsluiting voor hem en zijn gezin heeft voor de burgemeester reden moeten zijn om de woning niet te sluiten. Ten tijde van de doorzoeking van de woning waarbij de drugs zijn aangetroffen, was eiser met zijn gezin op vakantie in Marokko, zodat hij niet van de drugs in de woning kon weten.
In de uitspraak van 17 september 2019 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het besluit van 10 september 2019 wellicht geen stand zal houden en dat besluit geschorst tot drie weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Daarbij heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat uit de bestuurlijke rapportage die de burgemeester aan dat besluit ten grondslag heef gelegd niet volgt dat handel vanuit de woning heeft plaatsgevonden en hoe lang de waarnemingen van de politie bij de woning hebben geduurd. Indien de drugs eerst na het vertrek van de familie naar Marokko de woning in zijn gebracht, ligt, volgens de voorzieningenrechter in die procedure, de verwijtbaarheid van eiser anders dan wanneer blijkt dat reeds eerder drugs vanuit de woning zijn verhandeld. Ook heeft de voorzieningenrechter overwogen dat onduidelijk is gebleven wanneer de meld misdaad anoniem-meldingen (MMA-meldingen) zijn gedaan en wat de meldingen inhouden.
Op 21 februari 2020 heeft de burgemeester een besluit genomen op het bezwaar. Het bezwaar is ongegrond verklaard en het besluit van 10 september 2019 is met aanvullende motivering in stand gebleven. De datum van de sluiting is bepaald op 17 maart 2020.
Niet in geschil is dat eiser op het moment van de doorzoeking op vakantie was in Marokko. Eiser bestrijdt daarnaast niet dat de burgemeester op basis van de aangetroffen drugs in de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd is om de woning te sluiten. Ook wordt niet bestreden dat in de beleidsregel is bepaald dat bij de hoeveelheid aangetroffen drugs als in dit geval de woning voor de duur van zes maanden wordt gesloten.1 De vraag waar het in deze uitspraak om gaat is of de burgemeester gelet op de omstandigheden van het beleid moest afwijken.
Wanneer moet de burgemeester reden zien om van zijn beleid af te wijken?
5. De burgemeester moet bij zijn besluit alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en bezien of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat in dit geval toepassen van de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Dat staat in artikel 4:84 van de Awb. Daarbij moet aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen – een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. Dit volgt uit de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 augustus 2019.2
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
6. Gelet op de voornoemde overzichtsuitspraak moet eerst aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In verband met de ernst en omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld.3
Eiser heeft in zijn aanvullende gronden met name gesteld dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat in of vanuit de woning werd gehandeld. Eiser stelt dat uit de bestuurlijke rapportage van 12 november 2019 niet blijkt dat sprake is geweest van handel vanuit de woning. Dit is volgens eiser slechts een stelling die niet wordt onderbouwd. Om deze stelling te weerspreken heeft de gemachtigde van eiser (die ook de gemachtigde van een van de zoons is in het strafproces) een proces-verbaal van een verhoor van [zoon] overgelegd, waarin [zoon] verklaart dat niemand anders dan hijzelf wist van de drugs in de woning.
Aan het bestreden besluit liggen vijf bestuurlijke rapportages ten grondslag. In de bestuurlijke rapportages van 13 en 23 augustus 2019 wordt de burgemeester bericht over het feit dat in de woning drugs en druggerelateerde goederen zijn aangetroffen en dat met betrekking tot drugshandel in de woning drie MMA-meldingen zijn gedaan. In de daaropvolgende bestuurlijke rapportages wordt door de politie nadere informatie verstrekt.
In de bestuurlijke rapportage van 1 oktober 2019 wordt bericht over de eerdere aanhoudingen van zoon [zoon] , en over de MMA-meldingen.
In de bestuurlijke rapportage van 12 november 2019 wordt bericht door de politie dat de burgemeester door een bestuurlijke rapportage van 16 oktober 2019 is geïnformeerd over het dealen van drugs vanuit een andere woning waarbij zoon [zoon] is aangehouden voor handelen in harddrugs. In het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat er een aanzienlijke samenhang is tussen de aanhouding van [zoon] en [zoon] en dat concreet is gemaakt dat het dealen van harddrugs door beide zoons al plaats vindt sinds september 2017. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat het dealen zelfs al plaats vond sinds november 2016. Ook is in deze rapportage vermeld dat concreet is gemaakt dat het dealen van harddrugs door [zoon] en [zoon] gedurende voornoemde periode heeft plaats gevonden vanuit de woning aan de [locatie] te [woonplaats] .
In de bestuurlijke rapportage van 5 december 2019 wordt door de politie beschreven dat de woning een spil is geweest in de handel in harddrugs. Dit wordt blijkens de rapportage ondersteund door drie MMA-meldingen die zijn gedaan in juni, juli en augustus 2019. De inhoud van deze meldingen wordt in deze rapportage beschreven. In de rapportage heeft de politie ook beschreven dat op 19 juli 2019 een drugsdeal is geconstateerd tussen [zoon] en de bestuurder van een snorfiets, welke deal in eerdere rapportages al was vermeld.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester het aan de hand van deze bestuurlijke rapportages voldoende aannemelijk heeft mogen achten dat sprake is geweest van handel vanuit de woning. Hetgeen eiser aanvoert over de onjuistheid van de bestuurlijke rapportages, waaronder de verwijzing het proces-verbaal van het verhoor van [zoon] , is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om aan de juistheid van de bestuurlijke rapportages te twijfelen. De burgemeester heeft op basis van deze bestuurlijke rapportages kunnen oordelen dat sprake was van handel van drugs vanuit de woning.
In de bestuurlijke rapportage van 5 december 2019 heeft de politie de burgemeester meegedeeld dat er wegens het mogelijk niet voldoen aan een betalingsverplichting voor de levering van drugs sprake kan zijn van represailles in de richting van de bewoners van de woning. Uit de stukken en de zitting blijkt dat de burgemeester de mogelijkheid van represailles mede ten grondslag legt aan de noodzaak om tot sluiting over te gaan. In zijn brief van 10 december 2019 aan de bezwaarcommissie is de burgemeester hierop ingegaan. Eiser heeft ter zitting gesteld dat van een concrete dreiging niet is gebleken. Daarop heeft de burgemeester op de zitting naar voren gebracht dat hij zelden in een bestuurlijke rapportage leest dat er een risico bestaat op represailles. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester deze indicatie van de politie mogen meewegen bij zijn beoordeling van de noodzaak van de sluiting. Daarbij is echter ook van belang dat van een concrete dreiging richting de bewoners van de woning niet is gebleken terwijl de drugshandel vanuit de woning reeds zeven maanden geleden is beëindigd.
Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen drugs, geld en druggerelateerde goederen heeft de burgemeester kunnen concluderen dat sprake is van een ernstig geval. Daarnaast heeft de burgemeester kunnen oordelen dat sprake was van handel vanuit de woning, en heeft hij de indicatie voor een risico op represailles, met inachtneming van hetgeen daaromtrent onder 6.3 is overwogen, mogen meewegen bij de beoordeling in hoeverre een noodzaak bestaat tot sluiting van de woning.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat eiser er terecht op heeft gewezen de zoons die verantwoordelijk zijn voor de aangetroffen drugs en de drugshandel beiden zijn opgepakt, dat zij nog steeds vast zitten en dat de verwachting is dat zij gedurende langere tijd vast zullen blijven zitten. Dat de beide broers vast zitten en dit waarschijnlijk gedurende langere tijd zo zal zijn, is algemeen bekend, en dus ook binnen het drugscircuit. Zoon [zoon] woonde niet in de woning en eiser heeft gesteld dat zoon [zoon] niet mag terugkeren in de woning als hij vrij komt. Niet is gebleken, los van de geseponeerde zaak tegen zoon [zoon], dat eiser en de andere gezinsleden enige betrokkenheid hebben gehad bij de drugs en de drugshandel. Verder is niet gebleken dat sinds de inval zeven maanden geleden vanuit het drugscircuit belangstelling voor de woning is getoond. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn dit aanwijzingen dat de woning met succes uit het drugscircuit is gehaald, waardoor, ook indien wordt aangenomen dat de gevolgen van een drugspunt zich nog lange tijd na de ontruiming of inbeslagname van drugs voordoen en dat de inbreuk op de openbare orde ter plaatse niet reeds definitie ongedaan wordt gemaakt met de ontmanteling van een drugspunt, sprake is van een verminderde noodzaak tot sluiting van de woning.
Is de sluiting van de woning evenredig?
7. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de overzichtsuitspraak van de Afdeling de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen van belang.4
Verwijtbaarheid
De vraag of een rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting.5 Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning.6
Eiser voert aan dat uit het onderliggende dossier en de bestuurlijke rapportage nergens blijkt dat hem een verwijt kan worden gemaakt van de handelingen die aan zijn zoon [zoon] worden toegeschreven. Evenmin blijkt dat eiser redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de aangetroffen drugs in zijn woning of dat hij onvoldoende heeft gecontroleerd op het gebruik van zijn woning ten tijde van zijn vakantie in het buitenland. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 september 2019 zijn volgens eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden aan het licht zijn gekomen die zijn verwijtbaarheid aantonen.
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van verwijtbaarheid bij eiser. Als hoofdhuurder van de woning is hij volgens de burgemeester verantwoordelijk voor hetgeen in zijn woning gebeurt. Gezien de naar voren gebrachte feiten en omstandigheden is de burgemeester van oordeel dat eiser redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de aangetroffen drugs in de woning. De burgemeester acht het niet aannemelijk dat eiser, hoewel hij niet thuis was tijdens de doorzoeking van de kamer van [zoon] in november 2016, hiervan niet op een later moment van op de hoogte is geraakt. De burgemeester is van mening dat het argument dat [zoon] meerderjarig is en dat eiser daarom niet op de hoogte is van zijn doen en laten, niet kan slagen omdat [zoon] woonachtig was in de woning van eiser.
Hiervoor is geconcludeerd dat de burgemeester er van uit heeft mogen gaan dat de drugshandel heeft plaatsgevonden voor een langere periode, namelijk sinds september 2017. Het standpunt van eiser dat hij het niet kon weten omdat hij op vakantie was en pas vanaf toen drugs in de woning aanwezig waren, volgt de voorzieningenrechter niet. Gelet op de omvang en langere duur van de aannemelijke drugshandel, het feit dat het anderen kennelijk wel is opgevallen, de doorzoeking in 2016 en de eerdere veroordeling van [zoon] , en de omstandigheid dat eiser als hoofdhuurder moet weten wat zich in zijn woning afspeelt, maakt dat de burgemeester aannemelijk heeft kunnen achten dat eiser redelijkerwijs van de aanwezigheid van de drugs had kunnen weten. Niet is gebleken dat eiser op de hoogte was, maar het is wel aannemelijk dat eiser redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn. In zoverre is sprake van verminderde verwijtbaarheid.
Gevolgen van de sluiting
Het is inherent aan de sluiting van een woning dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Er is sprake van een bijzondere omstandigheid als de bewoner een bijzondere band heeft met die woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende ruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. De gevolgen van een woningsluiting kunnen ook bijzonder zwaar zijn als de betrokkene niet kan terugkeren in de woning na de sluiting, bijvoorbeeld omdat door de sluiting zijn huurcontract wordt ontbonden.7
Eiser voert aan dat zijn medische omstandigheden zich keren tegen de sluiting van zijn woning. Eiser heeft een verklaring van zijn huisarts overgelegd. Ook laat eiser weten dat hij zich heeft ziekgemeld op werk en dat hij momenteel in de ziektewet zit. Zijn gezondheidssituatie is achteruitgegaan sinds hij is geconfronteerd met de dreiging van de sluiting van zijn woning. Uit de medische verklaringen van de huisarts blijkt onder andere dat eiser in psychische nood verkeert. Naast zijn psychische klachten heeft eiser ook knieklachten in de vorm van gonartrose.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat vanwege zijn medische omstandigheden sprake is van een bijzondere binding met deze woning. De medische omstandigheden die eiser aanvoert maken niet dat hij specifiek een binding heeft met de woning zelf.
Eiser voert daarnaast aan dat hij geen andere verblijfplek heeft en niet terecht kan bij familie of vrienden. Eiser stelt dat een sluiting van zijn woning tot een acute noodtoestand zal leiden in die zin dat op geen enkele wijze vervangende woonruimte of opvang beschikbaar is. Daarbij voert eiser ook aan dat het huurcontract door de verhuurder zal worden ontbonden wanneer de woning zal worden gesloten. Ook bestaat volgens eiser de kans dat hij op een zwarte lijst zal komen te staan. Eiser stelt dat de burgemeester zich niet heeft ingespannen om de negatieve gevolgen voor eiser en zijn inwonende kinderen te beperken.
Wat betreft de mogelijkheid om voor de duur van de sluiting woonruimte te vinden overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In het besluit van 10 september 2019 heeft de burgemeester meegedeeld waar eiser ondersteuning kan krijgen bij het zoeken naar vervangende woonruimte. Niet is gebleken dat eiser hiervan gebruik heeft gemaakt. Voorts heeft de burgemeester meegedeeld dat op vakantieparken in de omgeving tijdelijke woonruimte te vinden is. Niet gebleken is dat dit niet mogelijk is.
Gelet hierop, en gelet op het feit dat eiser ter zitting heeft meegedeeld dat hij nog niets heeft ondernomen om tijdelijke woonruimte te krijgen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet gebleken is dat het niet mogelijk is om voor de duur van de sluiting tijdelijke woonruimte te vinden
Wat betreft het risico dat de huurovereenkomst van de woning door de verhuurder wordt ontbonden en dat eiser op een zwarte lijst wordt geplaatst overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Zowel de gemachtigde van eiser als de gemachtigde van de burgemeester hebben contact gehad met de advocaat van de verhuurder. Op de zitting hebben beide gemachtigden laten weten dat de verhuurder na de onderhavige uitspraak van de voorzieningenrechter zal besluiten of tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden overgegaan. Over de vraag of eiser op een zwarte lijst zal worden geplaatst hebben zij niets vernomen.
Uit het feit dat de verhuurder na de onderhavige uitspraak zal besluiten of tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden overgegaan, leidt de voorzieningenrechter af dat een reëel risico bestaat dat de verhuurder tot die ontbinding zal overgaan indien de woning gesloten wordt. Kennelijk is de uitkomst van de onderhavige procedure daarvoor een belangrijke factor voor de verhuurder, en de voorzieningenrechter acht dat ook logisch.
Indien door de verhuurder tot ontbinding wordt overgegaan is dit een zwaar gevolg voor eiser en zijn gezinsleden. Het zal dan de vraag zijn of zij als gezin bij elkaar kunnen blijven. Ook acht de voorzieningenrechter van belang dat in het voorgaande weliswaar is geoordeeld dat eiser op de hoogte had kunnen zijn van de aanwezigheid van de drugs in de woning, maar dat niet is gebleken dat eiser en de overige gezinsleden enige betrokkenheid daarbij hadden, ook niet dat zij bijvoorbeeld voordeel hebben genoten van de drugshandel door de zoon [zoon] . Verweerder heeft ter zitting nadrukkelijk gesteld dat sprake zou zijn van een familiair drugscircuit. Voor zover verweerder daarmee bedoelt dat de hele familie in meerder of mindere mate bij de drugshandel betrokken zou zijn geweest of daar voordeel van zou hebben genoten, volgt de voorzieningenrechter dit standpunt dan ook niet. Uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht volgt veeleer dat eiser en de overige gezinsleden op gewone wijze aan het maatschappelijk leven deelnemen. Eiser heeft een lang arbeidsverleden, de beide dochters werken, en de overige gezinsleden gaan naar school of volgen een opleiding.
Had de burgemeester gelet op alle omstandigheden reden moeten zien om van het beleid af te wijken?
8. Gelet op de verminderde noodzaak tot sluiting van de woning, de verminderde verwijtbaarheid, en het reële risico dat de verhuurder tot ontbinding van de huurovereenkomst zal overgaan en de zware gevolgen die dat zal hebben voor eiser en zijn gezin, is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
Wat betekent dit voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening?
9. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat de burgemeester in redelijkheid niet van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Het beroep is daarom gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen.
Voor een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding. Het verzoek zal worden afgewezen.
Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart, krijgt eiser een vergoeding van de proceskosten die hij heeft gemaakt. De burgemeester moet die betalen. De kosten worden als volgt berekend. Eiser heeft zich in bezwaar en beroep laten bijstaan door een gemachtigde. Voor het bezwaar worden 2,5 punten toegekend (bezwaar; hoorzitting 12 november 2019; nadere hoorzitting 21 januari 2020), voor het beroep 2 punten (beroep; zitting). Voor het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening wordt 1 punt toegekend. De waarde per punt is € 525. Toegekend wordt 5,5 x € 525 = € 2.887,50. Daarnaast moet de burgemeester het door eiser betaalde griffierecht van twee keer € 178 aan hem vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt het bestreden besluit;
- -
-
herroept het primaire besluit;
- -
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- wijst af het verzoek om voorlopige voorziening;
- -
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser van € 2.887,50;
- -
-
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van totaal € 356 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J. Post, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Tuk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 maart 2020. |
||
griffier |
voorzieningenrechter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |