Rechtbank Gelderland, 06-07-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3405, AWB - 20 _ 4553
Rechtbank Gelderland, 06-07-2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:3405, AWB - 20 _ 4553
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Gelderland
- Datum uitspraak
- 6 juli 2022
- Datum publicatie
- 15 september 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBGEL:2022:3405
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 4553
Inhoudsindicatie
Eiseres heeft op jonge leeftijd kanker gehad en door toedoen van de behandeling daarvoor heeft zij sindsdien kale plekken op haar hoofd. Zij heeft verweerder om een Wmo-maatwerkvoorziening gevraagd om haar haarwerk te kunnen bekostigen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, met als reden dat haar kaalheid niet maakt dat er belemmeringen zijn in haar zelfredzaamheid of participatie. Volgens verweerder is sprake van een medisch probleem, dat haar niet hoeft te belemmeren in haar dagelijks leven. Verweerder stelt ook dat het participatieprobleem van eiseres is gelegen in angstklachten die ontstaan zodra zij zich zonder haarwerk in de openbaarheid begeeft en dat hiervoor medische behandeling en vergoeding daarvan door de zorgverzekering uitkomst kan bieden. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft verhelderd waarom een behandeling voor de gestelde - maar niet onderzochte - angstklachten een doelmatige oplossing van dit participatieprobleem zou vormen. Nu verweerder zijn standpunt over het bestaan van angstklachten op geen enkele wijze heeft onderbouwd, kan verweerder evenmin met kracht van argumenten stellen dat behandeling een oplossing zou bieden voor het participatieprobleem van eiseres. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de aanvraag van eiseres al ruim twee jaar geleden is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank ligt een andere oplossing meer voor de hand, namelijk toekenning van de financiële tegemoetkoming voor een deugdelijk haarwerk waarmee het participatieprobleem wordt opgelost. Om te voorkomen dat eiseres nog langer op geld voor een nieuw haarwerk moet wachten bepaalt de rechtbank dat eiseres de door haar gevraagde maatwerkvoorziening van verweerder krijgt toegekend.
Uitspraak
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 20/4553
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. L. Veenman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn te Apeldoorn, verweerder
(gemachtigde: S. van Zuidam).
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021 door de enkelvoudige kamer van de rechtbank, zitting houdend te Zutphen. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om nader onderzoek te doen. Verweerder heeft een keukentafelgesprek gevoerd met eiseres over haar hulpvraag en het onderzoeksverslag van augustus 2021 met een gewijzigd standpunt bij de rechtbank ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft partijen gevraagd of zij nog op een zitting wensen te worden gehoord, maar zij hebben niet aangegeven dat zij dit willen. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
Vervolgens heeft de rechtbank op 25 januari 2022 het onderzoek heropend en het beroep verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank, zitting houdend te Arnhem.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 4 april 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vader. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en M.W.A. Gerritsen.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres heeft op jonge leeftijd kanker gehad en door toedoen van de behandeling daarvoor heeft zij sindsdien kale plekken op haar hoofd. Ze draagt een haarwerk dat voorheen werd vergoed vanuit de bijzondere bijstand en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In 2019 is eiseres getrouwd en sindsdien komt zij niet meer in aanmerking voor bijzondere bijstand. De AWBZ bestaat al enkele jaren niet meer. Eiseres heeft een nieuw haarwerk nodig, maar haar zorgverzekeraar Menzis vergoedt dit slechts ten dele, namelijk voor € 443,- uit de basisverzekering en € 200,- uit de aanvullende zorgverzekering per jaar. Eiseres heeft daarom een aanvraag bij verweerder ingediend voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De jaarlijkse aanschafprijs voor een nieuw haarstuk is € 2.750,- en het onderhoud ervan kost € 91,- per keer en moet tien maal per jaar worden uitgevoerd.
Eiseres stelt dat zij zich zonder haarwerk niet in de openbaarheid durft te begeven en daardoor in een sociaal isolement dreigt te belanden. Zij werkt (bijvoorbeeld) als vrijwilliger bij een kinderdagverblijf en verwacht dat de kinderen het raar zouden vinden en opmerkingen zouden maken als zij zonder haarwerk verschijnt. Ook binnenshuis wil eiseres niet zonder haarwerk leven, omdat zij niet wil dat haar echtgenoot de kale plekken op haar hoofd ziet. Eiseres stelt dat zij geen baat heeft bij een goedkopere pruik die wel door haar zorgverzekering zou zijn gedekt, omdat vanwege een huidaandoening de plakstrips van een goedkopere pruik niet op haar hoofdhuid zouden blijven zitten.
2. Verweerder stelde zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, omdat haar kaalheid niet maakt dat er belemmeringen zijn in haar zelfredzaamheid of participatie. Volgens verweerder is sprake van een medisch probleem, dat haar niet hoeft te belemmeren in haar dagelijks leven.
Na de schorsing van het onderzoek ter zitting heeft verweerder opnieuw een keukentafelgesprek met eiseres gevoerd. Dit heeft geresulteerd in het onderzoeksverslag van augustus 2021, waarin uiteen wordt gezet dat eiseres beter zou moeten onderzoeken of een uitgebreidere aanvullende zorgverzekering een oplossing biedt, of zich zou kunnen wenden tot de Ombudsman Zorgverzekeringen om haar huidige verzekeraar te bewegen om meer te vergoeden. Ook wijst verweerder erop dat de noodzaak van een haarwerk uiteindelijk is gebaseerd op angstklachten. Verweerder stelt dat de angstklachten weliswaar worden voorkomen door het dragen van een haarwerk, maar dat de angst zelf een medisch probleem is en kan worden behandeld. Tijdens de zitting van de rechtbank op 4 april 2022 heeft verweerder verklaard dat hiermee het standpunt uit het bestreden besluit is verlaten. Verweerders standpunt is nu dat wel sprake is van een participatieprobleem, maar dat niet aannemelijk is gemaakt dat een maatwerkvoorziening hiervoor geboden is.
3. De rechtbank constateert dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, reeds omdat de onder 2.1 weergegeven afwijzingsgrond daarin ontbreekt. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank onderzoekt in deze uitspraak of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten op basis van de gegeven motivering zoals verwoord in het onderzoeksverslag van augustus 2021 en wat op de zitting van 4 april 2022 door verweerder is verklaard.
4. De rechtbank stelt vast dat het onderzoeksverslag van augustus 2021 is opgebouwd volgens het stappenplan dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hanteert.1 De CRvB onderscheidt de volgende vier stappen:
-
Vaststellen van de hulpvraag;
-
Vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;
-
Bepalen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie;
-
Onderzoeken of en in hoeverre de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
De rechtbank interpreteert het huidige standpunt van verweerder, zoals weergegeven onder 2.1, als een zogenoemde afstemming op de omstandigheden en mogelijkheden van eiseres vanwege het complementaire karakter van de Wmo 2015. Verweerder stelt namelijk in zijn beoordeling dat in de bovenstaande derde stap geen maatwerkvoorziening nodig is, in de eerste plaats omdat eiseres mogelijk meer vergoeding van haar (aanvullende) zorgverzekering kan krijgen en dit eerst beter moet uitzoeken. Dit roept de vraag op hoeveel eigen onderzoek van eiseres mag worden verwacht. Zij heeft namelijk al uit eigen beweging contact gelegd met haar zorgverzekeraar Menzis en al ten tijde van de aanvraag uiteengezet hoeveel vergoeding zij kan krijgen. Zij heeft Menzis ook verzocht om een hogere vergoeding op basis van coulance, maar uit de e-mail van 28 september 2021 blijkt dat Menzis daar niet aan kan of wil meewerken. Ook heeft eiseres tevergeefs de Ombudsman benaderd, zo blijkt uit de e-mail van 13 november 2020. Verweerder wijst er weliswaar op dat eiseres zich nog kan wenden tot de Ombudsman Zorgverzekeringen, maar het is maar zeer de vraag of dat iets zou opleveren gelet op deze overgelegde correspondentie. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt. Uit artikel 2.3.2 vierde lid onder f, van de Wmo 2015 vloeit voort dat het in de eerste plaats op de weg van verweerder ligt om samen te werken met zorgverzekeraars en andere partijen om te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van de zelfredzaamheid of de participatie van eiseres. Het uitzoekwerk dat eiseres heeft gedaan, had dus juist door verweerder gedaan moeten worden. Verweerder werpt eiseres daarom ten onrechte tegen dat zij eerst beter moet uitzoeken of een hogere vergoeding vanuit haar zorgverzekering mogelijk is.
Verweerder stelt ook dat het participatieprobleem van eiseres is gelegen in angstklachten die ontstaan zodra zij zich zonder haarwerk in de openbaarheid begeeft en dat hiervoor medische behandeling en vergoeding daarvan door de zorgverzekering uitkomst kan bieden. Verweerder heeft deze stellingname echter in het geheel niet onderbouwd met bijvoorbeeld een psychologisch onderzoek. De diagnose angstklachten is uit de losse pols gesteld, terwijl uit het onderzoeksverslag van augustus 2021 duidelijk blijkt dat eiseres mét haarwerk geen angst heeft om zich in de openbaarheid te begeven. Welke behandeling aangewezen zou zijn, wordt door verweerder evenmin verduidelijkt. Los daarvan verheldert verweerder ook niet waarom een behandeling voor de door verweerder gestelde - maar niet onderzochte - angstklachten een doelmatige oplossing van dit participatieprobleem zou vormen. Nu verweerder zijn standpunt aangaande het bestaan van angstklachten op geen enkele wijze heeft onderbouwd, kan verweerder evenmin met kracht van argumenten stellen dat behandeling een oplossing zou bieden voor het participatieprobleem van eiseres. De zogenoemde afstemming zoals door verweerder gesteld, is niet houdbaar. Naar het oordeel van de rechtbank ligt een andere oplossing meer voor de hand, namelijk toekenning van de financiële tegemoetkoming voor een deugdelijk haarwerk waarmee het participatieprobleem wordt opgelost.
5. De rechtbank is van oordeel dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten. De gegeven motivering zoals verwoord in het onderzoeksverslag van augustus 2021 en zoals op de zitting van 4 april 2022 door verweerder verwoord is niet deugdelijk. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat de aanvraag van eiseres al ruim twee jaar geleden is ingediend. Om te voorkomen dat eiseres nog langer op geld voor een nieuw haarwerk moet wachten, herroept de rechtbank het primaire besluit en bepaalt dat eiseres de door haar gevraagde maatwerkvoorziening van verweerder krijgt toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank is dat namelijk redelijkerwijs de enige juiste beslissing die verweerder had kunnen nemen.
Dat betekent dat aan eiseres een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt toegekend voor de aanschafprijs voor een nieuw haarwerk van
€ 2.750,- per jaar en tien maal per jaar € 91,- voor het onderhoud, minus wat zij vergoed krijgt van haar zorgverzekering. Dat komt neer op € 3.660,- per jaar, minus de vergoeding van
€ 643,- per jaar, zodat de totale jaarlijkse financiële tegemoetkoming € 3.017,- bedraagt. Deze maatwerkvoorziening gaat in op de dag na de verzenddatum van deze uitspraak en heeft een looptijd van vijf jaar. Indien het haarwerk langer dan een jaar meegaat stemt verweerder de verstrekking van de maatwerkvoorziening daarop af. Het is aan eiseres verweerder hierover te informeren.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.897,50. De bijstand door haar gemachtigde wordt vastgesteld op 2,5 punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- per punt en een wegingsfactor 1. Van andere proceskosten die in aanmerking komen voor vergoeding is niet gebleken. Ten slotte moet verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J.H. Boerhof, voorzitter, en mr. H.J. Klein Egelink en mr. I.A.M. van Boetzelaer – Gulyas, rechters, in aanwezigheid van mr. M.F van den Brink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 6 juli 2022 |
||
griffier |
voorzitter |
|
Afschrift verzonden aan partijen op: |
||
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.