Home

Rechtbank Groningen, 07-11-2002, AF0026, 18/030187-01

Rechtbank Groningen, 07-11-2002, AF0026, 18/030187-01

Gegevens

Instantie
Rechtbank Groningen
Datum uitspraak
7 november 2002
Datum publicatie
7 november 2002
ECLI
ECLI:NL:RBGRO:2002:AF0026
Formele relaties
Zaaknummer
18/030187-01

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

parketnummer: 18/030187-01

datum uitspraak: 7 november 2002

op tegenspraak

raadsvrouw : mr. B. Ficq

VONNIS

van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [woonplaats], thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting [detentie-adres].

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2002.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat

1.

hij op of omstreeks 12 juli 2001, althans in de periode van 12 juli 2001 tot en met 17 juli 2001, te Harkstede, gemeente Slochteren, althans in het arrondissement Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,

- die [slachtoffer 1] met een fles, althans een soortgelijk voorwerp, op het hoofd geslagen en/of

- die [slachtoffer 1] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 1] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 1] in het Slochterdiep, althans in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 12 juli 2001, althans in de periode van 12 juli 2001 tot en met 17 juli 2001, te Harkstede, gemeente Slochteren, althans in het arrondissement Groningen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet

- die [slachtoffer 1] met een fles, althans een soortgelijk voorwerp, op het hoofd geslagen en/of

- die [slachtoffer 1] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 1] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 1] in het Slochterdiep, althans in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

2.

hij in of omstreeks de periode van 04 november 1993 tot en met 05 november 1993, althans in de maand november 1993, in de gemeente(n) Groningen en/of Zuidhorn, althans in het arrondissement Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg

- die [slachtoffer 2] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 2] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij in of omstreeks de periode van 04 november 1993 tot en met 05 november 1993, althans in de maand november 1993, in de gemeente(n) Groningen en/of Zuidhorn, althans in het arrondissement Groningen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet

- die [slachtoffer 2] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 2] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;

3.

hij in of omstreeks de periode van 11 december 1994 tot en met 21 januari 1995, in de/het arrondissement(en) Groningen en/of Leeuwarden, althans in Nederland, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 3], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,

- die [slachtoffer 3] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgesnoerd en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgesnoerd gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 3] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 3] in het Eemskanaal, althans in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij in of omstreeks de periode van 11 december 1994 tot en met 21 januari 1995 in de/het arrondissement(en) Groningen en/of Leeuwarden, althans in Nederland, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 3], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet

- die [slachtoffer 3] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgesnoerd en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgesnoerd gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 3] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 3] in het Eemskanaal, althans in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, primair en het onder 3, primair telastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, primair en het onder 2, subsidiair en het onder 3, subsidiair telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.

hij op of omstreeks 12 juli 2001, althans in de periode van 12 juli 2001 tot en met 17 juli 2001, te Harkstede, gemeente Slochteren, althans in het arrondissement Groningen, opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,

- die [slachtoffer 1] met een fles, althans een soortgelijk voorwerp, op het hoofd geslagen en/of

- die [slachtoffer 1] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 1] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 1] in het Slochterdiep, althans in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;

2.

hij in of omstreeks de periode van 04 november 1993 tot en met 05 november 1993, althans in de maand november 1993, in de gemeente(n) Groningen en/of Zuidhorn, althans in het arrondissement Groningen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 2], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet

- die [slachtoffer 2] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 2] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 2] in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;

3.

hij in of omstreeks de periode van 11 december 1994 tot en met 21 januari 1995 in de/het arrondissement(en) Groningen en/of Leeuwarden, althans in Nederland, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer 3], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte toen aldaar met dat opzet

- die [slachtoffer 3] de keel en/of hals dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgesnoerd en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgesnoerd gehouden, dan wel op andere wijze (verstikkend) geweld op de keel en/of hals van die [slachtoffer 3] uitgeoefend en/of

- (vervolgens) die [slachtoffer 3] in het Eemskanaal, althans in een sloot, in elk geval in het water, gedeponeerd,

tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 3] is overleden;

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1, primair en 2, subsidiair en 3, subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

BEWIJSOVERWEGING MET BETREKKING TOT DE BEWEZENVERKLARING VAN FEIT 1

De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat er geen sprake is van voorbedachten rade bij het doden van het slachtoffer [slachtoffer 1], zodat er geen sprake is van moord, maar van doodslag. Zij heeft daartoe onder meer betoogd - zakelijk weergegeven - dat verdachte gevangen was in een niet te onderbreken en te stuiten heftige gemoedsbeweging, die er volstrekt aan in de weg stond dat hij zich kon herbenemen.

Voorts dat verdachte op geen enkel moment de kalmte in zijn geest heeft gehad om een andere afweging te kunnen maken.

De rechtbank oordeelt hierover anders en wel als volgt.

Volgens de verklaring van verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] enige tijd liggen slapen op de bank in de woonkamer van verdachte. Verdachte heeft haar op een gegeven moment wakker gemaakt, waarop zij overeind is gaan zitten. Verdachte zat op dat moment in een stoel bij de bank en pakte een bierfles van de tafel die naast hem stond. Vervolgens heeft verdachte, terwijl hij nog in de stoel zat, [slachtoffer 1] met een bierflesje op het hoofd geslagen. [slachtoffer 1] heeft daarop gezegd dat ze weg wilde, is gaan staan en naar een ander deel van de kamer gelopen.

Er is daarop een vechtpartij, dan wel worsteling ontstaan, tussen verdachte en [slachtoffer 1]. Daarbij hebben verdachte en [slachtoffer 1] zich al worstelende door de kamer verplaatst, om een tafel heen. Vervolgens zijn zij gestruikeld over twee stoelen aan de andere kant van de woonkamer. Ze kwamen daarbij ten val en [slachtoffer 1] heeft verdachte met een hard voorwerp geslagen. Het is [slachtoffer 1] vervolgens gelukt om bij de deur tussen de kamer en keuken te komen. De verdachte heeft haar terug de kamer in getrokken, waar het gevecht verder ging. Toen hij haar in de kamer terug had gehaald, heeft hij op een gegeven moment de verwurging ingezet door een arm om haar hals te slaan en is gestopt toen hij zeker wist dat zij dood was.

De rechtbank stelt vast dat de hiervoor door verdachte omschreven gang van zaken past bij de aangetroffen bloedsporen, alsmede de foto's en situatieschetsen voor wat betreft de indeling en inrichting van de woning.

Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat enige tijd is verstreken tussen de eerste slag met het bierflesje en de uiteindelijke verwurging. Verdachte heeft verder nog verklaard dat het slachtoffer, nadat zij was geslagen, te kennen gaf dat zij weg wilde. Vervolgens verklaart verdachte : "Ik wilde dat beletten. Ik wilde haar niet laten gaan. (...) Ik wilde haar tegenhouden".

Daarop heeft verdachte verschillende vormen van geweld tegen [slachtoffer 1] gebruikt, waarbij zij zich ondertussen in de woonkamer hebben verplaatst.

Gezien het tijdsbestek dat daarmee gepaard is gegaan, alsmede de overweging van verdachte dat [slachtoffer 1] de woning niet mocht verlaten, gevolgd door de gewelddadige handelingen als hiervoor omschreven, is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft nagedacht, maar in ieder geval dat er voor de verdachte de gelegenheid heeft bestaan om na te denken, over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg en daarmee met voorbedachten rade.

KWALIFICATIE

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard levert het volgende strafbare feiten op:

1, primair - moord;

2, subsidiair en 3, subsidiair, telkens - doodslag.

STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE EN MOTIVERING VAN DE STRAF

Verdachte is, vlak na zijn aanhouding op 12 november 2001, op 15 november 2001 onderzocht door de psychiater [T.]. [T.] heeft zijn bevindingen hierover neergelegd in een zogenaamd briefrapport van 16 november 2001 en heeft geadviseerd verdachte klinisch te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum.

De rechter-commissaris heeft vervolgens bevolen dat verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Verdachte is daar vervolgens gedurende de periode van 22 april 2002 tot 8 mei 2002 opgenomen geweest.

In een rapportage van 13 mei 2002 hebben de psycholoog [O.] en de psychiater [R.], beide verbonden aan het Pieter Baan Centrum, melding gemaakt van de totale weigering van verdachte om mee te werken aan ieder onderzoek van het Pieter Baan Centrum, te weten het milieu-onderzoek, het psychologisch onderzoek en het psychiatrisch onderzoek.

De rechter-commissaris heeft daarop de psychiater [T.] en de psycholoog [B.] benoemd als deskundige en heeft hen opgedragen te rapporteren omtrent de geestvermogens van verdachte.

Verdachte heeft geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het psychiatrisch onderzoek van [T.]. [T.] heeft zijn onderzoek vervolgens gebaseerd op :

* het eerder, op 15 november 2001, door hem verrichte psychiatrisch onderzoek;

* bestudering van het strafdossier, waaronder een rapportage van 12 september 1974, opgemaakt door de psychiater [H.], een rapportage pro justitia van 30 januari 1975, opgemaakt door de zenuwarts [A.], verbonden aan de Psychiatrische Observatiekliniek van het Gevangeniswezen, een rapportage van 12 augustus 1988, opgemaakt door de zenuwarts [A.], verbonden aan het Pieter Baan Centrum, een brief van 22 juni 1988 van de geneesheer-directeur [O.] van de Rijksinrichting Veldzicht, een brief van 6 juni 1990 van de directeur behandelzaken [L.] van de Dr. S. van Mesdagkliniek;

* overleg met de psycholoog [B.] en de Stichting Reclassering Nederland in Groningen;

* een zogenaamde invitational conference van [T.] en [B.] met vier ervaren psychiaters, twee ervaren psychologen en twee ervaren juristen;

* wetenschappelijk literatuuronderzoek.

[T.] heeft in zijn rapportage van 14 augustus 2002 geconcludeerd, dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis (psychopathie). [T.] acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van alle drie delicten.

Verdachte heeft tevens geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het psychologisch onderzoek van [B.]. [B.] heeft zijn onderzoek vervolgens gebaseerd op bestudering van het strafdossier en heeft daarbij video-opnames van de verhoren van verdachte bekeken. Daarnaast heeft intercollegiaal overleg plaatsgevonden en is er overleg geweest met een reclasseringsmedewerker die de verdachte thuis heeft bezocht.

[B.] heeft in zijn rapportage van 4 oktober 2002 geconcludeerd, dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van alcoholafhankelijkheid en waarschijnlijk een seksuele deviatie. Tevens is er volgens [B.] sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis (psychopathie).

[B.] acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar ten tijde van alle drie delicten.

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de rapporten van psychiater [T.] en psycholoog [B.] niet als basis kunnen dienen voor een gefundeerd oordeel over de eventuele aanwezigheid van een stoornis ten tijde van het plegen van de delicten.

De rechtbank is van oordeel dat deze rapportages in de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte kunnen worden betrokken.

Vooropgesteld wordt dat verdachte zelf, door zijn weigering om aan de verschillende onderzoeken mee te werken, een belemmering heeft opgeworpen ten aanzien van de mogelijkheid om hem uitvoerig te onderzoeken. Binnen deze beperking is door de gedragsdeskundigen zorgvuldig gehandeld met betrekking tot de wijze waarop de rapportages tot stand zijn gekomen. Beide gedragsdeskundigen hebben ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hun onderzoek, gelet op die beperking, een verantwoord onderzoek is geweest. Voorts hebben zij in de verschillende rapportages en ter terechtzitting aangegeven op welke punten informatie van verdachte noodzakelijk is om op onderdelen tot een meer gefundeerd deskundigenoordeel te komen.

De rechtbank stelt voorts vast dat onder de deskundigen die verdachte na de door hem gepleegde delicten in de jaren zeventig en de daarop volgende TBR-periode hebben onderzocht, eveneens een grote mate van consensus bestaat met betrekking tot de conclusie dat - gelijk [T.] en [B.] concluderen - verdachte aan psychopathie lijdt. Eén van die rapportages betreft het rapport van psychiater [L.] van de Van Mesdagkliniek van 6 juni 1990, waarin door hem wordt geconcludeerd dat de kern van de problematiek van verdachte niet wezenlijk is behandeld. [L.] vervolgt met de conclusie dat de psychotische kern weliswaar is afgekapseld, maar dat deze wel een zwakke plek blijft. Laatstgenoemd rapport is opgemaakt drie jaar voordat verdachte in 1993 het onder 2 telastegelegde feit pleegde.

Op grond van de rapportages van [T.] en [B.] is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige delicten leed aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de rapporten van [T.] en [B.], te weten dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusies over.

Nu er ook overigens geen sprake is van strafuitsluitingsgronden die de strafbaarheid uitsluiten, is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is.

Het gegeven dat verdachte psychiatrisch bezien verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten tijde van de door hem gepleegde delicten, leidt naar het oordeel van de rechtbank gelet op het volgende niet tot enige strafvermindering.

Na zijn eerdere veroordeling ter zake van het doden van twee vrouwen en zijn daarop volgende behandeling in het kader van de TBR, moet verdachte inzicht hebben gekregen in de factoren die konden leiden tot recidive. Nadat verdachte slachtoffer [slachtoffer 2] in 1993 had gedood, wist verdachte - aldus zijn verklaring - dat het gevaar bestond dat hij nogmaals zou recidiveren.

Verdachte heeft hierover - samengevat - verklaard dat hij wist dat het de verkeerde kant opging en dat hij bang was dat hij nog een moord zou plegen. In dit verband is hij naar zijn huisarts en een psychiater geweest, evenwel zonder openheid van zaken te geven. Verdachte heeft de voorgestelde therapie niet gevolgd en de voorgeschreven medicatie niet gebruikt. Evenmin heeft hij zijn huisarts opnieuw geconsulteerd. Verdachte heeft - zo blijkt uit zijn verklaring - een afweging gemaakt en besloten zijn vrijheid niet in gevaar te brengen. Verdachte heeft zich vervolgens welbewust telkens weer begeven in contacten met prostituees.

Naar het oordeel van de rechtbank moeten de feiten in het licht van het voorgaande strafrechtelijk volledig worden toegerekend aan verdachte.

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de ernst van de gepleegde feiten. Drie jonge vrouwen zijn door verdachte op wrede wijze van het leven beroofd. Vervolgens heeft hij zich van de lichamen ontdaan, door ze naakt en in één geval met touw omwonden in het water te lozen.

Voor nabestaanden moet het afschuwelijk zijn om zo met de dood van de slachtoffers geconfronteerd te worden. In één geval kon het lichaam, gelet op de staat waarin het zich bevond, zelfs niet meer aan de familie getoond worden. Daar komt dan nog bij dat voor de nabestaanden vele jaren onduidelijk is geweest hoe de slachtoffers aan hun einde zijn gekomen.

Het verdwijnen en het dood aantreffen van de slachtoffers heeft voor veel maatschappelijke onrust gezorgd, in het bijzonder onder de prostituees in Groningen die door hun werkzaamheden toch al in een kwetsbare positie verkeren.

Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld en daarbij de maatregel van TBR heeft gekregen in verband met het plegen van soortgelijke delicten.

Door zijn weigering mee te werken aan de onderzoeken naar zijn geestvermogens blijft het onduidelijk waarom verdachte de huidige feiten heeft gepleegd.

Uit de voorliggende rapportages blijkt dat het recidive risico als zeer hoog moet worden ingeschat.

De rechtbank heeft acht geslagen op de vordering van de officier van justitie.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hier de maximale op te leggen vrijheidsstraf op zijn plaats is. Hoewel de rechtbank deels tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank deze straf uit het oogpunt van vergelding en ter voorkoming van herhaling het meest passend.

Ondanks het grote gevaar van herhaling acht de rechtbank het opleggen van de maatregel van TBS niet op zijn plaats. Gelet op de hoogte van de op te leggen straf is daarvoor uit het oogpunt van maatschappijbescherming geen noodzaak en bovendien moet verdachte als onbehandelbaar worden beschouwd.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:

Verklaart het onder 2, primair en het onder 3, primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het onder 1, primair en het onder 2, subsidiair en het onder 3, subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.

Verklaart het onder 1, primair en het onder 2, subsidiair en het onder 3, subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.

Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot :

een levenslange gevangenisstraf

Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. K. Lahuis, voorzitter, J. Dolfing en I. Tubben, in tegenwoordigheid van H. Kingma als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 november 2002.