Home

Rechtbank Groningen, 12-03-2004, AO5488, 18/030498-02

Rechtbank Groningen, 12-03-2004, AO5488, 18/030498-02

Gegevens

Instantie
Rechtbank Groningen
Datum uitspraak
12 maart 2004
Datum publicatie
12 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:RBGRO:2004:AO5488
Formele relaties
Zaaknummer
18/030498-02

Inhoudsindicatie

Gevangenisstraf en TBS met bevel verpleging voor doodslag.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN

sector strafrecht

parketnummer: 030498-02

datum uitspraak: 12 maart 2004

op tegenspraak

raadsman: mr. Klopstra

VONNIS

van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte]

geboren te distrikt [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te Veendam,

thans preventief gedetineerd in HvB De Grittenborgh, Hoogeveen.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 en 27 februari 2004.

TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 23 september 2002, in de gemeente Veendam,

opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een meisje, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd,

immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig

overleg, de keel van die [slachtoffer] dicht geknepen en/of

dicht gedrukt en/of dicht geknepen gehouden en/of dicht gedrukt gehouden,

althans de vrije ademhaling van die [slachtoffer] belemmerd,

en/of het hoofd van die [slachtoffer] (langdurig) onder water

gedrukt en/of gehouden,

tengevolge van welk een en/of ander voornoemde [slachtoffer]

is overleden;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 23 september 2002, in de gemeente Veendam,

aan een meisje, genaamd [slachtoffer], opzettelijk en al dan

niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel (bloedstuwing in het

hoofdgebied, massale bloeduitstortingen in de weke delen van de hals, breuk

van de halswervelkolom en/of gestuwde inwendige organen), heeft toegebracht,

door opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,

de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dicht te

drukken en/of dicht geknepen te houden en/of dicht gedrukt te houden, althans

de vrije ademhaling van die [slachtoffer] te belemmeren,

en/of het hoofd van die [slachtoffer] (langdurig) onder water

te drukken en/of gedrukt te houden,

terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;

althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat

hij op of omstreeks 23 september 2002, in de gemeente Veendam,

opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade mishandelend een meisje (te

weten [slachtoffer]), de keel heeft dicht geknepen en/of

dicht gedrukt en/of dicht geknepen heeft gehouden en/of dicht gedrukt heeft

gehouden, althans de vrije ademhaling van die [slachtoffer]

heeft belemmerd, en/of het hoofd van die [slachtoffer]

(langdurig) onder water heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden,

tengevolge waarvan deze is overleden.

Wijziging tenlastelegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de tenlastelegging als volgt zal worden gewijzigd. Voor de bestaande tenlastelegging dient als primair ten laste gelegd feit de volgende tekst te worden ingevoegd:

"hij op of omstreeks 23 september 2002, in de gemeente Veendam, opzettelijk een meisje, genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel van die [slachtoffer] dicht geknepen en/of dicht gedrukt en/of dicht geknepen gehouden en/of dicht gedrukt gehouden, althans de vrije ademhaling van die [slachtoffer] belemmerd, en/of het hoofd van die [slachtoffer] (langdurig) onder water gedrukt en/of gehouden, tengevolge van welk een en/of ander voornoemde [slachtoffer] is overleden, welk vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit, te weten mishandeling van die [slachtoffer] als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht en/of bedreiging van die [slachtoffer] als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht en/of feitelijke aanranding van de eerbaarheid van die [slachtoffer] als bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te

bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf

straffeloosheid te verzekeren"

een en ander met dien verstande dat het thans primair ten laste gelegde dan als subsidiair ten laste wordt gelezen en het thans subsidiair ten laste gelegde dan als meer subsidiair ten laste gelegde wordt gelezen en het thans als meer subsidiair ten laste gelegde dan als meest subsidiair ten laste gelegde wordt gelezen.

Deze vordering is door de rechtbank ter terechtzitting, gehoord de verdachte en diens raadsman, toegewezen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

hij op 23 september 2002 in de gemeente Veendam opzettelijk een meisje, genaamd [slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel van die [slachtoffer] dicht gedrukt en dicht gedrukt gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten in de bewezenverklaring hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

Motivering vrijspraak van gekwalificeerde doodslag en moord

De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag heeft begaan. Ondanks het gegeven dat zich in het gelaat van het slachtoffer verwondingen bevonden die - aldus de forensisch deskundige drs. Schieveld - bij leven zijn toegebracht, is de rechtbank van oordeel dat uit de beschikbare bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat enige van de in de tenlastelegging vermelde strafbare feiten zijn gepleegd in zodanig directe samenhang met de doodslag dat tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag kan worden gekomen.

De rechtbank is van oordeel dat evenmin bewezen kan worden verklaard dat verdachte de doodslag met voorbedachten rade, hetgeen zou leiden tot de kwalificatie moord, heeft gepleegd. De rechtbank overweegt dat naar haar oordeel niet bewezen kan worden dat verdachte - zoals ten laste is gelegd- het hoofd van het slachtoffer (langdurig) onder water heeft gedrukt en/of gedrukt gehouden mede tengevolge waarvan zij is overleden. Onvoldoende duidelijk is geworden of het slachtoffer nog leefde op het moment dat zij in de met water gevulde badkuip terechtkwam. In het sectieverslag en de latere toelichting hierop wordt in dit verband slechts geconcludeerd dat niet uitgesloten is dat het slachtoffer in de terminale fase te water is geraakt, waarbij verdrinking een bevorderende factor is geweest. Noch in de verdere bevindingen van het sectieverslag, noch in de verklaringen van het ambulancepersoneel vindt de rechtbank enige concrete aanwijzing die erop duidt dat daadwerkelijk van verdrinking sprake is geweest. In het sectieverslag wordt geconcludeerd - samengevat- dat de intreding van de dood zonder meer te verklaren is door verstikking als gevolg van (massaal) samendrukkend geweld ter plaatse van de hals. De rechtbank komt derhalve tot de bewezenverklaring dat verdachte de keel van het slachtoffer heeft dichtgedrukt (gehouden), als gevolg waarvan zij is overleden. De rechtbank is van oordeel dat uit deze wijze van gewelddadig handelen kan worden afgeleid dat verdachte opzettelijk en doelbewust heeft gehandeld. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen evenwel de conclusies van de patholoog omtrent de doodsoorzaak - het enige bewijsmiddel dat op dit punt voorhanden is- een bewezenverklaring van voorbedachte raad niet rechtvaardigen.

BEWIJSMIDDELEN

De rechtbank acht het bewijs geleverd en grondt de overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn opgenomen.

A.

Een door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer [xx] d.d. 25 september 2002, opgenomen in paragraaf A1 van een dossier nummer [xx] d.d. 14 mei 2003, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

als relaas van de verbalisanten:

Op maandag 23 september 2002 kregen wij de melding van de meldkamer van Regiopolitie Groningen om te gaan naar het adres [adres slachtoffer]. Wij zijn direct de woning in gegaan. In het bad lag het levenloze lichaam van een meisje.

B.

Een verslag van dr. R. Visser, vast gerechtelijk deskundige en verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Rijswijk, d.d. 29 november 2002, nummer 02-470/R110, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Op 24 september 2002 heeft ondergetekende, dr. Robert Visser, arts en patholoog, oud 55 jaren, residentie houdende te Rijswijk, ingevolge mondelinge opdracht van de officier van justitie te Groningen, als beëdigd deskundige, in het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk de uit- en inwendige schouwing verricht van het lijk[slachtoffer]l[slachtoffer].

Bij het onderzoek van het lijk is het navolgende gebleken:

A. Het was een lijk van een vrouw met:

B. Bloedstuwing in het hoofdgebied (zwelling, donkere verkleuring, talrijke kleine bloedinkjes van de hoofdhuid en stipvormige bloedinkjes in de bindvliezen van beide ogen);

(...)

H. Massale bloeduitstortingen in de weke delen van de hals; vlekkig-rode slijmvliesverandering van de luchtpijp, juist onder de stembanden;

I. Oppervlakkige breuk van de halswervelkolom (de tussenwervelschijf tussen de 6e en 7e halswervel, met omgevende bloeduitstorting, ook rond het ruggenmerg ter plaatse).

Bij sectie werden diverse bevindingen gedaan:

De bevindingen sub B wijst op sterke bloedstuwing in het hoofdgebied. De oorzaak hiervan is gelegen in inwerking van uitwendig mechanisch, samendrukkend geweld op de hals. Gelet op de massaliteit van de gebleken bevindingen (sub H en I) is dit met zeer fors geweld gepaard gegaan.

(...)

De gebleken bevindingen kunnen het intreden van de dood door verstikking als gevolg van (massaal) samendrukkend geweld ter plaatse van de hals zonder meer verklaren.

Conclusie: [slachtoffer]lachtoffer] wezen de sectiebevindingen op verstikking als oorzaak van het intreden van de dood.

C.

Een verslag van dr. A.D. Kloosterman, vast gerechtelijk deskundige en verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Rijswijk, d.d. 29 april 2003, nummer 02.09.23.027, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

Van de referentiemonsters wangslijmvlies van de verdachte [verdachte] [RDC696] en van het referentiemonster bloed van het slachtoffer [slachtoffer] [ACG443] zijn DNA-profielen geanalyseerd.

Het onderzochte celmateriaal in de bemonstering van de bovenzijde van de nagels van de rechterhand [AFK802]#1 van het slachtoffer bestaat uit een mengsel van celmateriaal van twee personen. Het DNA-profiel van het slachtoffer zelf kon in dit mengprofiel worden geïdentificeerd. Bovendien is het profiel van de tweede celdonor uit het mengprofiel afgeleid. Dit afgeleide profiel komt overeen met het DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [RDC520]. De kans dat een willekeurig individu hetzelfde DNA-profiel bezit als die van het afgeleide DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering [AFK802]#1 bedraagt circa één op 844 miljoen.

D.

Een door J.F. Severs, officier van justitie, in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nummer [xx] d.d. 8 april 2003, opgenomen in paragraaf BM 184 van een dossier nummer [xx] d.d. 14 mei 2003, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:

als verklaring van verdachte, afgelegd tegenover de officier van justitie:

Ik ben daar die ochtend geweest, eerst om twintig over zeven. Daarna ben ik later weer terug gegaan. Toen heeft [slachtoffer] voor mij de deur open gemaakt. Ze zei: kom maar binnen. Toen ben ik naar binnen gegaan.

Ik was daar om twintig over zeven geweest. Toen ben ik naar huis gegaan. Later ben ik tegen vijf voor half negen, half negen weer teruggegaan. Toen heeft [slachtoffer] voor mij de deur open gemaakt.

Nadere bewijsoverwegingen

Met betrekking tot de bewijsbeslissing overweegt de rechtbank nader als volgt.

1. Verklaringen verdachte

De rechtbank gaat uit van de verklaring van verdachte voor zover betreft het gedeelte waarin hij heeft verklaard dat hij in de ochtend van 23 september 2002 voor de tweede maal bij de woning is geweest en is binnengelaten door het slachtoffer. De rechtbank constateert dat hetgeen verdachte hierover heeft meegedeeld op onderdelen overeenkomt met hetgeen getuige [getuigem] heeft verklaard en naar voren is gekomen uit sporenonderzoek ter plaatse.

Verdachte heeft deze verklaring in bijzijn van zijn raadsman tegenover de officier van justitie afgelegd op 8 april 2003. Hij heeft deze verklaring op 8 en 9 april en later op 11 juni 2003 herhaald bij de politie. De rechtbank heeft gezien dat verdachte ook tijdens zijn observatie in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) tegenover de psychiater bij deze verklaring is gebleven.

De rechtbank beschouwt het onderdeel van de verklaring van verdachte dat erop neerkomt dat verdachte het slachtoffer na een val heeft geprobeerd te reanimeren als ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel strijdig is met de aangetroffen sporen en bevindingen van de patholoog.

De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verdachte over de toedracht en verder gedurende het onderzoek inconsistente en wisselende verklaringen, en op het aspect van het weggooien van zijn sportschoenen, zelfs een naar het oordeel van de rechtbank aantoonbaar onjuiste verklaring, heeft afgelegd.

De rechtbank leidt in dit verband uit hetgeen de getuigen [getuige 2] (die verdachte op 23 september 2002 in de loop van de ochtend buiten zijn woning waarnam) en [getuige 3] (omtrent de gewijzigde plaats van de auto van verdachte die ochtend op de oprit) verklaren en uit ander bewijs, namelijk het aangetroffen parkeerkaartje, af dat verdachte niet, zoals door hem aanvankelijk is aangegeven, op 23 september 2002 na thuiskomst omstreeks 07.20 uur, voortdurend heeft verbleven in zijn woning. De rechtbank constateert dat verdachte ook over zijn verblijf in zijn woning wisselend heeft verklaard.

De rechtbank betrekt bij haar oordeel tevens de conclusie en de daaraan ten grondslag liggende motivering van de rapportage d.d. 19 februari 2004 van de deskundige Eikelenboom, verbonden aan het NFI, inzake het criminalistisch onderzoek naar de overdracht van biologische sporen.

Op grond van verschillende, nader te noemen, bevindingen is de deskundige Eikelenboom in deze rapportage tot de conclusie gekomen dat de hypothese dat celmateriaal van een mannelijk individu op en onder de nagels van het slachtoffer is overgedragen tijdens een gewelddadig incident meer steun vindt in de bevindingen dan de hypothese dat het celmateriaal is overgedragen tijdens handelingen die zijn verricht om hulp te bieden aan het slachtoffer nadat zij ten val was gekomen.

Als bevindingen die zijn conclusie steunen heeft de deskundige Eikelenboom genoemd:

* Bij de methode van bemonsteren die is toegepast op de nagels van de rechterhand wordt slechts een klein oppervlak van de nageluiteinden afgepoetst. Deze methode is erop gericht om dat deel van de nagels te bemonsteren waar celmateriaal kan worden overgedragen van een ander individu, waarnee intensief contact heeft plaatsgevonden. (Ter terechtzitting van 27 februari 2004 heeft de deskundige Eikelenboom opgemerkt dat het slachtoffer korte nagels had en dat de kans dat bij korte nagels DNA-sporen worden aangetroffen kleiner is dan bij lange nagels. De kans dat op korte nagels nog DNA-sporen worden aangetroffen neemt toe naarmate het contact intensiever is geweest.);

* De verklaring over de persoonlijke hygiëne van het slachtoffer is een belangrijke aanwijzing dat het celmateriaal dat is aangetroffen op de nagels rondom het tijdstip van het incident is aangebracht. Dit wordt verder ondersteund door de afwezigheid van andere individuen in het aangetroffen DNA-profiel. Dit laatste kan worden verklaard aan de hand van de goede persoonlijke hygiëne van het slachtoffer;

* In de verklaringen van de verdachte wordt geen mechanisme beschreven waardoor celmateriaal op de nagels van het slachtoffer terecht kan zijn gekomen;

* Volgens dr. Visser kan het ontstaan van verwondingen op het gezicht en hals beter worden verklaard aan de hand van een scenario waarbij gewelddadige handelingen zijn verricht dan bij een scenario waarbij het slachtoffer is gevallen. Bij een gewelddadig scenario kan celmateriaal zijn overgedragen op de nagels van het slachtoffer tijdens het verweer van het slachtoffer;

* Het slachtoffer is volledig ontkleed aangetroffen in de badkuip terwijl uit de verklaringen kan worden opgemaakt dat zij gekleed moet zijn geweest voordat het incident begon. Dit is een aanwijzing dat een seksueel motief een rol heeft gespeeld bij dit delict. Het is ook mogelijk dat celmateriaal is overgedragen op de nagels tijdens seksuele handelingen met dit individu;

* In het geval verdachte hulp bood aan het bewusteloze slachtoffer zal het contact tussen de nagels van het slachtoffer en de huid van de verdachte naar verwachting oppervlakkig zijn geweest, terwijl dit contact in het geval van een gewelddadig incident naar verwachting intensief geweest zijn, waarbij kracht is uitgeoefend;

* Het slachtoffer is aangetroffen met het hoofd en de handen in het water in het bad. Deze omstandigheden zijn van invloed op het aantreffen van het celmateriaal. Celmateriaal dat tijdens oppervlakkig contact is overgedragen zal sneller van de nagels worden afgespoeld dan celmateriaal dat met enige kracht op de nagels terecht is gekomen.

De rechtbank onderschrijft de conclusie van de deskundige Eikelenboom en de redenering die hieraan ten grondslag ligt en maakt deze tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van de deskundige Eikelenboom deugdelijk is gemotiveerd en daarom een betrouwbaar uitgangspunt vormt.

De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat de omstandigheid dat celmateriaal van de verdachte is aangetroffen zoals bemonsterd op de nagels van het slachtoffer consistent is met het gepleegde delict en redelijkerwijs geen andere uitleg toelaat dan dat het celmateriaal ter plaatse is gekomen bij het plegen van het delict door verdachte.

2. Verhoor verdachte

Voor zover de raadsman heeft bedoeld te betogen dat sprake is geweest van een ontoelaatbare druk, dan wel dat de wijze van verhoor zodanig was dat dit van invloed is geweest op de inhoud van de verklaringen van verdachte, overweegt de rechtbank het volgende.

Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij meergenoemde verklaring van 8 april 2003 heeft afgelegd uit angst voor de verhorende rechercheurs. Deze angst werd aldus verdachte, veroorzaakt door het feit dat de rechercheurs hard praatten en met de vuist op tafel sloegen. Daarnaast heeft één van de rechercheurs verdachte tijdens het verhoor van 7 april 2003 op diens arm gekrast.

De rechtbank is van oordeel dat het enkele luid spreken door de rechercheurs en het met de vuist op tafel slaan, in de gegeven situatie geen ongeoorloofde druk opleveren. De rechtbank neemt bij haar oordeel in aanmerking dat verdachte werd verdacht van een ernstig strafbaar feit. Verdachte is daarover zij het veelvuldig, doch op gebruikelijke tijden verhoord, waarbij het verhoor op 7 april 2003 een - op zich toelaatbaar - verbaal confronterend karakter heeft gehad.

De rechtbank is, wat er ook zij van het krasincident bij meergenoemd verhoor, van oordeel dat verdachte daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Immers heeft verdachte - na meermalen overleg daarover ook in een eerdere fase, aldus zijn raadsman - in bijzijn van zijn raadsman op 8 april 2003 op zijn uitdrukkelijk verzoek ten overstaan van de officier van justitie een gewijzigde verklaring afgelegd die hij vervolgens tegenover de politie meermalen, ook enige maanden later nog, heeft bevestigd. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van een afgedwongen verklaring.

De rechtbank is evenmin van oordeel dat er aanleiding bestaat aan te nemen dat de wijze van verhoren zodanig is geweest dat de tegenover de officier van justitie afgelegde verklaring en de hierop volgende verklaringen niet in aanmerking kunnen worden genomen. De rechtbank heeft hierbij onder meer gelet op hetgeen de deskundigen van het PBC hebben gerapporteerd omtrent de persoonsstructuur van verdachte. Uit de rapportage komt naar voren dat verdachte iemand is die bij oplopende stress niet snel van zijn stuk zal raken. (pag. 32) Deze bevinding van de gedragsdeskundigen lijkt in overeenstemming met de houding die verdachte tijdens de verhoren - zichtbaar op videobeelden- aanneemt. De rechtbank constateert uit de videobeelden zoals die zich in het dossier bevinden, dat verdachte - ook tijdens meergenoemd verhoor op 7 april 2003 - niet dan wel nauwelijks onder de indruk lijkt te zijn van hetgeen wordt gezegd en verder voorvalt.

Op grond van het bovenstaande - daarbij ook in aanmerking genomen dat verdachte tegenover de officier van justitie in bijzijn van en na overleg met zijn raadsman een andere verklaring heeft afgelegd, die nadien meerdere malen is herhaald- is de rechtbank van oordeel dat geenszins is gebleken van omstandigheden die er toe leiden dat bedoelde verklaringen van verdachte niet mogen meewegen voor het bewijs.

3. DNA-onderzoek

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting gesuggereerd dat het DNA-profiel van verdachte in aldaar achtergebleven huidcellen door een derde via de deurklink van de woning op het lichaam van het slachtoffer is overgebracht.

Met betrekking tot deze suggestie heeft de deskundige Eikelenboom ter terechtzitting opgemerkt dat bij enkel huidcellen overbrenging op deze wijze als niet waarschijnlijk moet worden geacht. Daarbij zou in geval van overbrenging in het mengprofiel ook DNA-materiaal van de overbrengende persoon moeten worden aangetroffen, waarbij het aandeel van het DNA van de overbrengende persoon in verhouding groter moet dan het aandeel van het overgebrachte DNA. In casu is geen mengprofiel met daarin DNA van een overbrengende vreemde persoon aangetroffen. Deze conclusies van de deskundige Eikelenboom zijn ter terechtzitting bevestigd door de deskundige Kloosterman, verbonden aan het NFI.

Mede gelet op de omstandigheid dat het slachtoffer in het water heeft gelegen (waarbij de kans op "losweken" van DNA-materiaal aanwezig was), acht de deskundige Eikelenboom de mogelijkheid dat het DNA van verdachte via overbrenging op de nagels van het slachtoffer is terechtgekomen onwaarschijnlijk.

De rechtbank onderschrijft de conclusies van de deskundigen Eikelenboom en Kloosterman en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht de door de verdediging gesuggereerde overbrenging van DNA gelet op bovenstaande conclusie en daarnaast de conclusie van de deskundige Eikelenboom in zijn eerder genoemde rapportage inzake biologische sporen, zodanig onwaarschijnlijk, dat deze overweging in redelijkheid kan worden uitgesloten.

KWALIFICATIE

Hetgeen de rechtbank als bewezen heeft aangenomen levert het volgende strafbare feit op:

Doodslag.

STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de pro justitia rapportage d.d. 28 november 2003, opgemaakt door J.M.J.F Offermans, psychiater, en A.T. Spangenberg, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek te Utrecht.

De conclusie van dat rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat er bij verdachte sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, afhankelijke en vooral narcistische kenmerken. Het ten laste gelegde en bewezen verklaarde kan aan verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.

De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

MOTIVERING STRAF

Bij de bepaling van de straf, die aan de verdachte zal worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met:

a) - de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;

- de vordering van de officier van justitie;

b) de persoon van de verdachte, zoals naar voren gekomen uit:

- het onderzoek op de terechtzittingen van 26 en 27 februari 2004;

- de inhoud van een uittreksel uit het algemeen documentatieregister omtrent verdachte d.d.

20 maart 2003;

- de brieven van de Stichting Reclassering Nederland te Groningen van 31 maart en 18 april 2003 (retourzendingen rapportageverzoek);

- het briefrapport d.d. 26 mei 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Assen;

- de bovengenoemde pro justitia rapportage d.d. 28 november 2003.

De rechtbank neemt bij het bepalen van de op te leggen straf in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Verdachte heeft een jong meisje in haar ouderlijke woning op brute wijze van het leven beroofd. Hij heeft de keel van het slachtoffer dichtgedrukt gehouden ten gevolge waarvan zij is overleden. Het gebruikte geweld moet, blijkens het sectierapport, uiterst gewelddadig en fors geweest zijn. Dit terwijl het slachtoffer, gelet op haar leeftijd en bouw, reeds weerloos was ten opzichte van verdachte. Verdachte heeft zijn slachtoffer geheel ontkleed achtergelaten in de badkuip terwijl deze badkuip met water was gevuld. Dit moet ontluisterend zijn geweest voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Het slachtoffer is door haar - destijds- elfjarige zusje en haar -destijds- zesjarige broertje aangetroffen in de badkuip. Een dergelijk uiterst traumatische ervaring voor deze nog relatief jonge kinderen kan - naar de ervaring leert- ook in de toekomst nog langdurig ernstige psychische problemen opleveren.

De rechtbank neemt in aanmerking dat het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd een voor de rechtsorde en de nabestaanden zeer schokkend karakter dragen. Door het handelen van verdachte is het slachtoffer het meest elementaire recht, namelijk dat op leven, op gewelddadige wijze ontnomen.

Verdachte heeft aldus de nabestaanden van het slachtoffer onbeschrijfelijk en onherstelbaar leed toegebracht. Het gegeven dat tot heden niet exact helder is geworden wat zich direct voorafgaand aan de doodslag in de woning heeft voorgedaan moet het verwerkingsproces voor de nabestaanden moeilijker doen zijn.

De rechtbank houdt tevens rekening met de omstandigheid dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van een geweldsdelict en het gegeven dat verdachte -blijkens de hiervoor genoemde rapportage van het Pieter Baan Centrum- als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.

Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat een langdurige gevangenisstraf van na te melden duur op zijn plaats is. Deze gevangenisstraf dient in het bijzonder ter vergelding van het feit dat verdachte iemand het leven heeft ontnomen en ook het leed dat verdachte de nabestaanden van het slachtoffer heeft aangedaan en dient mede - naast na te melden maatregel- ter bescherming van de maatschappij van het gevaar dat van verdachte uitgaat.

MOTIVERING MAATREGEL

De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de persoon van verdachte, naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur de maatregel van ter beschikking stelling met dwangverpleging moet worden opgelegd. De rechtbank houdt hierbij rekening met de door A.T. Spangenberg, psycholoog, en J.M.J.F. Offermans, psychiater, opgemaakte multidisciplinaire rapportage d.d. 28 november 2003. Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:

Bij betrokkene is er sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende, afhankelijke en vooral narcistische kenmerken. Deze laatste hebben met name een rol gespeeld bij het tenlastegelegde - indien bewezen - in de zin dat betrokkene zich door het slachtoffer, dat hij als een dochter beschouwde en ten aanzien van wie hij een vaderrol meende te moeten vervullen, sterk afgewezen en gekrenkt heeft gevoeld. Hierbij zijn grote hoeveelheden woede en agressie vrijgekomen die betrokkene doorgaans op krampachtige wijze onder controle poogt te houden. Doordat het betrokkene volledig ontbreekt aan besef van en inzicht in zijn agressieregulatie en hij voortdurend krampachtig een (zelf)beeld van goedheid en hulpvaardigheid overeind tracht te houden, valt niet te verwachten dat betrokkene - mocht hij eenmaal in een vergelijkbare situatie terechtkomen - hier op een andere manier mee kan omgaan, terwijl de situatie ten tijde van het tenlastegelegde evenmin als specifiek kan worden beschouwd. Betrokkene blijft -vanuit zijn overwegend narcistische persoonlijkheid - een zeer krenkbare man, bij wie zijn kinderloosheid en zijn behoefte om voor andere kinderen een vaderfiguur te vormen, min of meer zijn achilleshiel vormen. Waar hij al slecht afwijzing door volwassenen verdraagt, zal dit eens te meer gelden in het geval hij voor kinderen als vader wil functioneren en deze - zoals bij kinderen uiteraard van tijd tot tijd gebruikelijk is - hem niet als zodanig zullen accepteren. Gezien betrokkene's eerder vermelde krenkbaarheid en het niet specifieke karakter van een situatie als ten tijde van het tenlastegelegde ziet het onderzoekend team een aanzienlijk recidivegevaar voor een feit als het tenlastegelegde of soortgelijk. Betrokkene komt - even afgezien van de eventuele strafmaat - niet in aanmerking voor een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, daar hij volstrekt onvoldoende inzicht heeft in zijn eigen functioneren en eventueel te behandelen problematiek volledig ontkend of gebagatelliseerd wordt. De duur van een eventuele behandeling zal ook de tijdspanne van een terbeschikkingstelling met voorwaarden verre te boven gaan, niet in het laatst vanwege betrokkene's massieve ontkenning van zijn stoornis. Derhalve adviseert het onderzoekend team Uw College om betrokkene een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.

De rechtbank kan zich met de inhoud en de conclusie van voornoemde deskundigen verenigen en neemt die over.

De rechtbank is, gelet op de inhoud van voornoemde rapportage, met de gedragskundigen van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling van de verdachte op zijn plaats is, nu het gaat om een delictsituatie die niet als specifiek van aard kan worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat op het bewezenverklaarde naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld en dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel vereist. Gelet op het in genoemde rapportage vermelde gevaar voor recidive, zal de rechtbank bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, daar de algemene veiligheid van personen die verpleging eist.

TERUGGAVE

De rechtbank is van oordeel dat de in de woning van verdachte inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een broek, t-shirt, shirt, schrijfblok, horloge (merk Claudio Calli Quartz), horloge (merk Rolex), horloge (merk Nike), styling gel, leren jas met inhoud (twee handschoenen, aansteker, twee formulieren Alfa College, boekje met telefoonnummers, diverse visitekaartjes, transactiebon ABN-AMRO jaar 2000, agenda 2001, agenda 2002, twee schrijfblokjes, agenda Environmental & Industrial, agenda [bedrijf]), Soapy Balsem, luchtverfrisser, blok met notitieblaadjes, muts, een paar leren handschoenen, schrijfblok, horloge (merk Giovanni), horloge (merk Casio), horloge (merk Hema), horloge (merk Breitling), gouden ring, krantenknipsels over moord [slachtoffer], agenda Rabobank 2001, schrijfpapier, creditcardbonnen, rekeningoverzicht creditcard ANWB-Visa, parkeerticket d.d. 23 september 2002, plakstrips i.v.m. vezelonderzoek, creditcardhouder met diverse pasjes, bankpas SNS-bank en bankpas ABN-AMRO, moeten worden teruggegeven aan verdachte. Ook de op 26 maart 2003 inbeslaggenomen schuldbekentenissen en de op 2 april 2003 inbeslaggenomen mobiele telefoon moeten aan de verdachte worden teruggegeven. Tenslotte moeten de bij de [bedrijf] aangetroffen en inbeslaggenomen brief, twee zeepblokjes, tijdschrift, twee sleutels, notitieboekje en twee delen van een notitieboek worden teruggegeven aan de verdachte.

De rechtbank is voorts van oordeel dat de in de woning van het slachtoffer inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een stiletto, zwart adresboekje, computer, mobiele telefoon, rood adresboekje, twee witte agenda's, telefoontoestel, reisdocument, paspoort, mes, blauw boekje, twee papieren, wit adresboekje, boekje gebruiksaanwijzing Panasonic, dagboek en foto moeten worden teruggegeven aan de familie [slachtoffer]. Bovendien moeten de onder de verdachte inbeslaggenomen goudkleurige sieraden worden teruggegeven aan de familie [slachtoffer].

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:

Verklaart het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.

Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.

Verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt de verdachte voor het bewezen en strafbaar verklaarde tot:

een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.

Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd, die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.

Gelast dat de veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

Gelast de teruggave aan verdachte van:

- broek;

- t-shirt;

- shirt;

- schrijfblok;

- horloge (merk Claudio Calli Quartz);

- horloge (merk Rolex);

- horloge (merk Nike);

- styling gel;

- leren jas met inhoud (twee handschoenen, aansteker, twee formulieren Alfa College, boekje met telefoonnummers, diverse visitekaartjes, transactiebon ABN-AMRO jaar 2000, agenda 2001, agenda 2002, twee schrijfblokjes, agenda Environmental & Industrial, agenda [bedrijf]);

- Soapy Balsem;

- luchtverfrisser;

- blok met notitieblaadjes;

- muts;

- een paar leren handschoenen;

- schrijfblok;

- horloge (merk Giovanni);

- horloge (merk Casio);

- horloge (merk Hema);

- horloge (merk Breitling);

- gouden ring;

- krantenknipsels over moord [slachtoffer];

- agenda Rabobank 2001;

- schrijfpapier;

- creditcardbonnen;

- rekeningoverzicht creditcard ANWB-Visa;

- parkeerticket d.d. 23 september 2002;

- plakstrips i.v.m. vezelonderzoek;

- creditcardhouder met diverse pasjes;

- bankpas SNS-bank en bankpas ABN-AMRO;

- schuldbekentenissen;

- mobiele telefoon;

- brief;

- twee zeepblokjes;

- tijdschrift;

- twee sleutels;

- notitieboekje;

- twee delen van een notitieboek.

Gelast de teruggave aan de familie [slachtoffer] van:

- stiletto;

- zwart adresboekje;

- computer;

- mobiele telefoon;

- rood adresboekje;

- twee witte agenda's;

- telefoontoestel;

- reisdocument;

- paspoort;

- mes;

- blauw boekje;

- twee papieren;

- wit adresboekje;

- boekje gebruiksaanwijzing Panasonic;

- dagboek;

- foto;

- goudkleurige sieraden.

Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J. Dolfing, voorzitter, L.W. Janssen en E.M.J. Brink, in tegenwoordigheid van mr. M.B.W. Venema als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 maart 2004.